ECLI:NL:RBDHA:2014:1003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12/38440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verblijfsvergunning en inreisverbod in het kader van gezinsleven en openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner'. Eiser, een Angolese nationaliteit, heeft sinds 2002 in Nederland verbleven zonder verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag en het opgelegde inreisverbod van twee jaar beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat de belangen van zijn jonge kinderen onvoldoende zijn meegewogen in de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen, die nog zeer jong zijn, niet adequaat zijn betrokken in de belangenafweging. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een zorgtaak heeft binnen zijn gezin en dat de inmenging in zijn gezinsleven niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het inreisverbod vernietigd en het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/38440
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. W.A. Venema,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. J.H.M. Post.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 november 2012 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. Bij beslissing van 22 juli 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd en te kennen gegeven af te zien van een nadere zitting. Aansluitend heeft de rechtbank het onderzoek op 3 oktober 2013 wederom gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1987 en de Angolese nationaliteit te bezitten. Eiser verblijft sinds 2002 in Nederland en is sindsdien nimmer in het bezit geweest van een verblijfsvergunning.
2. Op 26 november 2008 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner
[naam 2]’ ingediend. Op 22 september 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tevens is eiser bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum ongewenst verklaard. Tegen beide besluiten heeft eiser op 23 september 2009 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 19 januari 2010 is het bezwaar tegen de ongewenstverklaring gegrond verklaard en, voor zover gericht tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning, ongegrond. Bij besluit van 11 mei 2010 is het besluit van 19 januari 2010, voor zover gericht tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning, ingetrokken en is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 november 2010 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 18 juli 2011 gegrond verklaard en het besluit van 11 mei 2010 vernietigd, zodat opnieuw beslist dient te worden op het bezwaarschrift van
23 september 2009.
3.
Op 10 mei 2011 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam 2]’ ingediend. Op 12 juli 2011 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en vanwege gevaar voor de openbare orde. Eiser heeft hiertegen op 13 juli 2011 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 12 maart 2012 is aan eiser een voornemen kenbaar gemaakt om eiser een inreisverbod voor de duur van vijf jaar op te leggen. Bij brief van 7 november 2012 heeft verweerder een gewijzigd voornemen tot het uitvaardigen van een inreisverbod kenbaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaarschriften van eiser van 23 september 2009 en 13 juli 2011 ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft het mvv-vereiste tegengeworpen en de omstandigheid dat eiser wegens een misdrijf is veroordeeld. Verweerder erkent dat er sprake is van een gezinsleven, dit is echter opgebouwd zonder dat eiser rechtmatig in Nederland verbleven heeft, er rust daarom geen positieve verplichting op de Nederlandse staat om het gezinsleven hier te faciliteren. Eiser is een inreisverbod opgelegd vanwege het gevaar dat hij vormt voor de openbare orde: hij is op 7 mei 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf, die ten uitvoer is gelegd in de periode van 11 juli 2011 tot en met 7 oktober 2011. De inmenging in eisers gezinsleven is in dit verband gerechtvaardigd. Bij de belangenafweging heeft verweerder de Boultif-criteria betrokken.
5.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Hij wijst erop dat de herroeping van de ongewenst-verklaring betekent dat eiser geen gevaar meer voor de openbare orde vormt en dat inmenging in het recht op eisers gezinsleven daarom niet gerechtvaardigd is. Ingevolge de Boultif-criteria is de overheid verantwoordelijk voor het welzijn van de op haar grondgebied wonende jonge kinderen. Onder verwijzing naar het arrest van 28 juni 2011 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaak Nunez tegen Noorwegen (nr. 55597/09, JV 2011/402) stelt eiser dat verweerder de belangen van de kinderen onvoldoende bij zijn afwegingen heeft betrokken. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de vader van eisers partner volledig rolstoelafhankelijk is en op mantelzorg door eiser is aangewezen. Ten slotte had er volgens eiser rekening mee moeten worden gehouden dat de partner van eiser en haar vader te kampen hebben met medische aandoeningen waarvoor zij niet in Angola behandeld kunnen worden.
6.
In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is het volgende bepaald:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan verweerder bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 vaardigt Onze Minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of
b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige besluit wordt uitgevaardigd dan wel een besluit die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
Ingevolge het zevende lid kan, in afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:
a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;
c. naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt als bedoeld in het vierde lid, dan wel
d. ingevolge een verdrag of in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ieder verblijf dient te worden ontzegd.
