ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/23270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de asielprocedure in Hongarije en de geloofwaardigheid van verklaringen van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Eritrese nationaliteit, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat Hongarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft in beroep gesteld dat de asielprocedure in Hongarije niet voldoet aan de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat hij daar risico loopt op mishandeling en detentie.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de door eiser overgelegde stukken onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat de asielprocedure in Hongarije in de praktijk niet aan de vereisten voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan eiser is om aannemelijke verklaringen af te leggen over zijn ervaringen in Hongarije, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar rapporten van de UNHCR en andere relevante documenten, waaruit blijkt dat de situatie in Hongarije is verbeterd en dat asielzoekers daar niet in detentie worden geplaatst zonder beoordeling van hun verzoek.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, waarbij de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de asielprocedure in Hongarije voldoet aan de internationale verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/23270
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Eritrese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
eiser,
gemachtigde mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 21 mei 2012 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 20 juli 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 20 juli 2012 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 9 augustus 2012. Op 22 januari 2013 zijn nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 5 februari 2013 behandeld. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen een nadere reactie te overleggen. Eiser heeft hier bij brief van 25 februari 2013 aan voldaan. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 14 maart 2013 gereageerd. Beide partijen hebben toestemming gegeven dat een nadere behandeling ter zitting achterwege kan blijven. Hierna is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
2.2 Hongarije heeft op 10 mei 2012 het terugnameverzoek op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vo 343/2003 aanvaard.
2.3 Eiser voert aan dat er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van schending van het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) indien eiser aan Hongarije wordt overgedragen. Asielzoekers worden op zijn minst in een significant aantal gevallen mishandeld en bijna in alle gevallen gedetineerd. Voorts stelt de rechterlijke toets niet veel voor. Ter onderbouwing beroept hij zich op de navolgende stukken:
- de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 september 2011, nr. 10816/10 (Lokpo en Touré versus Hongarije), JV 2011/456;
- de interim measures van het EHRM van 11 januari en 25 mei 2012, nrs. 2283/12 en 29919/12;
- de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, van 24 januari 2012 (Awb 12/2308);
- het rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) “Hungary as a country of asylum, Observations on the situations of asylumseekers and refugees in Hungary” van april 2012;
- de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 mei 2012 (Awb 12/11395);
- het arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen te België van 15 mei 2012, nr 96798;
- de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2012 (Awb 12/10839 en Awb 12/10540);
- de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 juli 2012 (Awb 12/11389), JV 2012, 366;
- de brief van European Council on Refugees and Exiles (ECRE) aan mevrouw Mavrou van 25 september 2012;
- de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 25 september 2012 (Awb 12/27464 en Awb 12/27463);
- een persbericht van 25 september 2012 naar aanleiding van de brief van ECRE, met een reactie van Dorine Manson, directeur van Vluchtelingenwerk Nederland;
- de antwoorden op die Kamervragen door de toenmalige minister op 26 oktober 2012;
- de uitspraak van het EHRM van 23 oktober 2012, nr. 13457/11 (Hendrin en Aras Ali Said versus Hongarije).
- een bericht in Update 42 van 2012 aangaande Kamervragen met betrekking tot het falen van het Hongaarse asielbeleid;
- de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 november 2012 (Awb 12/18381);
Eiser brengt verder naar voren dat hij in Hongarije is gedetineerd en tijdens zijn detentie is mishandeld en voorts dat hij het risico loopt vanuit Hongarije teruggestuurd te worden naar Servië. Het feit dat eiser, uit angst voor terugzending naar Hongarije, zijn gegevens anders heeft gepresenteerd en heeft gesteld dat hij een broer had in Hongarije, maakt zijn relaas niet ongeloofwaardig.
2.4 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
2.5 In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Hongarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan verzoeker aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Hongarije anders is.
2.6.1 Uit het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, JV 2011, 68 (M.S.S. tegen België en Griekenland), blijkt dat bij de beoordeling of overdracht van een vreemdeling met toepassing van de Vo 343/2003 aan een andere lidstaat in strijd is met artikel 3, dan wel
13 van het EVRM, in het bijzonder worden betrokken de detentie- en/of levensomstandigheden waarmee de overgedragen asielzoeker in dat land wordt geconfronteerd en de kwaliteit van de asielprocedure in dat land. Voorts houdt het arrest in dat ook in een situatie waarin ten aanzien van deze aspecten informatie is overgelegd die niet specifiek op de betrokken vreemdeling ziet, een lidstaat die een asielzoeker wenst over te dragen, zich ervan dient te vergewissen dat de wetgeving van de lidstaat waaraan de vreemdeling wordt overgedragen, op deze punten wordt toegepast op een wijze die in overeenstemming is met het EVRM.
