ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-09-432082 - HA RK 12-703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van een minderjarige

In deze zaak verzoekt [A], als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [B], de rechtbank vast te stellen dat [B] de Nederlandse nationaliteit bezit. [B] is geboren op [geboortedatum] 2001 te Denemarken en is staatloos. De vader van [B], geregistreerd bij de IND als [C] en bij de gemeentelijke basisadministratie als [X], verkreeg in 2001 de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 21 maart 2013 gehouden, waarbij zowel verzoekster als de IND vertegenwoordigd waren. De IND heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek en subsidiair gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat [B] door erkenning de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

De rechtbank overweegt dat de enkele vaststelling van het biologisch vaderschap niet leidt tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft onvoldoende onderbouwd dat [B] op andere gronden de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank kan niet vaststellen of [B] door [X] is erkend en of [X] ten tijde van de erkenning al in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Bovendien is er twijfel over de identiteit van [B], aangezien verzoekster in het verleden een asielaanvraag heeft ingediend onder een andere naam. De rechtbank concludeert dat het verzoek om vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van [B] niet kan worden toegewezen en wijst het verzoek af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/432082 / HA RK 12-703
Beschikking van 16 mei 2013
in de zaak van
[A] als wettelijk vertegenwoordiger van
haar minderjarige dochter [B],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. L.C. Blok te Zoetermeer,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), hierna verder: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J. Pesch.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 22 november 2012 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van mr. Blok van 28 november 2012,
- de brief van de IND van 29 januari 2013,
- de brief van de officier van justitie van 25 februari 2013.
1.2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
21 maart 2013. Verschenen zijn verzoekster en [B] (hierna verder: [B]), vergezeld van mr. Blok en de heer [X], en mr. Pesch namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk bericht dat hij geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1. Blijkens de Deense geboorte- en naamakte (afgegeven op 5 september 2012) is [B], geboren op [geboortedatum] 2001 te [woonplaats], [geografische aanduiding] te Denemarken. Als ouders staan vermeld [A] en [C].
2.2. Blijkens een ouderschapsonderzoeksrapport van ServiceLabs van 1 oktober 2010 is [X], geboren op [geboortedatum] 1979, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [B], geboren op [geboortedatum] 2001.
2.3. Blijkens een verwantschapsonderzoeksrapport van Baseclear van 29 september 2011 is [X], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats], met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader en [A], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische moeder van [B], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
3. Het verzoek en het standpunt van de IND
3.1. Verzoekster verzoekt de rechtbank vast te stellen dat [B] de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij voert daartoe het volgende aan.
[B] is geboren op [geboortedatum] 2001 (de in het verzoekschrift opgenomen datum van [geboortedatum 2] 2001 begrijpt de rechtbank als een misslag) te Denemarken en is staatloos. Zij is het wettig kind van een tijdens haar geboorte in Denemarken wonende vader en moeder, die aanvankelijk beiden staatloos waren. De vader, bij de IND geregistreerd met de naam [C] en bij de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd met de naam [X], verkreeg in 2001 de Nederlandse nationaliteit. [B] is naar Deens recht door [X] erkend en verkreeg op grond van artikel 4 lid 2 (erkenning voor het zevende jaar van [B]) dan wel artikel 4 lid 4 (erkenning waarbij het biologisch vaderschap binnen een jaar na erkenning is aangetoond) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit.
3.2. De IND heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Subsidiair heeft de IND zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat [B] door erkenning vóór 1 april 2003 of na 1 maart 2009 de Nederlandse nationaliteit van rechtswege heeft ontleend aan [X].
3.3. De officier van justitie heeft schriftelijk bericht zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
4. De beoordeling
4.1. In het verzoekschrift is de minderjarige [B] als verzoekster opgenomen. Ter zitting heeft mr. Blok aanpassing van het verzoekschrift verzocht in die zin dat als verzoekster optreedt [A], als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [B]. De IND heeft zich ter zake de verzochte aanpassing gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzochte aanpassing te weigeren. Nu thans de wettelijk vertegenwoordiger van [B] en niet langer [B] zelf als verzoekster optreedt, treft het primaire verweer van de IND geen doel.
4.2. Voor zover verzoekster zich op het standpunt stelt dat [B] door erkenning na haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gesteld of gebleken wanneer [B] door [X] zou zijn erkend. Een akte van erkenning is niet overgelegd. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of [B] na haar geboorte door [X] is erkend en zo ja, of [X] ten tijde van de gestelde erkenning al in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Evenmin kan de rechtbank beoordelen op grond van welk artikel van de RWN [B] door de erkenning de Nederlandse nationaliteit zou kunnen bezitten.
4.3. Daar komt bij dat niet valt uit te sluiten dat [B] reeds een andere juridische vader heeft. De rechtbank overweegt daarbij dat onvoldoende is komen vast te staan dat [X] dezelfde persoon is als de in de geboorteakte opgenomen [C], te minder nu [B] de geslachtsnaam [C] draagt en niet [X]. Een afdoende verklaring voor het verschil in namen is door verzoekster niet gegeven. Daar komt bij dat blijkens het verzoekschrift een verzoek tot het gerechtelijk vaststellen van het vaderschap van [X] door de rechtbank is afgewezen om reden dat [B] al twee ouders zou hebben.
4.4. De door de IND geuite twijfel omtrent de identiteit van [B] is door verzoekster evenmin weggenomen. De IND heeft aangevoerd dat verzoekster in 2008 een asielaanvraag heeft ingediend onder de naam [U] geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] en in 2000 wettig gehuwd met [V]. Dat verzoek was tevens ingediend ten behoeve van haar dochter [W], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats]. Als [W] dezelfde persoon is als [B] heeft mogelijk [V] als juridische vader van [B] te gelden. Verzoekster heeft een en ander niet afdoende kunnen verklaren.
4.5. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de enkele vaststelling van het biologisch vaderschap niet leidt tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
Voor zover verzoekster nog meent dat [B] op andere gronden de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, heeft verzoekster deze gronden onvoldoende onderbouwd.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [B] de Nederlandse nationaliteit bezit. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. D.H. von Maltzahn en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.?