In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser afkomstig uit Gambia. Eiser had op 21 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd op 21 november 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De staatssecretaris had twijfels over de identiteit en de leeftijd van eiser, die stelde dertien jaar oud te zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte niet inhoudelijk had beoordeeld, omdat hij zich enkel had gebaseerd op de twijfel over de leeftijd van eiser zonder rekening te houden met andere aspecten van zijn identiteit.
De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris in strijd met artikel 17, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Procedurerichtlijn had gehandeld door de aanvraag niet inhoudelijk te toetsen. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiser niet alleen door zijn leeftijd wordt bepaald, maar ook door andere factoren zoals zijn naam en nationaliteit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en besloot zelf in de zaak te voorzien, waarbij zij oordeelde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat hij geen asielmotieven had aangevoerd die aan de aanvraag ten grondslag lagen.
De rechtbank concludeerde dat er geen landgebonden asielbeleid voor Gambia bestond en dat eiser geen persoonlijke problemen had ondervonden in zijn land van herkomst. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 974,00. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.