ECLI:NL:RBDHA:2014:10099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
13/17698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Bosnische nationaliteit met betrekking tot vestigingsalternatief en medische behandeling in Bosnië-Herzegovina

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een eiser van Bosnische nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de aanvraag van de eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op juiste gronden had afgewezen. De eiser had zijn asielaanvraag onderbouwd met het argument dat hij moslim is en afkomstig uit Srebrenica, waar hij in het verleden ernstige discriminatie en geweld had ervaren. De rechtbank volgde de eiser in zijn standpunt dat de staatssecretaris niet op basis van de ontdekking van zijn Facebookpagina een nieuw voornemen had mogen uitbrengen, maar oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag op andere gronden wel terecht was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat er een vestigingsalternatief voor de eiser beschikbaar was in de Moslim-Kroatische Federatie van Bosnië-Herzegovina. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had onderbouwd dat hij zich daar niet zou kunnen vestigen en dat de door hem benodigde medische behandeling beschikbaar was in Sarajevo. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser zich in Bosnië-Herzegovina kon vestigen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, die op € 974,-- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/17698
V-nr: [-]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 maart 2014 in de zaak tussen
[naam],
geboren op [geboortedatum], van Bosnische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 november 2012 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 8 juli 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig I. Jurida, tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Asielrelaas

Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij moslim is. Hij is afkomstig uit Srebrenica, gelegen in voormalig Joegoslavië, tegenwoordig in de Republika Srpska, één van de twee entiteiten waaruit Bosnië-Herzegovina bestaat. In 1992 heeft hij 42 dagen in een concentratiekamp gezeten. In juli 1995 heeft eiser de val van Srebrenica meegemaakt, waarbij zijn vader, twee broers en twee zussen zijn omgebracht. Later in dat jaar is eisers moeder een natuurlijke dood gestorven. Van 1996 tot juni 2006 heeft eiser in opvangkampen gewoond. In juni 2006 is hij teruggekeerd naar Srebrenica, naar het land van zijn ouders. Daar heeft hij gewoond tot aan zijn vertrek op 22 september 2012. Eiser werd in die jaren gediscrimineerd, geprovoceerd en mishandeld door de Servische bevolking in Srebrenica omdat hij behoorde tot de Bosnische minderheid. Toen hij in september 2012 terugkwam na het aanvragen van zijn geboorteakte was zijn huis afgebrand. Eiser is hierop naar een kennis in Tuzla gegaan voor hulp. Deze kennis adviseerde eiser veiligheid te zoeken in een ander land en heeft voor eiser een busticket naar Nederland gekocht.
Overwegingen
1.1 Verweerder heeft in het voornemen van 12 november 2012 eisers gehele asielrelaas geloofwaardig geacht, maar zich op het standpunt gesteld dat dit onvoldoende zwaarwegend is voor een verblijfsvergunning asiel.
1.2 Nadat verweerder eisers Facebook pagina heeft onderzocht, is op 26 april 2013 een nieuw voornemen uitgebracht. Hierin wordt eisers asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000.
Eiser heeft volgens verweerder ter staving van zijn asielrelaas onvoldoende documenten overgelegd. Weliswaar heeft eiser een uittreksel uit het geboorteregister overgelegd, dit onderbouwt niet dat eiser tot zijn vertrek woonachtig is geweest in Srebrenica. Bovendien is dit document niet voorzien van een pasfoto, zodat niet is vast te stellen of het ziet op eiser. Eiser heeft verklaard dat zijn identiteitskaart zou zijn vernietigd toen hij de jas waarin deze zat heeft gewassen. Van eiser had echter verwacht mogen worden dat hij voorafgaand aan zijn vertrek een vervangende identiteitskaart had aangevraagd. Documenten ter onderbouwing van eisers asielrelaas zijn volgens eiser verloren gegaan bij de brand van 18 september 2012, maar verweerder acht deze brand niet geloofwaardig.
