ECLI:NL:RBDHA:2014:10171
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel wegens schending inspanningsverplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan eiser, een 20-jarige man van Marokkaanse nationaliteit. Eiser was op 22 april 2014 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij had eerder een strafrechtelijke detentie ondergaan en stelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn inspanningsverplichting had geschonden door geen uitzettingshandelingen te verrichten tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 6 mei 2014, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad zijn inspanningsverplichting had geschonden, maar dat deze schending alleen onrechtmatig was als de belangen van de bewaring niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft de argumenten van de staatssecretaris, die stelde dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had geleverd voor deze stelling en dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1305,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 974,--, die door de staat dienden te worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de rechten van individuen in het kader van vreemdelingenbewaring en de verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet.