ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 32133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van onvoldoende onderbouwing en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, afkomstig uit Ingoesjetië, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres op goede gronden was afgewezen door verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had aangevoerd dat zij niet in staat was om te worden gehoord vanwege haar psychische toestand, die was vastgesteld door een deskundige, drs. P.A. Poolman, die PTSS bij haar had gediagnosticeerd. Echter, de rechtbank concludeerde dat er tijdens de gehoren geen signalen waren die erop wezen dat eiseres beperkingen had die een vervolgonderzoek door MediFirst hadden moeten rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat eiseres tijdens de gehoren consistente en coherente verklaringen had afgelegd, en dat de besluitvorming van verweerder niet onzorgvuldig was geweest.

De rechtbank benadrukte dat eiseres onvoldoende had onderbouwd dat de afwijzing van haar asielaanvraag onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de stelling van eiseres dat zij door een verpleegkundige van MediFirst was onderzocht en dat dit onzorgvuldig was, niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank wees erop dat de deskundigen van MediFirst aan de vereiste kwalificaties voldeden en dat het advies van MediFirst zorgvuldig tot stand was gekomen. Eiseres had geen ander deskundigenadvies overgelegd dat de conclusies van MediFirst tegensprak.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Ingoesjetië een reëel risico liep op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en oordeelde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/32133
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2013 in de zaak tussen
[eiseres], geboren [geboortedatum], van Russische nationaliteit, eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige zoon, [persoon A] en haar minderjarige dochter [persoon B], beiden geboren op [geboortedatum] en van Russische nationaliteit, gemachtigde mr. M.L. Saija,
tegen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, te Den Haag, verweerder,
gemachtigde mr. L. van Es.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene asielprocedure afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit op 10 oktober 2012 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 februari 2013, waar eiseres in persoon is verschenen en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. E. Sweerts.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een schriftelijke reactie van MediFirst op de door de gemachtigde van eiseres bij faxbericht van 22 januari 2013 ingebrachte medische rapporten van 8 en 17 november 2012.
Verweerder heeft op 12 en 21 februari 2013 deze schriftelijke reactie van MediFirst overgelegd. Bij faxbericht van 13 maart 2013 heeft de gemachtigde van eiseres een reactie hierop ingediend.
De zaak is verder behandeld op de zitting van 28 mei 2013, waar eiseres in persoon is verschenen en is bijgestaan door haar gemachtigde en drs. P.A. Poolman als getuige deskundige. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. L. van Es en getuige deskundigen de heer T. Trompetter en mevrouw W.B. Scheepens.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2011 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Ter onderbouwing van deze asielaanvraag heeft zij, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Eiseres behoort tot de Ingoesj-bevolkingsgroep en is afkomstig uit Ekazhevo in de deelrepubliek Ingoesjetië van de Russische Federatie. In 1996 is zij traditioneel getrouwd met [persoon C], een politieagent. Op 4 januari 2000 zijn zij voor de wet getrouwd. Op 1 april 2011 heeft zij stiekem, zonder dat [persoon C] dit wist, de scheiding aangevraagd bij de rechtbank in Nazran. Eiseres heeft op 19 juli 2011 de door de rechtbank uitgesproken scheiding ontvangen. Volgens eiseres is [persoon C] in november 2011 extremistisch moslim geworden. Zij heeft al in juli 2011 gemerkt dat hij in die richting begon te veranderen. Hij sloeg eiseres en de kinderen en bedreigde haar met de dood. [persoon C] zette eiseres en de kinderen ook onder druk. Zo mochten zij niet naar buiten gaan, geen televisie kijken en moest eiseres naar zijn preken luisteren. In juni 2012 is een neef van de vaderskant van [persoon C] vermoord door hun halfbroer. In juli 2012 is een andere neef vermoord. De neven werden als ongelovigen beschouwd. Nadat eiseres op 23 augustus 2012 weer door [persoon C] was geslagen, heeft zij besloten Ingoesjetië te verlaten. Op 24 augustus 2012 hebben eiseres en haar twee kinderen de bus naar Soerachchi genomen, waar de moeder van eiseres woont. Van daaruit zijn zij per auto naar Moskou gebracht. In Moskou zijn eiseres en haar kinderen overgestapt in een andere auto, die hen naar Ter Apel heeft gebracht. Daar zijn zij op 27 augustus 2012 aangekomen.