Omdat zich een van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, dient volgens verweerder van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan. De brand acht verweerder niet aannemelijk. De Engelstalige brief die een vriend voor eiser heeft opgesteld om medische hulp voor hem te vragen is kennelijk opgesteld met het oog op het aanvragen van asielrechtelijke bescherming. Dat eiser de dag nadien, op 18 september 2012, een uittreksel uit het geboorteregister heeft opgevraagd, sluit aan bij deze interpretatie. Dat juist op dat moment eiser huis in brand is gestoken, getuigt van een ongeloofwaardige samenloop van toevallige gebeurtenissen. Daarbij komt dat eiser van de brand geen aangifte heeft gedaan en deze ook niet anderszins is gedocumenteerd.
Verder acht verweerder eisers verklaringen dat hij nooit in het huwelijk is getreden, geen geld had en niet over een sociaal netwerk in Bosnië-Herzegovina zou beschikken ongeloofwaardig, naar aanleiding van hetgeen eiser op zijn Facebook pagina heeft geplaatst. Verweerder acht wel geloofwaardig dat eiser van geboorte moslim is, dat hij afkomstig is uit Srebrenica en dat hij is gediscrimineerd, bedreigd en mishandeld. Ten aanzien hiervan stelt verweerder zich evenals in het eerste voornemen op het standpunt dat dit onvoldoende zwaarwegend is voor een verblijfsvergunning asiel. In dat verband acht verweerder van belang dat er voor eiser een vestigingsalternatief is in de andere entiteit binnen Bosnië-Herzegovina, te weten de Moslim-Kroatische Federatie van Bosnië-Herzegovina (de Federatie).
Met betrekking tot eisers medische situatie stelt verweerder zich onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 23 april 2013 op het standpunt dat geen sprake is van een levensbedreigend of een terminaal stadium van een ziekte en dat behandeling in Bosnië-Herzegovina aanwezig is.
Verweerder heeft zijn standpunt zoals vermeld in dit voornemen overgenomen in het bestreden besluit.
2.1 Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door naar aanleiding van de ontdekking van eisers Facebook pagina een nieuw voornemen uit te brengen zonder eiser eerst opnieuw te horen.
2.2 Artikel 3.119, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, bepaalt dat wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling wordt meegedeeld en hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder volgens dit artikel niet gehouden was eiser opnieuw te horen. Eiser heeft een nieuwe zienswijze ingediend en heeft aldus voldoende gelegenheid gehad te reageren op verweerders nieuw ingenomen standpunt.
3.1 Eiser voert aan dat verweerder hem niet naar aanleiding van de ontdekking van zijn Facebook pagina, anders dan in het eerste voornemen, artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan tegenwerpen.
3.2 De rechtbank volgt eiser hierin. Verweerder was er ten tijde van het eerste voornemen al mee bekend dat eiser enkel een uittreksel uit het geboorteregister heeft overgelegd en dat dit document niet is voorzien van een pasfoto. Niet valt in te zien waarom de ontdekking van eisers Facebook pagina verweerder tot een andere conclusie heeft gebracht op dit punt. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt het besluit nu het is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren.
4.
Vervolgens dient de rechtbank de mogelijkheden van finale geschilbeslechting te onderzoeken. Hierbij is onder meer aan de orde of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
5.1
Verweerder werpt in beide voornemens en in het bestreden besluit, als zelfstandige afwijzingsgrond tegen dat de situatie in Bosnië-Herzegovina zodanig is dat van eiser in alle redelijkheid kan worden verlangd dat hij zich (tijdelijk) elders vestigt in zijn land van herkomst teneinde zich aan eventueel dreigende of zich voordoende moeilijkheden te onttrekken. Hierbij verwijst verweerder naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2003. Ook verwijst verweerder onder andere naar het Country Report on Human Rights Practices for 2012 van het US State Department, waaruit volgt dat terugkeer naar een gebied waar de vluchteling behoort tot een etnische meerderheid voor alle drie de etnische groepen mogelijk is en welke over het algemeen zonder problemen verloopt.
