In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die op dat moment zwanger was van haar derde kind, kampt met een alcoholverslaving. De minderjarige werd uit huis geplaatst omdat er een veilige en stabiele leefomgeving nodig was, terwijl de moeder haar verslaving aanpakt en de zorg voor haar ongeboren kind op zich neemt. De minderjarige verbleef feitelijk bij de grootmoeder aan moederszijde.
De kinderrechter had eerder, op 14 februari 2014, de minderjarige onder toezicht gesteld en deze was van 15 februari 2014 tot 4 augustus 2014 in een netwerkpleeggezin geplaatst. Tijdens de zitting op 29 juli 2014 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de grootmoeder, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. De moeder voerde verweer en stelde dat zij in staat was om voor de minderjarige te zorgen, zelfs in De Brijder, waar zij op dat moment in behandeling was.
De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren, zoals genoemd in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter benadrukte het belang van de moeder om zich te concentreren op haar zwangerschap en de bevalling van haar derde kind, en dat de minderjarige in een veilige situatie bij de grootmoeder moest blijven. De beschikking machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder, van 4 augustus 2014 tot 4 februari 2015, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.