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig is geweest door de aanvulling op de correcties en aanvullingen van 4 oktober 2012 niet mee te nemen bij de totstandkoming van het voornemen. Eiseres acht het niet geloofwaardig dat de contactambtenaar in de vijf uur voorafgaand aan de verzending van het voornemen, niet op de hoogte wordt gesteld van de ontvangst van aanvullende correcties en aanvullingen in een zaak die wordt afgedaan in de algemene asielprocedure die zijn gefaxt naar het faxnummer bestemd voor deze procedure. Uit paragraaf C12/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de termijn in de algemene asielprocedure elke dag om middernacht start en 24 uur later om middernacht eindigt. In dit geval is niet in geschil dat de termijn voor het indienen van de correcties en aanvullingen is geëindigd op 5 oktober 2012 om 00:00 uur, dat eiseres de eerste correcties en aanvullingen pas heeft ingediend op 5 oktober 2012 om 9:21 uur en de aanvullende correcties en aanvullingen op 5 oktober 2012 om 12:09 uur. Door verweerder is niet bestreden dat het voornemen op 5 oktober 2012 om 17:42 uur aan de gemachtigde van eiseres verzonden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat beide correcties en aanvullingen niet tijdig, dat wil zeggen vóór 5 oktober 2012 om 00:00 uur, zijn ingediend. In paragraaf C12/3.1 van de Vc 2000 wordt aangegeven dat de termijnen in de algemene asielprocedure bindend zijn. Wanneer de vreemdeling de hem ter beschikking staande termijnen in de algemene asielprocedure overschrijdt en een eventueel door hem gedaan verzoek om verlenging van de termijnen niet wordt gehonoreerd, zal verweerder aanvangen met de volgende stap in de procedure. Een dergelijk verzoek heeft eiseres niet gedaan, zodat verweerder een aanvang heeft kunnen nemen met de totstandkoming van voornemen. Ondanks dat de termijn al was verstreken, heeft verweerder hierbij toch onverplicht de niet tijdig ingediende correcties en aanvullingen, die om 9:21 uur waren gefaxt, meegenomen bij de totstandkoming van voornemen. De eveneens niet tijdige ingediende aanvulling op de correcties en aanvullingen, die om 12:09 uur waren gefaxt, heeft verweerder niet meegenomen, omdat deze niet in het bezit was van de betreffende contactambtenaar. Voor zover het voor de hand had gelegen dat deze contactambtenaar nog voor verzending van het voornemen om 17:42 uur op de hoogte was gesteld van de ontvangst van de aanvulling op de correcties en aanvullingen, zodat deze aanvulling (eventueel) alsnog had kunnen worden meegenomen, blijft staan dat de aanvulling op de correcties en aanvullingen te laat was ingediend. De correcties en aanvullingen zijn pas door de gemachtigde van eiseres ingediend op de vijfde dag, de dag van de algemene asielprocedure (AA-procedure) waarop door verweerder een voornemen wordt uitgebracht wanneer de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voornemens is om de asielaanvraag af te wijzen. Eiseres heeft op de vierde dag van de AA-procedure de gelegenheid gehad om, indien gewenst, correcties en aanvullingen in te dienen. Bovendien heeft eiseres verweerder evenmin op de hoogte gesteld dat de (aanvulling op de) correcties en aanvullingen pas op de vijfde dag van de AA-procedure zouden worden gefaxt. In een dergelijk geval kan redelijkerwijs niet van een contactambtenaar worden verwacht dat hij ervan op de hoogte is dat eventuele correcties en aanvullingen nog na het verstrijken van de bindende termijn zullen binnenkomen. Dit geldt temeer voor een aanvulling op al ingediende correcties en aanvullingen. Daarnaast wordt in dit geval van belang geacht dat verweerder de te laat ingediende aanvulling op de correcties en aanvullingen alsnog bij de totstandkoming van het bestreden besluit heeft betrokken. Ditzelfde geldt voor de zienswijze, die ook te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van de zienswijze eindigde immers op 9 oktober 2012 om 00:00 uur. De op 8 oktober 2012 gedateerde zienswijze is evenwel pas op 9 oktober 2012 om 2:45 uur aan verweerder gefaxt. Gezien het vorenstaande heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door de aanvulling op de correcties en aanvullingen niet bij de totstandkoming van het voornemen te betrekken. De stelling van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat door verweerder onvoldoende rekening is gehouden met de medische omstandigheden kan niet worden gevolgd. Niet valt in te zien hoe verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit van 9 oktober 2012 rekening had kunnen houden met de eerst bij brief van 22 januari 2013 ingebrachte medische rapporten van 8 en 17 november 2012.
