ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SGR 12/8606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvullende beurs studiefinanciering wegens gebrek aan ernstig en structureel conflict met ouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de weigering van een aanvullende beurs voor studiefinanciering. Eiser had verzocht om het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de aanvullende beurs, omdat hij stelde dat er sprake was van een ernstig en structureel conflict met zijn vader. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de aanvraag van eiser voor studiefinanciering op 26 maart 2011 en de daaropvolgende afwijzing van zijn verzoek door verweerder op 16 april 2011.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een ernstig en structureel conflict in de zin van artikel 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Eiser had weliswaar aangegeven dat er een conflict was, maar de rechtbank vond dat de door eiser overgelegde stukken, waaronder verklaringen van zijn moeder en een maatschappelijk werker, niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat aan de conflict-eis was voldaan. De rechtbank benadrukte dat er geen aanwijzingen waren voor ernstig lichamelijk of geestelijk geweld, noch voor diepgaande verschillen van inzicht die een loskoppeling van de financiële situatie van de vader rechtvaardigden.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de beslissing van verweerder om het inkomen van de vader mee te tellen bij de beoordeling van de aanvullende beurs terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/8606
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats],
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel)
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 16 april 2011 geweigerd om bij de vaststelling van de aanvraag aanvullende beurs van eiser geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader.
Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2012 de weigering gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 5 september 2012 beroep ingesteld. Bij brief van
11 oktober 2012 heeft eiser de gronden aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2012.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen drs. E.H.A. van den Berg. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 26 maart 2011 een aanvraag gedaan voor studiefinanciering. Bij besluit van 3 april 2011 is aan eiser een basisbeurs toegekend met ingang van 1 juli 2011.
2. Op 10 november 2011 heeft eiser een verzoek gedaan om bij het vaststellen van de hoogte van zijn aanvullende beurs, het inkomen van zijn vader, [A] (hierna: de vader) buiten beschouwing te laten. In het verzoek heeft eiser aangegeven dat hij een ernstig structureel conflict heeft met zijn vader en dat de vastgestelde alimentatie al 12 maanden of langer oninbaar is.
3. Bij brief van 10 februari 2012 heeft verweerder eiser meegedeeld dat uit informatie van het LBIO blijkt dat de alimentatie niet 12 maanden of langer oninbaar is. De laatste betaling is op 12 april 2011 ontvangen. Het verzoek van eiser wordt door verweerder derhalve voortgezet op grond van de conflict-eis.
4. In zijn besluit van 16 april 2012 heeft verweerder het hierboven genoemde verzoek van eiser afgewezen en daarbij overwogen dat geen sprake is van een ernstig en onverzoenlijk conflict, zodat de aanvullende beurs afhankelijk blijft van het inkomen van de vader.
Geschil
5. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd het inkomen van de vader buiten beschouwing te laten.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen hem en zijn vader. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser een brief van 25 november 2011 van zijn moeder en brieven van 25 november 2011 en 16 juli 2012 van maatschappelijk werker [B] overgelegd. De oorzaak van het conflict is de buitenechtelijke relatie van zijn vader. Naderhand is er een separaat conflict ontstaan vanwege een laptop. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en toekenning van een aanvullende studiebeurs waarbij het inkomen van zijn vader buiten beschouwing wordt gelaten.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een conflict in de zin van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
9. Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf kan op aanvraag van een studerende de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
10. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf), voor zover hier van belang, bestaat de aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf in ieder geval indien sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende. Artikel 7 van het Bsf luidt:
´1. Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.
2. Onze Minister stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.
3. De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.´
11. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Bsf valt wat de aan de hand van een door een ter zake deskundige afgegeven verklaring aan te tonen ernst van het conflict betreft te denken aan een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat ontkoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. Ook kan het blijkens de Nota van Toelichting gaan om structurele conflicten rond levensovertuiging, geloof en cultuur, waarbij zich niet met elkaar verdragende levensstijlen in het geding zijn.
12. Aan de hand van de voorhanden stukken en op basis van de specifieke feiten en omstandigheden moet worden nagegaan of in het voorliggende individuele geval is voldaan aan de conflict-eis zoals die in artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf is neergelegd en nader is uitgewerkt in de artikelen 6 en 7 van het Bsf en of eiser in aanmerking komt voor de zogenaamde loskoppeling. Gelet op hetgeen eiser naar voren heeft gebracht is aannemelijk dat eiser sinds de scheiding van zijn ouders in 2009 geen dan wel nagenoeg geen contact meer met zijn vader heeft. Op basis van de geschetste omstandigheden is evenwel niet staande te houden dat verweerder ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat aan de conflict-eis niet is voldaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van ernstig lichamelijk en/of geestelijk geweld jegens eiser en evenmin van bijvoorbeeld diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande verschillen van inzicht met zijn vader over met name levensovertuiging, geloof of cultuur. Ook de door eiser overgelegde verklaringen van zijn moeder en maatschappelijk werker [B] bevatten geen concrete gegevens aan de hand waarvan kan worden gekomen tot de conclusie dat aan de zogenoemde conflicteis is voldaan. Dat eisers vader in het verleden geweld richting zijn moeder heeft gebruikt, is onvoldoende voor loskoppeling. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet dat tot loskoppeling moet leiden, hoe verdrietig de situatie voor eiser ook is.
13. Van strijd met het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.