Ingevolge het achtste lid kan, in afwijking van het eerste lid, Onze Minister om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een mvv.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, is van het vereiste van een geldige mvv op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zou zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser ter zitting erkend heeft geen rechtsbelang te hebben bij de beoordeling van het bestreden besluit voor zover dat ziet op de aanvraag van 10 mei 2011, aangezien het ten opzichte van de aanvraag van 26 november 2008 een tweede aanvraag met hetzelfde verblijfsdoel betreft, te weten ‘verblijf bij partner [naam 2]’. De rechtbank zal bij haar beoordeling van het geschil dan ook voorbijgaan aan de aanvraag van 10 mei 2011. Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de afwijzing van die aanvraag, is niet-ontvankelijk.
8.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend na kennisname van de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298). In deze uitspraak is onder meer bepaald dat een vreemdeling tegen wie verweerder een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 heeft uitgevaardigd, zolang dat inreisverbod voortduurt, geen belang heeft bij beoordeling van een dergelijk beroep. Dat beroep kan immers nimmer leiden tot de door die vreemdeling beoogde verblijfsvergunning. Of de desbetreffende vreemdeling voldoet aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning, kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod aan de orde worden gesteld, aldus deze uitspraak.
9.
De rechtbank stelt vast dat artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het geval van eiser van toepassing is. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 23 november 2012 blijkt dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor het in bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is en voor een poging tot oplichting.
10.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank dient te beoordelen of het inreisverbod terecht is opgelegd. Indien het inreisverbod in stand blijft is er geen belang bij toetsing van het bestreden besluit voor zover dat strekt tot afwijzing van de verblijfsvergunning. Indien de rechtbank het inreisverbod vernietigt herleeft het procesbelang bij de beoordeling van het voormelde bestreden besluit tot afwijzing van de verblijfsvergunning.
Inreisverbod
11.
Wat betreft het beroep van eiser tegen het opgelegde inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt.
12.
Eiser heeft ten aanzien van het hem opgelegde inreisverbod aangevoerd dat verweerder een onjuiste wettelijke grondslag hanteert, nu zijn bezwaarschrift gegrond is verklaard. Verder heeft hij erop gewezen dat het hem opgelegde inreisverbod een schending van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekent.
13.
Verweerder heeft in het voornemen, dat in het bestreden besluit als ingelast moet worden beschouwd, de omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eisers enkele stelling in beroep dat verweerder een onjuiste wettelijke grondslag hanteert nu zijn bezwaarschrift gegrond is verklaard, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft immers de ongewenstverklaring vervangen door een inreisverbod. Verweerder heeft voorts op basis van bedoelde, door eiser niet bestreden, omstandigheden mogen concluderen dat het risico, dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken bestaat en hem op basis hiervan een vertrektermijn kunnen onthouden. Gelet op het vorenstaande was verweerder bevoegd om eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod op te leggen.
14.
Vervolgens staat ter beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, die aan het opleggen van een inreisverbod in de weg staat. Voor zover eiser in dit verband heeft betoogd dat het inreisverbod strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechter het volgende.
15.
Nu is tegengeworpen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, dienen bij de beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM mede te worden betrokken de
guiding principlesdie door het EHRM zijn geformuleerd in de arresten Boultif tegen Zwitserland (2 augustus 2001, nr. 54273/00, JV 2001/254) en Üner tegen Nederland (18 oktober 2006, nr. 46410/99, JV 2006/417).
16. Het uitgangspunt is dat sprake is van een gezinsleven tussen eiser, zijn Nederlandse partner en hun twee kinderen (geboortedata [geboortedag] 2008 en [geboortedag] 2010).
17.
Een inreisverbod moet worden aangemerkt als een inmenging in het recht op respect voor het gezinsleven van eiser. Beoordeeld moet worden of deze inmenging gerechtvaardigd is. Verweerder dient een volledige afweging te maken van de belangen van betrokkenen om hun gezinsleven in Nederland uit te oefenen en de belangen van de staat. Er moet na afweging van de belangen sprake zijn van een redelijk evenwicht (
fair balance) tussen deze belangen, waarbij aan de staat een zekere beoordelingsruimte (
margin of appreciation) toekomt.