4. Volgens eiseres heeft verweerder ook op een ander aspect onzorgvuldig gehandeld. Zij heeft aangevoerd dat zij haar beklag heeft gedaan over het optreden van de contactambtenaar
B. Turan (Turan). Desondanks heeft Turan zowel het nader gehoor afgenomen als het voornemen en het bestreden besluit opgesteld. Volgens eiseres is voornoemde contactambtenaar bevooroordeeld en daarom is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende gemotiveerd in welk opzicht Turan bevooroordeeld zou zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat Turan de aanvraag van eiseres op enigerlei wijze onzorgvuldig, partijdig en/of niet conform de geldende regelgeving of het geldende beleid heeft behandeld. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiseres is in dit verband niet toereikend. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 maart 2003, LJN: AH9817.
6. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat het onzorgvuldig is dat zij door een verpleegkundige van MediFirst is onderzocht. Eiseres stelt dat een verpleegkundige niet capabel is om vast te stellen of zij kon worden gehoord. Enkel een arts is hiertoe in staat, aldus eiseres. Naar de mening van eiseres kan geen sprake zijn van een deskundigenonderzoek, als een MediFirst-arts haar niet in persoon heeft gezien en gesproken, maar de MediFirst-arts slechts een rapportage van de verpleegkundige heeft getekend. Door MediFirst, de IND en de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen is met het oog op de door MediFirst te bieden dienstverlening het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (het Protocol) vastgesteld. Naar de mening van eiseres is het MediFirst-rapport niet overeenkomstig dit Protocol tot stand gekomen.
7. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder laat een vreemdeling voor indiening van een asielaanvraag medisch onderzoeken door MediFirst. Het onderzoek ten behoeve van medisch advies wordt verricht door een verpleegkundige en een medisch adviseur (arts) en leidt tot een integraal medisch advies aan de IND in het kader van Horen en Beslissen dat wordt neergelegd in een MediFirst-rapport. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor een verpleegkundige de vreemdeling heeft gezien, worden weergegeven in het advies, dat de desbetreffende verpleegkundige en een medisch adviseur hebben ondertekend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2011, LJN: BQ0751, blijkt dat volgens het Protocol een MediFirst-arts dient te beschikken over ervaring met het adviseren over psychiatrische ziektebeelden en dat tot de functie-eisen van bij MediFirst werkzame verpleegkundigen behoort dat zij ervaring hebben met het omgaan met en herkennen van psychiatrische ziektebeelden. Ter zitting bij de Afdeling heeft verweerder bevestigd dat de artsen en verpleegkundigen bij MediFirst aan deze functie-eisen voldoen. Bovendien heeft verweerder in het geval van eiseres in het bestreden besluit aangegeven dat het team van MediFirst bestaat uit professionals die allen ervaring hebben met medische advisering aan de overheid en met het werken met mensen uit verschillende culturen en met verschillende achtergronden. Deze professionals zijn allen geregistreerd in het BIG register. Bovendien geldt daarbij voor de betreffende verpleegkundigen dat zij ruime ervaring hebben met het onderzoeken van medische toestanden en dat zij ervaring hebben met de doelgroep. Een MediFirst-rapport kan derhalve worden aangemerkt als een deskundigenonderzoek.
8. Voorts blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat verweerder, indien en voor zover hij een advies van MediFirst aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb moet van vergewissen dat dit advies zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Indien MediFirst het onderzoek overeenkomstig het Protocol heeft uitgevoerd, hetgeen waarborgt dat een advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te stellen eisen, moet volgens de Afdeling ervan worden uitgegaan dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Door eiseres is niet betwist dat MediFirst het onderzoek naar haar toestand, als vervat in het advies van 4 september 2012, niet overeenkomstig het Protocol heeft uitgevoerd. Daarnaast is het advies weliswaar summier, maar desondanks inzichtelijk en concludent. Verweerder heeft daarom in dit geval in voldoende mate voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht dat het advies van MediFirst dat eiseres kon worden gehoord op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat eiseres geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid en/of volledigheid van het MediFirst-advies dan wel dat de betreffende verpleegkundige niet in staat was om te onderzoeken of eiseres geacht kon worden consistente en coherente verklaringen af te leggen. Zo blijkt uit het MediFirst-rapport en de onderliggende stukken van MediFirst dat zowel de arts als de verpleegkundige geen aanleiding hebben gezien om een vervolgonderzoek in te stellen bij eiseres, omdat geen sprake is geweest van medische beperkingen die tot de conclusie hebben geleid dat eiseres niet kon worden gehoord. Immers, eiseres heeft aangegeven dat zij geen beperkingen voor het ondergaan van een gehoor had, dat zij zich dingen goed kon herinneren, dat zij geen nachtmerries had en dat de stress minder was geworden.
9. Uit voormelde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat indien verweerder heeft voldaan aan de aldus op hem rustende vergewisplicht, een vreemdeling de uitkomst van een MediFirst-advies nog slechts succesvol kan bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies. In dit geval heeft eiseres tijdens de besluitvormingsfase geen andersluidend deskundigenadvies overgelegd. Evenmin heeft zij in deze fase medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat was om te worden gehoord. Verweerder heeft van eiseres ook geen indicaties gehad dat zij niet in staat is geweest om het gehoor te ondergaan. Pas bij brief van 22 januari 2013 heeft de gemachtigde van eiseres aanvullende medische informatie overgelegd betreffende de psychisch-medische situatie van eiseres. Uit deze medische informatie van drs. P.A. Poolman (Poolman), register GZ-psycholoog met een diagnostische aantekening, van 8 november 2012 blijkt dat hij eiseres op 31 oktober 2012 zag voor een intake. Poolman stelt de diagnose (meervoudige) posttraumatische stressstoornis (PTSS), depressieve stoornis, zeer ernstig met vitale kenmerken en lichamelijke mishandeling van een volwassene (door partner), zware hoofdpijnen en galstenen. Ook uit de medische rapportages van Poolman van
8 november 2012 inzake de twee minderjarige kinderen van eiseres blijkt dat bij zowel [persoon A] als [persoon B] sprake is van een trauma. De rechtbank merkt op dat verweerder de kinderen van eiseres niet heeft gehoord.
10. Naar de mening van eiseres had zij vanwege haar trauma niet kunnen worden gehoord door verweerder. Volgens haar heeft dit trauma tot ernstige vormen van korte termijngeheugenverlies en ernstige concentratiestoornissen geleid, waardoor zij niet consistent heeft kunnen verklaren. Door geen nader medische onderzoek te laten verrichten in een verlengde asielprocedure, heeft verweerder volgens eiseres onzorgvuldig gehandeld. Eiseres meent dan ook dat aan haar geen tegenstrijdigheden en ongerijmdheden kunnen worden tegengeworpen. Poolman heeft in zijn aanvullende rapport van 17 november 2012 aangegeven dat in het algemeen kan worden gesteld dat iemand met de diagnose meervoudige PTSS niet over zijn klachten en herinneringen wil spreken. Daarnaast onderschrijft dit rapport dat eiseres tijdens de gehoren niet coherent en consistent heeft kunnen verklaren. Volgens de registerpsycholoog is er een causaal verband tussen de gebeurtenissen in het land van herkomst en het trauma van eiseres en haar kinderen.
11. In de bij faxbericht van 12 februari 2013 overgelegde schriftelijke reactie van MediFirst van 8 februari 2013 wordt aangegeven dat het rapport van Poolman van 8 november 2012 aangaande eiseres een aanvullend onderzoek is, dat anders is dan het onderzoek van MediFirst. MediFirst kan op basis van zijn eigen onderzoek niet zonder meer de conclusies van Poolman onderschrijven. In zijn rapport van 17 november 2012 heeft Poolman geconcludeerd dat eiseres tijdens de gehoren niet coherent en consistent heeft kunnen verklaren. Hierop heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een nadere toelichting medisch advies inzake eiseres van
20 februari 2013 overgelegd, opgesteld door K. Paanakker, medisch adviseur (arts) bij MediFirst. Uit deze toelichting blijkt dat MediFirst de conclusies van Poolman, die terugwerkende kracht hebben, niet kan onderschrijven. MediFirst heeft in dit verband aangevoerd dat het aanvullend onderzoek van Poolman van 31 oktober 2012 een andersoortig onderzoek is dan het uitgebreide oriënterende onderzoek dat MediFirst op 4 september 2012 heeft verricht. Bij het onderzoek van MediFirst is niet gebleken van de klachten die beschreven staan in het rapport van Poolman.
12. De gemachtigde van eiseres heeft bij faxbericht van 13 maart 2013 een reactie van Poolman van 9 maart 2013 ingebracht op de voormelde reacties van MediFirst. In deze reactie wijst Poolman erop dat de medisch adviseur van MediFirst geen onderzoek doet naar en zich onthoudt van elk oordeel over de causaliteit tussen de bevindingen en de verklaringen van eiseres. Volgens Poolman wil een patiënt met een PTSS niet over zijn klachten en herinneringen spreken. Dit bemoeilijkt het contact met zo een patiënt. Poolman voert aan dat het simpelweg stellen van vragen, zoals MediFirst heeft gedaan, puur gebaseerd is op de inhoudelijkheid van die vragen. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het betrekkingsniveau van die vragen. Elke communicatie bezit een inhouds- en een betrekkingsaspect, in dier voege dat de laatste de eerste classificeert en derhalve een vorm van metacommunicatie is. Volgens Poolman is er bij eiseres geen sprake geweest van een optimaal ontwikkeld bewustzijn ten aanzien van communicatie in alle facetten. Het is niet reëel om te verwachten dat verpleegkundigen zich bij de communicatie met iemand die aan PTSS lijdt optimaal acht kan slaan op deze metacommunicatie.
13. Ter zitting op 28 mei 2013 heeft de getuige-deskundige van verweerder, T. Trompetter (Trompetter), arts en directeur bij MediFirst, desgevraagd verduidelijkt dat uit het onderzoek van MediFirst en de eigen mededelingen van eiseres op 4 september 2012 niet van belemmeringen is gebleken om haar te kunnen horen. Hij heeft verklaard dat bij het onderzoek van MediFirst eiseres een heldere indruk maakte en dat zij geen problemen aangaf. Trompetter heeft verder verklaard dat een trauma zich na het gehoor heeft kunnen ontwikkelen, maar dat een dergelijke aandoening ten tijde van het MediFirst-onderzoek niet is waargenomen, althans niet in die mate dat eiseres hierdoor niet meer in staat is geweest om te worden gehoord. Trompetter heeft verder aangevoerd dat indien zich na een MediFirst-onderzoek (alsnog) medische of psychische problemen voordoen bij een vreemdeling, de IND in een dergelijk geval de vreemdeling opnieuw ter onderzoek kan aanbieden. Trompetter heeft aangegeven dat hiertoe kennelijk geen aanleiding is geweest. Hij heeft voorts toegelicht dat de diagnose PTSS voor het MediFirst-onderzoek niet leidend is, maar dat wordt gekeken naar de beperking die uit de stoornis voortvloeit. De diagnose van PTSS op zich betekent nog niet dat een vreemdeling niet kan worden gehoord. De conclusie dat eiseres niet kon worden gehoord, heeft Poolman getrokken op basis van diens onderzoek dat heeft plaatsgevonden na het moment waarop eiseres is gehoord. MediFirst kan deze conclusie niet onderschrijven voor zover deze terugwerkende kracht heeft tot op de dag waarop eiseres het gehoor heeft ondergaan.
14. Poolman heeft ter zitting aangegeven dat hij onderschrijft dat de diagnose PTSS niet betekent dat iemand in het geheel niet kan worden gehoord. Poolman heeft deze stoornis bij eiseres op 31 oktober 2012 vastgesteld. Volgens hem waren in het geval van eiseres elementen aanwezig die maakten dat zij enkel kan worden gehoord in een voor haar persoonlijk veilige situatie. Volgens Poolman verdringt eiseres veel en is zij alleen in een zogenoemde veilige omgeving in staat om dieper in te gaan op hetgeen haar is aangedaan. Hij doet geen algemene uitspraak over PTSS, maar in het geval van eiseres kan tijdens een gehoor sprake zijn van verdringing. Naar zijn mening kunnen bij druk bij een nieuw gehoor wel klachten ontstaan en kan eiseres zeer emotioneel worden. Ter zitting heeft Poolman herhaald dat hij bij eiseres de diagnose trauma heeft gesteld en dat zij dit trauma heeft opgelopen in het land van herkomst. Ten tijde van de intake die hij op 31 oktober 2012 met haar heeft gedaan en nadien, was het naar zijn mening medische onverantwoord om eiseres te horen. Poolman heeft hierbij aangegeven dat hij deze conclusie trok op basis van zijn totale onderzoeksperiode. Aan deze conclusie kan volgens Poolman geen terugwerkende kracht worden verbonden tot het moment waarop eiseres werd gehoord, aangezien dat moment buiten de periode viel waarop het onderzoek van Poolman betrekking had.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het verhandelde ter zitting naar voren gekomen dat Poolman in zijn rapportages van 8 en 17 november 2012, anders dan de tekst van deze rapportages mogelijk suggereert, niet heeft bedoeld de conclusie te trekken dat eiseres op 1 en 3 oktober 2012 niet kon worden gehoord. Aldus heeft eiseres de betwisting van het advies van MediFirst van 4 september 2012, inhoudende dat zij kon worden gehoord, niet aan de hand van een deskundigenbericht onderbouwd. Verweerder heeft tijdens de gehoren op 1 en 3 oktober 2012 van dit advies kunnen uitgaan. Daarbij is van belang dat tijdens de gehoren niet is gebleken van signalen die erop hebben gewezen dat eiseres beperkingen had, die voor een in dit verband getrainde contactambtenaar aanleiding hadden moeten geven om een vervolgonderzoek door MediFirst te laten instellen. De stelling van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat de training voor contactambtenaren om dergelijke beperkingen adequaat te onderkennen te beperkt is, is niet nader onderbouwd.
16. Gelet op de rechtsoverwegingen 10 tot en met 15 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in staat is geweest om tijdens de gehoren consistente en coherente verklaringen af te leggen. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
17. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000.
18. De rechtbank stelt voorop dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de Noordelijke Kaukasus van januari 2012 blijkt dat de algemene situatie in Ingoesjetië niet zodanig is, dat vreemdelingen afkomstig uit die deelrepubliek in het algemeen en die behoren tot Ingoesj bevolkingsgroep in het bijzonder, zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Evenmin is sprake van een uitzonderlijke situatie waarin een individu enkel door zijn/haar aanwezigheid aldaar een risico loopt om slachtoffer te worden van "the most extreme cases of general violence". Eiseres dient derhalve met haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat zij voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin heeft te vrezen, dan wel dat zij bij terugkeer naar Ingoesjetië een reëel risico loopt van een behandeling of bestraffing doe door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt verboden.
19. In het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen documenten heeft overgelegd om haar nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.111 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), is het aan de vreemdeling alle voor de beoordeling van zijn aanvraag mogelijk relevante gegevens te verstrekken, op basis waarvan kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening bestaat. Het is aan verweerder om te bepalen welke documenten noodzakelijk worden geacht voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder slechts marginaal toetsen, evenals in het geval verweerder de verklaringen voor het ontbreken van documenten niet geloofwaardig acht.
20. Eiseres heeft geen documenten overgelegd ter ondersteuning van haar identiteit en/of nationaliteit. Eiseres heeft verklaard in het bezit te zijn van een geboorteakte en een binnenlands paspoort. Deze documenten bevinden zich evenwel in het kluisje van [persoon C], waarvan hij de sleutels heeft en waartoe eiseres geen toegang heeft. [persoon C] vond dat eiseres geen paspoort nodig had. Verweerder heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten ter staving van haar identiteit en nationaliteit haar niet kan worden toegerekend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het niet aannemelijk is dat eiseres zich, zonder de beschikking te hebben over haar paspoort, in de Noordelijke Kaukasus staande heeft kunnen houden. Uit pagina 42 van het ambtsbericht van januari 2012 blijkt immers dat in de Noordelijke Kaukasus een legitimatieplicht bestaat voor iedereen vanaf 14 jaar en dat personen te allen tijde een geldig legitimatiebewijs moeten kunnen tonen op straffe van een geldboete. Het binnenlands paspoort is het belangrijkste identificatiedocument, omdat dit persoonsgegevens en gegevens over de woonplaatsregistratie bevat.
21. De Afdeling heeft bij uitspraak van 17 april 2003, LJN: AF9542, geoordeeld dat de rechter eerst moet stilstaan bij het standpunt van verweerder over het toerekenbaar ontbreken van documenten alvorens het verweerders standpunt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas te toetsen. Indien de rechter dit niet doet, dan wordt de betekenis van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 miskend. De toerekenbaarheid van het ontbreken van documenten is aldus een zelfstandige beoordeling die voorafgaat aan de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas. Uit de uitspraken van de Afdeling van 6 augustus 2004, LJN: AQ7418, en 1 december 2005, LJN: AU7898, volgt evenwel dat geen sprake is van een cirkelredenering indien de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas door verweerder niet op zodanig wijze ten grondslag is gelegd aan diens standpunt over de toerekenbaarheid van het ontbreken van documenten. Dit standpunt over de geloofwaardigheid is immers los van de andere aan het standpunt over het asielrelaas ten grondslag gelegde omstandigheden gemotiveerd en niet louter met een verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Dit maakt dus dat verklaringen zowel aan het tegenwerpen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, als aan het oordeel over het asielrelaas ten grondslag kunnen worden gelegd.
22. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiseres niet de beschikking heeft gehad over haar documenten, omdat verweerder de verklaringen die eiseres in dit verband heeft afgelegd niet geloofwaardig heeft bevonden. Weliswaar is dit laatste een enkele verwijzing naar het standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar desondanks heeft verweerder de toerekenbaarheid van het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten niet louter gemotiveerd met een verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Als geoordeeld heeft verweerder het namelijk niet aannemelijk kunnen achten dat eiseres niet over haar paspoort heeft beschikt en dat zij zich desondanks en in weerwil van de strenge legitimatieplicht in het openbare leven van Ingoesjetië staande heeft kunnen houden. Derhalve heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar asielaanvraag, niet aan haar is toe te rekenen.
