ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3045
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de asielprocedure in Hongarije en de geloofwaardigheid van verklaringen van de eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Eritrese nationaliteit, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat Hongarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft in beroep gesteld dat de asielprocedure in Hongarije niet voldoet aan de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat hij daar risico loopt op mishandeling en detentie.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de door eiser overgelegde stukken onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat de asielprocedure in Hongarije in de praktijk niet aan de vereisten voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan eiser is om aannemelijke verklaringen af te leggen over zijn ervaringen in Hongarije, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar rapporten van de UNHCR en andere relevante documenten, waaruit blijkt dat de situatie in Hongarije is verbeterd en dat asielzoekers daar niet in detentie worden geplaatst zonder beoordeling van hun verzoek.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, waarbij de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de asielprocedure in Hongarije voldoet aan de internationale verplichtingen.