ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/34671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging met toepassing van nieuw beleid

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging met zijn echtgenote. De rechtbank Den Haag heeft op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, van Somalische nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat er geen sprake was van een reëel gezinsleven. De minister van Buitenlandse Zaken had de tweede aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiser stelde echter dat er sprake was van nieuw beleid, zoals aangekondigd in een brief van de toenmalige minister Leers van 16 juli 2012, dat van toepassing zou moeten zijn op zijn aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat het nieuwe beleid, dat DNA-onderzoek mogelijk maakt om de biologische gezinsband aan te tonen, ook van toepassing is op herhaalde aanvragen. De rechtbank stelde vast dat er een wijziging van het recht had plaatsgevonden sinds de eerdere afwijzing van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken na de uitslag van het DNA-onderzoek een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om nieuw beleid toe te passen op bestaande aanvragen, vooral wanneer er sprake is van een wijziging in de wet- en regelgeving. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van nieuw beleid in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/34671
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 maart 2013 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar),
en
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Prins, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft verweerder de tweede aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als echtgenoot bij mevrouw [naam referente] (hierna: referente) in het kader van nareis” afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 11 februari 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referente is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 4 mei 2010 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abbeba een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv voor het doel “verblijf als echtgenoot bij mevrouw [naam referente] in het kader van nareis” Zij heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers gestelde biologische kinderen (hierna: de kinderen) zijn in juni 2010 in Nederland gearriveerd. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet gebleken is dat sprake was van een daadwerkelijk en reëel gezinsleven. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft op 3 januari 2012 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba, Ethiopië, voor de tweede maal verzocht om de afgifte van een mvv met als doel “gezinshereniging in het kader van nareis bij mevrouw [naam referente]”.
2. Bij besluit van 14 maart 2012 heeft verweerder deze aanvraag aangemerkt als herhaalde aanvraag en afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wegens het ontbreken van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard nu er voorts geen sprake is van een voor eiser relevante wijziging van het recht.
3. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden 5 oktober 2012 van gelijke strekking is als het eerdere besluit van 18 oktober 2010.
4. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kan een besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
5. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:6 van de Awb (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 93-94) ziet die bepaling niet op de situatie dat het recht wordt gewijzigd. Indien het voor de aanvraag relevante recht wordt gewijzigd, kan ook zonder dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden een nieuwe aanvraag worden ingediend, die op grond van de dan geldende bepalingen wordt beoordeeld. Hieruit vloeit voort dat een aanvraag waarin een beroep wordt gedaan op wijziging van het recht sedert de beslissing op een eerdere soortgelijke aanvraag, geen herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Eerst dient te worden getoetst of sprake is van nieuw recht in de zin dat ten tijde van het in beroep bestreden besluit ander recht gold dan ten tijde van het eerdere besluit van 18 oktober 2010. Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake is van een voor eiser relevante wijziging van het recht. Eerst wanneer is vastgesteld dat dit niet het geval is, is aan de orde de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
6. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een herhaalde aanvraag omdat sprake is van nieuw beleid, aangekondigd bij brief van Leers, de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan de Tweede Kamer van 16 juli 2012. Dat beleid komt erop neer dat ten aanzien van kerngezinnen, waarmee de minister bedoelt man, vrouw en hun gezamenlijke biologische kind(eren) waarbij de beide ouders en hun biologische kind(eren) bij de nareisprocedure betrokken zijn, de verklaringen van de hoofdpersoon in combinatie met DNA-onderzoek in beginsel voldoende indicatie vormen voor het bestaan van een feitelijke gezinsband in het herkomstland. Er is volgens gemachtigde geen geldig argument om deze regels wel op gezinsleden van een kerngezin die zich op of na 16 juli 2012 melden, toe te passen, maar niet op gezinsleden die daarvóór een aanvraag hebben ingediend. Het nieuwe beleid is daarom relevant voor eiser. Verweerder dient eiser daarom een DNA-onderzoek aan te bieden.
7. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een wijziging van het recht sedert de beslissing in primo van 14 maart 2012 en de beslissing op de eerste aanvraag van 3 januari 2011. In de genoemde brief van Leers van 16 juli 2012 staat vermeld dat het beleid en de uitvoering van het nareisbeleid in 2009 zijn aangepast omdat veel fraude en misbruik met dit beleid werden geconstateerd. Onder meer wordt bij dit beleid bij het ontbreken van documenten de vreemdeling die nareis aanvraagt, een identificerend gehoor aangeboden, waarmee de feitelijke gezinsband kan worden onderzocht. Nieuw aan het beleid en de uitvoering van het nareisbeleid van 2009 is dat Leers in de brief vaststelt dat er voor het biologische kerngezin (man, vrouw en hun gezamenlijke minderjarige biologische kinderen), dat geen documenten heeft, inmiddels niet meer in alle gevallen reden bestaat om identificerende onderzoeken te doen die eerder noodzakelijk waren, omdat met DNA-onderzoek de biologische gezinsband kan worden aangetoond. Voor de biologische kerngezinsleden geven de verklaringen van de hoofdpersoon gecombineerd met de uitslag van het DNA-onderzoek in beginsel voldoende indicatie over het bestaan van een feitelijke gezinsband in het herkomstland.
8. Verweerder stelt dat het nieuwe beleid niet geldt voor herhaalde aanvragen waarin een identificerend gehoor heeft plaatsgevonden op grond waarvan is getwijfeld aan de feitelijke gezinsband tussen de betrokkene en de referent wegens tegenstrijdige verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank, volgt echter noch uit de brief van Leers van 16 juli 2012 noch uit enig ander stuk dat het beleid niet kan worden toegepast op herhaalde aanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook in het geval er reeds een identificerend gehoor is opgemaakt, het nieuwe beleid van toepassing. In dit beleid, de brief van Leers van 16 juli 2012 en de werkinstructie van 25 september 2012 betreffende DNA-onderzoek en identificerende vragen, staat dat bij een aanvraag om gezinshereniging van echtgeno(o)t(e)/partners waarbij wordt gesteld dat beiden de biologische ouders zijn van de kinderen, in geval van bewijsnood, DNA-onderzoek moet worden aangeboden aan de hoofdpersoon, de echtgen(o)t(e)/partner en de kind(eren). Dit betekent dat verweerder aan eiser in de bezwaarfase een DNA-onderzoek aan moeten bieden.
9. De stelling van verweerder dat hij niet een DNA-onderzoek hoeft aan te bieden omdat ook een voor eiser gunstige uitkomst van een DNA-onderzoek niet kan afdoen aan de uitkomst van het al aanwezige identificerend gehoor, doet aan het voorgaande niet af. Indien immers een DNA-onderzoek zou uitwijzen dat eiser de biologische vader is van de kinderen, moet verweerder aan de hand van de verklaringen van de hoofdpersoon gecombineerd met de uitslag van het DNA-onderzoek beoordelen of aan eiser een mvv kan worden afgegeven. Die beoordeling heeft verweerder thans nog niet kunnen maken en verweerder kan op die beoordeling niet vooruitlopen.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet het nieuwe beleid toegepast op eiser en heeft verweerder ten onrechte de beslissing op bezwaar kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige gronden van eiser behoeven derhalve geen bespreking meer.
11. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen opnieuw een besluit te nemen.
12. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van elk € 472,-, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van zes weken na verkrijging van de uitslag van het DNA-onderzoek;
- draagt verweerder op € 156,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. C.W.M. Giesen, rechter, in aanwezigheid van mr A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.