18.
De rechtbank overweegt verder dat onder meer uit het door eiser aangehaalde arrest van het EHRM van 28 juni 2011 in de zaak van Nunez tegen Noorwegen blijkt dat uit artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind voortvloeit dat bij de belangenafweging moet worden betrokken dat de belangen (
best interests)van minderjarige kinderen een eerste overweging (
primary consideration)vormen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in onvoldoende mate bij de belangenafweging betrokken dat juist eiser een zorgtaak heeft in het gezin ten behoeve van de nog zeer jonge kinderen. De rechtbank acht in dit verband van belang dat uit het gehoor van 2 februari 2012 ten overstaan van de ambtelijke hoorcommissie blijkt dat de partner van eiser voor 32 uur per week werkzaam is bij de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland en eiser huisman is. Eiser doet het huishouden, zorgt voor de kinderen en heeft ook een deel van de mantelzorg voor de vader van zijn partner op zich genomen, die rolstoelafhankelijk en hulpbehoevend is. Deze vader woont in de nabijheid van eiser in Haarlem.
19.
Verweerder heeft niet weersproken dat de vader van eisers partner vanwege zijn ziekte (MS) uitermate zorgbehoeftig is en dat eiser deels instaat voor de mantelzorg. Uit de door eiser overgelegde verklaring van 9 maart 2011 van[naam 3], fysiotherapeut, blijkt verder dat zijn partner wegens ernstige bekken- en rugklachten onder behandeling staat. De partner staat sinds 1 maart 2011 eveneens onder behandeling bij de GGZ in verband met een eenmalige, matige depressieve stoornis. Bij brieven van 8 maart 2011 en 17 december 2010 hebben[naam 4] en [naam 5], huisartsen, de bekkeninstabiliteit en depressiviteit bevestigd. Uit een verklaring van 11 maart 2011 van voornoemde huisartsen blijkt dat eiser zelf stressgerelateerde klachten heeft. Gelet op de medische situatie van betrokkenen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een objectieve belemmering het gezinsleven in Angola uit te oefenen. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank verweerders standpunt dat artikel 8 van het EVRM niet aan het opleggen van een inreisverbod in de weg staat, ondeugdelijk gemotiveerd.
20.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat naar het oordeel van de rechtbank verweerder eiser ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. De rechtbank zal dit onderdeel van het bestreden besluit vernietigen. Daarmee herleeft eisers procesbelang bij de beoordeling van het voormelde bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de verblijfsvergunning.
Afwijzing verblijfsvergunning
21.
Niet betwist is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of de vrijstellingsgrond genoemd in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 van toepassing is. Dat betekent dat ter beoordeling staat of artikel 8 van het EVRM ook aan het tegenwerpen van het mvv-vereiste in de weg staat. Nu eiser sinds zijn komst naar Nederland nimmer in het bezit is geweest van een verblijfstitel, levert de ontzegging van verblijfsrecht geen inmenging op in het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven. Beoordeeld moet worden of er een positieve verplichting bestaat bij de staat om verblijf te toe staan. Dit neemt niet weg, dat ook bij die beoordeling een volledige belangenafweging moet worden gemaakt, zij het dat het gewicht dat aan de verschillende belangen toekomt kan verschillen al naar gelang er sprake is van eerste toelating of inmenging. De rechtbank verwijst voor de toetsing van het bestreden besluit, waarbij eiser zich op dezelfde feiten en omstandigheden heeft beroepen als ten aanzien van het inreisverbod, naar al hetgeen onder 18 en 19 overwogen is. Aanvullend wordt overwogen dat het louter toestaan van een bezoekrecht aan eiser niet toereikend is gelet op de zorgbehoefte van zijn familieleden.
22.
Het bestreden besluit ontbeert ook op dit onderdeel een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Inreisverbod en afwijzing verblijfsvergunning
23.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod en de afwijzing van de aanvraag van eiser van 26 november 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning.
24.
Er is aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van eiser. Het betreft de kosten van rechtsbijstand. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 974,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 487,- wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit met betrekking tot de aanvraag van eiser van 10 mei 2011;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het opgelegde inreisverbod en op de aanvraag van eiser van 26 november 2008;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 974,- (negenhonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser;
- gelast dat verweerder het griffierecht van € 156,- (honderdzesenvijftig euro) aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.