23. Voorts heeft verweerder eveneens in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten ter staving van haar gestelde reisroute haar niet kan worden toegerekend. Hierbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de gestelde reisroute, nu zij haar reisverhaal niet met enig bewijs heeft onderbouwd. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van eiseres verwacht mocht worden dat zij van haar gestelde reis enige indicatieve onderbouwing kon geven, aan de hand waarvan haar reis vanuit Ingoesjetië, via Moskou en diverse Europese landen, naar Nederland valt te reconstrueren. Nu eiseres geen verschoonbare reden heeft voor het niet kunnen overleggen van dergelijk bewijs bij haar aanvraag, kan dit niet met gedetailleerde, consistente en verifieerbare verklaringen over de gestelde reisroute worden hersteld. De rechtbank ziet zich hierin gesteund door de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2008, LJN: BC9690, en van 13 mei 2008, LJN: BD8565.
24. Gezien het vorenstaande heeft verweerder terecht aan eiseres tegengeworpen dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Indien, zoals hier het geval is, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, geldt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dat in het asielrelaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan om geloofwaardig te kunnen worden geacht.
25. Verweerder is van mening dat van het asielrelaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht uitgaat, omdat haar verklaringen over de echtscheiding van [persoon C] niet geloofwaardig zijn. Marginaal toetsend heeft verweerder voldoende steekhoudende argumenten aangedragen om de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig te achten. Hiertoe heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd om de echtscheiding van [persoon C] te onderbouwen. Uit haar verklaringen blijkt dat zij in het bezit is geweest van een echtscheidingsbeschikking, maar dat zij dit document heeft verscheurd, omdat zij bang was dat [persoon C] het zou zien. Hoewel van een vreemdeling in beginsel mag worden verwacht dat zij documenten ter staving van het asielrelaas zorgvuldig bewaren, wist eiseres op het moment dat zij stelt de echtscheidingsbeschikking te hebben verscheurd nog niet dat zij naar Nederland zou vluchten en dat zij dit document ter onderbouwing van haar asielrelaas zou moeten overleggen. Echter, van belang is dat eiseres ook in het bezit had kunnen komen van een echtscheidingsakte. Zij heeft in dit verband verklaard dat zij geen zin had om deze akte op te halen bij de rechtbank, omdat zij hiervoor leges diende te betalen. Niet is gebleken dat eiseres, vanaf het moment dat zij besloten had om te vluchten, alsnog heeft geprobeerd om in het bezit te komen van de echtscheidingsakte. Het ontbreken van een document ter onderbouwing van haar verklaring dat zij in het geheim van [persoon C] is gescheiden, dient dan ook voor haar rekening en risico te blijven. Gelet de informatie uit het ambtsbericht inzake de Noordelijke Kaukasus van januari 2012 aangaande het belang van een geldig identiteitsbewijs in deze regio van de Russische Federatie (pagina 42), heeft verweerder het voorts niet aannemelijk kunnen achten dat eiseres zonder een geldig identiteitsbewijs een echtscheidingsprocedure heeft kunnen doorlopen. Nu uit het ambtsbericht blijkt dat zonder een geldig identiteitsbewijs in de Russische Federatie geen officiële administratieve handelingen kunnen worden verricht en geen gebruik kan worden gemaakt van overheidsdiensten, is het niet aannemelijk te achten dat eiseres enkel een kopie van haar paspoort (met stempel van de notaris) heeft hoeven over te leggen om te kunnen scheiden van [persoon C]. Eiseres is er dan ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij zonder een geldig identiteitsbewijs, op de door haar gestelde wijze en met hulp van een bekende die werkzaam was bij de burgerlijke stand, een echtscheidingsprocedure heeft kunnen doorlopen.
26. Voorts heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat de tegenstrijdige verklaring die zij heeft afgelegd over de totstandkoming van de echtscheiding afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. Zo blijkt uit haar verklaringen tijdens het eerste gehoor van 1 oktober 2012 (pagina 4) en uit de zienswijze dat de echtscheidingsprocedure ruim drieëneenhalve maand (van 1 april 2011 tot 19 juli 2011) heeft geduurd, terwijl eiseres tijdens het nader gehoor van 3 oktober 2012 heeft verklaard dat deze procedure een maand heeft geduurd. Eiseres heeft geen plausibele verklaring gegeven voor de tegenstrijdigheid in haar verklaringen omtrent de duur van de echtscheidingsprocedure.
27. Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat niet valt in te zien dat eiseres eerst tijdens het nader gehoor desgevraagd heeft verklaard dat [persoon C] later in 2011 begon te veranderen (pagina 17), maar dat zij al op 1 april 2011 een echtscheidingsaanvraag bij de rechtbank had ingediend. Pas na confrontatie hiermee, heeft eiseres verklaard dat [persoon C] in april 2011 al begon te veranderen. Verder heeft eiseres verklaard dat zij van [persoon C] wilde scheiden om haar kinderen te beschermen. Vanwege zijn radicale opvattingen wilde eiseres niet dat [persoon C] de kinderen zou krijgen in het geval haar iets zou overkomen. Verweerder heeft deze verklaringen niet plausibel kunnen achten. Uit het asielrelaas blijkt namelijk dat eiseres op het moment van de scheidingsaanvraag niet wist dat [persoon C] later zou radicaliseren. Uit haar verklaringen blijkt voorts dat [persoon C] haar pas in augustus 2012 heeft bedreigd met de dood. Overigens had eiseres door de scheidingsaanvraag nog steeds geen garantie dat [persoon C] de kinderen niet zou krijgen als haar iets zou overkomen. Op het moment van de aanvraag was blijkens haar verklaringen niet bekend dat [persoon C] niet in staat zou worden geacht om voor de kinderen te zorgen. Bovendien blijkt uit het door eiseres overgelegde stuk van Schweizerische Flüchtlingshilfe van september 2011 dat in Ingoesjetië de kinderen na een scheiding achterblijven bij de (familie van de) man.
28. Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat de door eiseres gegeven beschrijving van de echtscheidingsprocedure in de Russische Federatie afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. Zo blijkt uit artikel 233 van het Familie Wetboek van de Russische Federatie dat bij niet verschijnen zonder geldige reden de rechtbank direct uitspraak doet. Dit strookt niet met de verklaring van eiseres dat de uitspraak pas wordt gedaan na drie oproepen en na drie maal niet verschijnen. Verder heeft verweerder geen geloof hoeven hechten aan de verklaringen van eiseres dat de echtscheiding in het geheim heeft plaatsgevonden. [persoon C] heeft namelijk eenvoudig van de scheiding op de hoogte kunnen komen, aangezien uit de artikelen 113 en 226 van het Familie Wetboek van de Russische Federatie blijkt dat de processtukken en het vonnis ook naar hem worden verzonden.
29. Tot slot heeft verweerder het ongerijmd kunnen achten dat eiseres elke keer de opdrachten en geboden van [persoon C] kon weigeren, terwijl [persoon C] naar zeggen van eiseres “tot alles in staat was”, zij vreesde voor haar leven en zij onder die omstandigheden is gevlucht.
30. Verweerder heeft met de hierboven genoemde argumenten, in onderlinge samenhang bezien, voldoende steekhoudende argumenten aangedragen om tot de conclusie te komen dat de verklaringen van eiseres met betrekking tot haar problemen en de daaruit voortvloeiende vrees geen positieve overtuigingskracht bezitten en derhalve ongeloofwaardig worden geacht. Gelet op het voorgaande is het niet reëel te achten dat eiseres bij terugkeer naar Ingoesjetië voor vluchtelingrechtelijke vervolging heeft te vrezen, dan wel dat juist zij een reëel en voorzienbaar risico loopt om slachtoffer te worden van een behandeling of bestraffing die door artikel 3 van het EVRM wordt verboden. Hoewel uit de door eiseres overgelegde ambtsbericht van januari 2012 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 oktober 2012 inzake huiselijk geweld in Ingoesjetië blijkt dat in deze deelrepubliek van de Russische Federatie sprake is van huiselijk geweld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat ook in haar geval hiervan sprake is geweest. Het enkele feit dat bij eiseres de diagnose PTSS is gesteld, betekent niet dat verweerder haar verklaringen over de oorzaak van het trauma niet ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarnaast is ook de enkele stelling dat eiseres als vrouw behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep, vanwege de algemene situatie in Ingoesjetië en het geweld waaronder vrouwen daar te lijden hebben, onvoldoende voor de conclusie dat zij bij terugkeer naar die deelrepubliek een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM staat te wachten. Tot slot neemt de bij eiseres gediagnosticeerde PTSS niet weg dat in de overgelegde psychisch-medische informatie van Poolman niet de diagnose wordt gesteld dat zij lijdt aan een ziekte in een dusdanig vergevorderd en direct levensbedreigend stadium dat geoordeeld moet worden dat terugkeer naar Ingoesjetië in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. Derhalve heeft verweerder terecht besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
31. Eiseres heeft niet (gemotiveerd) betwist dat zij niet in aanmerking komt voor toelating op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, d, e of f, van de Vw 2000.
32. Gezien het voorgaande komt eiseres niet in aanmerking voor toelating op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
33. Het beroep is derhalve ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten, waaronder begrepen de kosten van een getuige-deskundige, bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschriften verzonden:
?