2.6.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit een op de door eiser in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze ingeroepen stukken toegespitste standpuntbepaling gegeven ten aanzien van de hiervoor genoemde aspecten. Zo heeft verweerder onder meer aangegeven dat uit het rapport van de UNHCR van april 2012 niet blijkt dat Hongarije ten aanzien van betrokkene haar internationale verplichtingen niet nakomt. Voorts heeft verweerder overwogen dat de uitspraken zien op andere personen en dat de interim measures van het EHRM niet van een motivering zijn voorzien zodat daaruit niet kan worden afgeleid of deze betekenis hebben voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis.
2.6.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat deze stukken onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat de toepassing van de asielprocedure in Hongarije in de praktijk van zodanige aard is dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat wat voor Griekenland had te gelden in gelijke mate opgaat voor Hongarije en dat concretere informatie niet zou kunnen worden verlangd. De stukken waar eiser in beroep naar heeft verwezen bieden evenmin voldoende grond voor die conclusie.
De rechtbank acht voorts met name van belang de door verweerder bij het verweerschrift overgelegde rapporten van de UNHCR: ‘Note on Dublin transfers to Hungary of people who have transited through Serbia’ van oktober 2012 en de update daarvan van december 2012. Uit deze rapporten blijkt dat in Hongarije veel wetswijzigingen zijn doorgevoerd.
Zo blijkt hieruit dat Dublinclaimanten, waaronder degenen die Hongarije via Servië of Oekraïne zijn binnengekomen, die nog geen beoordeling dan wel beslissing hebben ontvangen op hun asielverzoek in Hongarije, alsnog die beoordeling dan wel beslissing zullen krijgen. Deze personen zullen niet in detentie worden geplaatst en mogen de uitkomst van hun procedure in Hongarije afwachten. Uit door verweerder overgelegde persberichten van Hongarije van 7 mei 2012 en 11 oktober 2012 blijkt dat detentie in tijd gelimiteerd is, dat daar rechtsmiddelen tegen kunnen worden aangewend en dat de leefomstandigheden tijdens detentie zijn verbeterd. Voorts is gratis juridische hulp beschikbaar. Dat het volgens de UNHCR noodzakelijk is dat wordt gecontroleerd of een en ander daadwerkelijk wordt nageleefd maakt het voorgaande niet anders. Het betoog van eiser dat de inhoud van deze laatste rapporten niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken, aangezien de situatie ten tijde van het bestreden besluit van belang is, wordt niet gevolgd, gelet op het ex nunc toetsingskader in asielprocedures.
2.6.4 Het is voorts aan eiser aannemelijke verklaringen af te leggen over hetgeen hij in Hongarije zou hebben meegemaakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser daarin niet is geslaagd. Daartoe heeft verweerder allereerst van belang kunnen achten dat eiser zijn documenten met betrekking tot zijn asielprocedure in Hongarije heeft achtergelaten en dat hij, blijkens het proces-verbaal (hierna: pv) van verhoor van de vreemdelingenpolitie van 27 april 2012 zijn verblijf in Hongarije in eerste instantie heeft verzwegen. Gelet op het gestelde ter zitting is niet in geschil dat dit verhoor is afgelegd in de Tigre taal, een taal die eiser stelt te beheersen. Voorts is van belang dat eiser, blijkens het pv van nader verhoor van de vreemdelingenpolitie van 27 april 2012, het rapport van eerste gehoor en de ingediende correcties en aanvulllingen, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de duur van zijn gestelde verblijf in detentie in Hongarije. Dat de verklaringen zoals eiser die heeft afgelegd tijdens het nader verhoor niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, aangezien hij de Triginiaanse taal niet goed beheerst, wordt niet gevolgd. Bij zijn aanmelding heeft eiser aangegeven dat hij in de Tigriniaanse taal gehoord kan worden. Voorts blijkt uit het pv niet dat eiser de betreffende vraag niet goed heeft begrepen en heeft eiser in de besluitvormingsprocedure hier geen opmerkingen meer over gemaakt. Eiser weet verder niet wanneer hij in detentie werd geplaatst, wanneer hij een asielverzoek heeft ingediend, hoe lang hij in Hongarije heeft verbleven en wanneer hij Hongarije heeft verlaten. Daarbij komt dat uit een brief van de Hongaarse autoriteiten van 10 mei 2012 blijkt dat eiser in Hongarije bekend staat onder de naam Takroray Ibrahim Adem, geboren op 1 januari 1994 en dat hij in Hongarije samen met zijn broer een asielverzoek heeft ingediend, terwijl eiser in Nederland heeft verklaard dat er geen familieleden van hem in Europa verblijven. Verweerder hoefde de verklaring van eiser hiervoor, namelijk dat eiser in Hongarije niet de waarheid heeft gesproken en dat deze persoon niet zijn broer is, gelet op de overige in redelijkheid ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiser, niet te volgen. Het persoonlijk relaas van eiser biedt daarom geen indicaties voor het oordeel dat de Hongaarse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
2.7 Het beroep is daarom ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters en door de voorzitter en mr. A. Korporaal-Wisman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2013.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.