3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten [X] en [Y], op pagina 85 van het dossier, die de verdachte op de foto voor 100% aan zijn gezicht alsmede aan zijn bijna slungelachtige houding en zijn zwarte Prada schoenen herkennen, niet betrouwbaar is.
De herkenning vindt namelijk plaats kort nadat deze verbalisanten de verdachte hebben gehoord, zijnde twee dagen nadat de verdachte terzake van dit feit is aangehouden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze herkenning van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Nu er voorts geen ander wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte dit feit zou hebben gepleegd, kan feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Op 24 februari 2014 omstreeks 20.30 uur heeft [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) ontdekt dat er in zijn woning aan het [adres] te [plaats] is ingebroken. Zijn slaapkamer is volledig overhoop gehaald. Er zijn van hem twee laptops, een harddisk, twee mobiele telefoons en een horloge weggenomen. Van zijn huisgenoot, [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]), is ook een laptop en een fotocamera weggenomen. Het raam in de keuken had braakschade, zat niet meer op slot en stond op een kiertje open.
Een getuige heeft op 24 februari 2014 omstreeks 20.15 uur bij de [supermarkt] aan de [adres] te [plaats] een groepje jongens zien zitten, die allemaal in het donker gekleed waren. Hij heeft er geen goed gevoel bij en heeft de politie gebeld. Vervolgens heeft hij de jongens gevolgd en ziet hij dat één van de jongens op een gegeven moment bij de [flat] een laptop uit een tas haalt.
De politie ziet op de [adres] een aantal jongens en zodra zij de politie zien, gaan ze rennen.In de buurt van de [adres] is in de bossage een zwartkleurige rugzak aangetroffen, met daarin 3 laptops en een fotocamera. Iets verderop is nog een horloge, dat is vastgemaakt aan een stuk plastic, aangetroffen.
Onderzoek aan de aangetroffen goederen levert op dat deze afkomstig zijn uit de woning aan het [adres].De goederen zijn op 27 februari 2014 aan [slachtoffer] en [slachtoffer] teruggegeven.
De verdachte heeft bij de politieen ter terechtzittingbekend de inbraak te hebben gepleegd samen met medeverdachten[A] en [B]. [A] heeft het raam met een koevoet opengebroken en de verdachte en [A] zijn samen naar binnen gegaan. Zij hebben de woning doorzocht en goederen van waarde weggenomen, waaronder laptops, een fotocamera en een horloge. De goederen zouden worden verkocht en de buit zou worden gedeeld.
Medeverdachte [B] heeft bij de politieook een bekennende verklaring afgelegd.
[B] stond op de uitkijk en heeft de koevoet meegenomen en ergens verstopt.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, dan ook van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
Bij de insluitingsfouillering van de verdachte op 24 februari 2014 is er een rijbewijs op naam van [slachtoffer] bij hem aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzittingverklaard dat hij dit rijbewijs, samen met de ov-chipkaart op naam van [slachtoffer], die hij aan medeverdachte [A] heeft gegeven, op een rotonde heeft gevonden en dat hij wel van plan was dit rijbewijs naar de politie te brengen, maar dat hij dit vergeten was, waardoor het op 24 februari 2014 nog steeds in zijn jaszak zat.
De datum waarop de verdachte deze spullen heeft gevonden blijft, ook ter zitting, onduidelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte het rijbewijs heeft gestolen dan wel dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het van een misdrijf afkomstig was. Het is denkbaar dat de verdachte het rijbewijs inderdaad heeft gevonden.
De rechtbank verwerpt ten aanzien van feit 3 meer subsidiair het verweer van de raadsvrouw dat bij de verdachte de opzet op de wederrechtelijke toeëigening van het rijbewijs zou ontbreken.
Gelet op het feit dat de verdachte de ov-chipkaart aan medeverdachte [A] heeft gegeven en het rijbewijs heeft behouden, betekent dat hij zich het rijbewijs wederrechtelijk heeft toegeëigend. Op dat moment is de verdachte als heer en meester over het rijbewijs gaan beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan feit 3 meer subsidiair dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Overwegingen ten aanzien van feit 4
De verdachte heeft ter terechtzitting, zoals reeds aangegeven, verklaard dat hij de
ov-chipkaart op naam van [slachtoffer], op een rotonde heeft gevonden samen met het rijbewijs op naam van [slachtoffer] en dat hij de ov-chipkaart aan medeverdachte
[A] heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte de ov-chipkaart heeft gestolen dan wel dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van een misdrijf afkomstig was. Het is denkbaar dat de verdachte de ov-chipkaart inderdaad heeft gevonden.