ECLI:NL:RBDHA:2014:10098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_8865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het voortduren van de bewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, geboren in 1979 en van Surinaamse nationaliteit, beroep had ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring. Het beroep was ingediend op 11 april 2014, maar de rechtbank constateerde dat dit beroep prematuur was, aangezien er al eerder een beroep was ingediend op 5 april 2014, dat nog niet was behandeld. De gemachtigde van de eiser, mr. A.M.I. Spauwen, had erkend dat het vervolgberoep prematuur was en had toegezegd dit in te trekken, maar deed dit uiteindelijk niet. Hierdoor moest de rechtbank onterecht het beroep beoordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen redenen heeft gegeven om het prematuur ingediende beroep te handhaven. Hoewel de rechtbank geen aanleiding zag om de gemachtigde te veroordelen in de proceskosten wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, heeft zij de gemachtigde wel gewezen op het risico dat dit in de toekomst mogelijk kan gebeuren. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat, aangezien er ten tijde van het indienen van het beroep van 11 april 2014 nog geen uitspraak was gedaan op het eerdere beroep, het nieuwe beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Dit betekent dat er geen schadevergoeding kon worden toegekend aan de eiser.

De beslissing van de rechtbank was als volgt: het beroep werd niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/8865
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 april 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedag] 1979, van Surinaamse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Spauwen)
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 april 2014 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Op 11 april 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring (vervolgberoep). De rechtbank constateert dat eiser al eerder een beroep had ingediend, op 5 april 2014 dat is geregistreerd onder Awb-nummer 14/8241. Aangezien op het vervolgberoep van 5 april 2014 op het moment van indienen van het onderhavige nieuwe vervolgberoep, nog geen uitspraak was gedaan, heeft de rechtbank op 14 april 2014 contact opgenomen met de gemachtigde. Bij die gelegenheid heeft de gemachtigde te kennen gegeven te onderkennen dat het vervolgberoep van 11 april 2014 prematuur was en toegezegd om dit vervolgberoep in te trekken.
De gemachtigde heeft het vervolgberoep echter niet ingetrokken.
De rechtbank heeft vervolgens de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde toegezonden. De gemachtigde is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Gemachtigde heeft op die stukken inhoudelijk gereageerd. Hij heeft hierbij echter niet aangegeven waarom hij geen aanleiding zag het prematuur ingediende vervolgberoep in te trekken.
De rechtbank stelt vast dat gemachtigde zelf onderkend heeft dat het beroep van 11 april 2014 prematuur is. Voorts stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde, hoewel daartoe nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld, dit beroep niet intrekt en op geen enkele manier aangeeft waarom het beroep toch wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft daarmee onnodig een beroep moeten beoordelen. De rechtbank heeft bovendien geconstateerd dat een soortgelijke situatie met deze gemachtigde zich eerder heeft voorgedaan. De rechtbank ziet thans nog geen aanleiding om de gemachtigde wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te veroordelen in de proceskosten, maar wijst de gemachtigde wel op het risico dat dit een volgende keer mogelijk in de rede ligt.
Thans volstaat de rechtbank met de volgende overweging. Zoals hiervoor al vermeld was er ten tijde van het beroep van 11 april 2014 nog geen uitspraak gedaan op het eerder, op 5 april 2014, ingestelde beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring. Nu uit artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat alleen een vervolgberoep kan worden ingediend als een eerder beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond is verklaard, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2014 door mr. C.W.M. Giesen, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.