ECLI:NL:RBDHA:2013:CA4029
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens te late indiening van gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een voormalig concerncontroller bij de Rijksgebouwendienst, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als rechtsopvolger van de minister van VROM. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 januari 2005, waarin zijn aanvraag voor het uitbetalen van opgespaarde compensatie-uren werd afgewezen. Eiser heeft zijn gronden van bezwaar te laat ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar.
Eiser had op 31 januari 2005 een aanvraag ingediend voor het uitbetalen van compensatie-uren, maar zijn dienstverband bij de Rijksgebouwendienst eindigde op 1 februari 2005. Na een hoorzitting op 17 mei 2005, waar eiser niet aanwezig was, bleef het bezwaar onbehandeld. In 2012 werd eiser door verweerder in de gelegenheid gesteld om zijn gronden van bezwaar in te dienen, maar hij heeft hier niet tijdig op gereageerd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn late indiening verschoonbaar was, en dat hij onvoldoende maatregelen had getroffen om zijn post tijdig te ontvangen.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van 20 december 2012, waarin het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard, niet getuigde van willekeur. Eiser had niet tijdig gereageerd op de brieven van verweerder, en de rechtbank vond dat hij zelf verantwoordelijk was voor de gevolgen van zijn keuze om zijn post door een achterwacht te laten behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.