5.2
De rechtbank volgt eisers standpunt, dat hij zich niet in de Federatie kan vestigen, niet. Dat hij door de Federatie teruggestuurd zal worden om de moslimpopulatie in de Republika Srpska in stand te houden, heeft eiser niet onderbouwd.
5.3
Eiser voert aan dat de door hem benodigde medische behandeling voor hem niet beschikbaar is in de Federatie, omdat hij hieruit niet afkomstig is. Hij verwijst naar een in beroep overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 9 januari 2014. In deze brief wordt onder meer verwezen naar een rapport van de UNHCR uit 2005, waaruit volgt dat het onwaarschijnlijk is dat ernstig getraumatiseerde personen ergens is Bosnië en Herzegovina kunnen wonen zonder steeds aan hun verleden te worden herinnerd. Bovendien is het volgens dit rapport onredelijk dit van hen te verwachten. Ook verwijst eiser naar twee brieven van zijn psychiater [naam], van 24 april 2013 en 7 januari 2014, waaruit volgt dat eiser geen vertrouwensrelatie zal kunnen opbouwen met behandelaars van Servische afkomst.
5.4
De rechtbank stelt vast dat in het BMA-advies van 23 april 2013 staat vermeld dat eiser slapeloosheidsklachten heeft en klachten van herbelevingen, mogelijk verband houdend met een posttraumatische stressstoornis. Voor deze klachten staat eiser onder behandeling en ontvangt hij medicatie. De vraag of sprake is van levensbedreigendheid of van een terminaal stadium van een ziekte beantwoordt het BMA ontkennend. Ook verwacht het BMA bij het staken van de behandeling geen onomkeerbaar proces naar de dood binnen drie maanden. Het BMA concludeert dat de door eiser benodigde behandeling in algemeen medisch-technische zin aanwezig is. Behandeling door een psychiater, psycholoog en sociaal psychiatrisch verpleegkundige is beschikbaar in Sarajevo.
5.5
De rechtbank stelt voorts vast dat eisers psychiater in de door eiser overgelegde brieven verklaart dat voortzetting van behandeling in Sarajevo - los van praktische bezwaren - op zich door eiser gepercipieerd zou kunnen worden als een redelijk veilige context.
5.6
De rechtbank overweegt dat, hoewel uit de door eiser overgelegde informatie volgt dat de UNHCR in 2005 zijn zorgen heeft geuit over de terugkeer van getraumatiseerde personen, hieruit niet blijkt dat de door eiser benodigde behandeling voor hem niet beschikbaar zou zijn in Sarajevo. Ook volgt hieruit niet dat eiser in Sarajevo, waar moslims in de meerderheid zijn, zou zijn aangewezen op Servische behandelaars. De praktische bezwaren waar eisers psychiater naar verwijst, te weten een lange reisafstand en financiële bezwaren, zijn omstandigheden die niet zien op de beschikbaarheid in medisch-technische zin, maar op de feitelijke toegankelijkheid van de behandeling, welke volgens verweerders beleid niet betrokken worden bij de beoordeling.
5.7
Gelet op hetgeen is overwogen in 5.2 en 5.6 is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht een vestigingsalternatief heeft tegengeworpen. Verweerder heeft reeds daarom eisers asielaanvraag terecht afgewezen, zodat eisers overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.
6.1
Eiser voert aan dat hij door zijn psychische toestand niet in staat om te reizen, zodat zijn uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege dient te blijven.
6.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen sprake is van een substantieel andere situatie dan zoals die in het BMA-advies is beschreven, zodat eiser onverminderd in staat moet worden geacht te kunnen reizen en er geen aanwijzingen bestaan voor een medische noodsituatie waarvoor geen behandelmogelijkheden zijn in het land van herkomst.
7.
De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: RP
Coll.: MdJ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.