ECLI:NL:RBDHA:2014:10107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
SHE 13/31786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. van Lokven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige uit Gambia en de beoordeling van identiteit en leeftijd

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser afkomstig uit Gambia. Eiser had op 21 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd op 21 november 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De staatssecretaris had twijfels over de identiteit en de leeftijd van eiser, die stelde dertien jaar oud te zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte niet inhoudelijk had beoordeeld, omdat hij zich enkel had gebaseerd op de twijfel over de leeftijd van eiser zonder rekening te houden met andere aspecten van zijn identiteit.

De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris in strijd met artikel 17, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Procedurerichtlijn had gehandeld door de aanvraag niet inhoudelijk te toetsen. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiser niet alleen door zijn leeftijd wordt bepaald, maar ook door andere factoren zoals zijn naam en nationaliteit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en besloot zelf in de zaak te voorzien, waarbij zij oordeelde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat hij geen asielmotieven had aangevoerd die aan de aanvraag ten grondslag lagen.

De rechtbank concludeerde dat er geen landgebonden asielbeleid voor Gambia bestond en dat eiser geen persoonlijke problemen had ondervonden in zijn land van herkomst. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 974,00. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/31786

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], eiser,
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser ter verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 16 december 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 5 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser heeft op 21 augustus 2013 een aanvraag ter verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend.
2.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag gesteld dat hij dertien jaar is. Hij is uit Gambia vertrokken omdat er veel armoede was en Gambia een dictatuur is. Eiser wil in Nederland een beter leven opbouwen. Eiser stelt geen persoonlijke problemen te hebben ondervonden.
3.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 afgewezen.
4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn reisroute en dat hij over zijn reis geen coherente en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van iemand die van Gambia naar Nederland is gereisd verwacht mag worden dat hij over eenvoudige zaken over zijn bootreis, zoals de duur en hoe vaak de boot is aangemeerd en van welke haven ze zijn vertrokken, meer mocht verklaren dan hij heeft gedaan. Dat eiser de gestelde leeftijd van dertien jaar heeft, staat hieraan niet in de weg. De beroepsgronden van eiser gericht tegen de tegenwerping van het ontbreken van de voor de aanvraag relevante documenten kunnen hem daarom niet baten.
5.
Van het asielrelaas dient daarom positieve overtuigingskracht uit te gaan. Verweerder stelt dat dit in de onderhavige zaak niet het geval is. Verweerder stelt hiertoe dat twijfel is ontstaan over de leeftijd van eiser. Tijdens het eerste gehoor is de gestelde leeftijd van eiser in verband met zijn gedrag en uiterlijk door de gehoormedewerker in twijfel getrokken. Bij het nader gehoor is eiser door twee medewerkers geschouwd, maar de conclusies van dit schouwonderzoek zijn niet in het rapport van nader gehoor vermeld. Eiser is uitgenodigd voor een gehoor leeftijdsonderzoek op 17 september 2013. Eiser heeft, omdat hij een gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd en omdat andere kinderen niet aan een dergelijk leeftijdsonderzoek zijn onderworpen, geweigerd om aan het gehoor leeftijdsonderzoek op 17 september 2013 mee te werken. Daartoe vult hij nog aan dat verweerder ook zelf onderzoek kan doen door contact op te nemen met de moeder van eiser in Gambia. Verweerder stelt zich, omdat eiser heeft geweigerd om mee te werken aan een leeftijdsonderzoek en omdat aan de door hem overgelegde geboorteakte geen waarde kan worden gehecht nu er geen foto op staat, op het standpunt dat er gerede twijfels zijn aan de opgegeven leeftijd door eiser. Eiser heeft daarom volgens verweerder zijn identiteit niet aannemelijk gemaakt, waardoor geen geloof kan worden gehecht aan de gestelde gebeurtenissen in Gambia. Omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, vindt geen inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas plaats en komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de gronden zoals genoemd in artikel 29 van de Vw 2000.
6.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 17, vijfde lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (de Procedurerichtlijn) heeft gehandeld door het asielverzoek van eiser enkel af te wijzen op grond van de weigering om een medisch leeftijdsonderzoek te ondergaan. Het asielverzoek van eiser is ten onrechte niet inhoudelijk behandeld.
7.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank stelt, gebaseerd op het bestreden besluit en het standpunt dat door verweerder ter zitting is ingenomen, vast dat verweerder geen geloof hecht aan de identiteit van eiser, omdat de leeftijd van eiser niet geloofwaardig wordt geacht. Verweerder hecht geen waarde aan de door eiser overgelegde geboorteakte. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting geen standpunt ingenomen over de vraag of de gestelde nationaliteit van eiser wel geloofwaardig wordt geacht. Zoals de rechtbank het begrijpt, ziet verweerder deze vraag ook niet als relevant, omdat er gerede twijfel is ontstaan over de gestelde leeftijd van eiser en de gestelde identiteit van eiser daarmee ongeloofwaardig moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat identiteit in dit geval gelijkgesteld mag worden met leeftijd. Immers, de leeftijd van eiser is slechts één aspect van zijn identiteit. De identiteit omvat meer aspecten, bijvoorbeeld zijn naam en nationaliteit.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de stelling van verweerder dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert ten onrechte enkel gebaseerd is op de vaststelling dat eiser zijn leeftijd, en daarmee zijn identiteit, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas gelet hierop ten onrechte in strijd met het bepaalde in artikel 17, vijfde lid, en onder c, van de Procedurerichtlijn en de artikelen 30 en 31 van de Vw 2000 niet inhoudelijk getoetst heeft. In zoverre heeft verweerder het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond van eiser slaagt.
8.
Het beroep van eiser zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9.
De rechtbank ziet, mede uit het oogpunt van de finale geschillenbeslechting, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te vermelden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij acht de rechtbank redengevend dat eiser geen (verdere) asielmotieven ter ondersteuning aan zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten grondslag heeft gelegd, die zijn te herleiden tot één van de verleningsgronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Immers, hoewel de rechtbank op basis van het dossier geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de herkomst van eiser uit Gambia, heeft hij tijdens het nader gehoor van 23 augustus 2013 verklaard dat hij in Gambia geen persoonlijke problemen heeft ondervonden en dat hij naar Nederland is gekomen om naar school te gaan en werk te zoeken. Voorts bestaat ten aanzien van Gambia geen landgebonden asielbeleid met beleidsregels die verweerder ten aanzien van dit land hanteert. Op grond van de enkele omstandigheid dat eiser afkomstig is uit Gambia zal derhalve geen aanleiding bestaan om aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat in Gambia sprake is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b sub 3 van de Vw 2000. Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
10.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij gehorende bijlage begroot op in totaal € 974,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 november 2013;
  • stelt, zelf in de zaak voorziend, vast dat eiser op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 974,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Bergstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.