ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SGR 12/4658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het reisrecht bij studiefinanciering en de gevolgen van niet tijdig deactiveren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen een eiser, wonende in Polen, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had zijn recht op studiefinanciering verloren per 1 september 2011, maar had zijn reisrecht niet tijdig bij de DUO stopgezet. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 816 door de verweerder, omdat de eiser ten onrechte beschikte over een geactiveerd reisrecht op zijn OV-chipkaart. De rechtbank oordeelde dat het blokkeren van de OV-chipkaart door de eiser, omdat hij deze kwijt was, niet volstond om het reisrecht te beëindigen. De rechtbank stelde vast dat de eiser op de hoogte had moeten zijn van zijn verplichtingen en dat onbekendheid met de regelgeving geen overmachtsituatie opleverde. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat hij niet beschikte over het reisrecht omdat hij de kaart niet meer in zijn bezit had. De rechtbank concludeerde dat de eiser verantwoordelijk was voor het tijdig deactiveren van zijn reisrecht en dat de terugvordering door de verweerder terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/4658
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats] (Polen),
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 4 februari 2012 beslist dat eisers recht op studiefinanciering per 1 september 2011 is geëindigd en dat een ov-schuld is ontstaan van € 680. Bij besluit van 24 februari 2012 is dit bedrag verhoogd naar € 816. Dit bedrag is van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft tegen de beslissing van 4 februari 2012 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 3 mei 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn vader [A]. Namens verweerder is verschenen drs. E.H.A. van den Berg. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is in oktober 2010 zijn OV-chipkaart met daarop een geactiveerd reisrecht kwijtgeraakt. Hij heeft de OV-chipkaart per 15 oktober 2010 door de klantenservice van OV-chipkaart laten blokkeren en heeft geen nieuwe OV-chipkaart aangevraagd.
2. Eisers recht op studiefinanciering is per 1 september 2011 geëindigd.
3. Eiser heeft op 29 februari 2012 zijn reisrecht bij verweerder stopgezet.
Geschil
4. In geschil is of verweerder terecht een bedrag van € 680 dan wel € 816 als
OV-schuld ter zake van het reisrecht heeft teruggevorderd.
5. Eiser neemt het standpunt in dat aangezien hij de OV-chipkaart had geblokkeerd en de kaart niet meer in zijn bezit had, hij niet beschikte over een reisrecht. Eisers voert voorts (samengevat) aan dat hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn reisrecht, dat hem niets te verwijten valt, dat verweerder misbruik maakt van zijn machtspositie, dat het bedrag van de OV-schuld disproportioneel is en dat verweerder te lang heeft gewacht met het controleren van zijn OV-recht. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en vermindering van de OV-schuld naar nihil.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser sinds 1 september 2011 geen recht
meer had op studiefinanciering en daarmee ook geen aanspraak op reisrecht had.
Eiser diende het reisrecht bij de DUO stop te zetten. Het blokkeren van de kaart bij de klantenservice van de OV-chipkaart is niet het beëindigen van het reisrecht.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van eiser, mede gelet op artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, mede geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 24 februari 2012.
9. Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wsf 2000 bestaat de reisvoorziening uit een reisrecht gedurende een bepaald deel van de week waarvoor de studerende geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is aan het vervoerbedrijf. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 moet het reisrecht, om met het reisrecht te kunnen reizen, door de studerende bij een daartoe bestemde automaat van het vervoerbedrijf op een daartoe bestemde OV-chipkaart worden geactiveerd.
10. Artikel 3.27 van de Wsf 2000 luidt:
“Artikel 3.27. Beëindiging reisrecht
1. De studerende is verplicht het reisrecht te beëindigen door het deactiveren van het reisrecht, uiterlijk op de vijfde werkdag nadat:
a zijn aanspraak op studiefinanciering is beëindigd, of
b (…)
2. Bij het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart geactiveerd reisrecht, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister een bedrag van € 68,– per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisrecht. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan degene aan wie het reisrecht is toegekend.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het derde lid, moet worden aangetoond.”
11. Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, van de Regeling studiefinanciering 2000 wordt het reisrecht beëindigd door deactivering daarvan bij de Minister via de website www.ocwduo.nl.
12. Vast staat dat eiser met ingang van 1 september 2011 geen recht meer had op studiefinanciering. Dit betekent dat hij op grond van artikel 3.27, eerste lid, van de
Wsf 2000 verplicht was het reisrecht uiterlijk op de vijfde werkdag van september 2011 te beëindigen door het deactiveren van dit reisrecht bij verweerder. Eiser heeft dit niet eerder dan op 29 februari 2012 gedaan.
13. Dat eiser zijn OV-chipkaart in oktober 2010 heeft laten blokkeren omdat hij de kaart kwijt was, is gelet op artikel 3.27 van de Wsf 2000 niet voldoende. Het reisrecht was immers nog niet bij verweerder beëindigd en dus actief. Eiser heeft daardoor in de periode september 2011 tot en met februari 2012 ten onrechte beschikt over een op een
OV-chipkaart geactiveerd reisrecht als bedoeld in artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000. Dat eiser de OV-chipkaart waarop hij zijn reisrecht had geactiveerd in die periode niet meer in zijn bezit had, maakt niet dat hij formeel niet meer beschikte over het geactiveerde reisrecht. Hij had dat recht immers op een nieuwe OV-chipkaart kunnen laten zetten. De uitleg van artikel 3.27 van de Wsf 2000 die eiser voorstaat, waarbij hij de nadruk legt op het feitelijk beschikken over een OV-chipkaart, acht de rechtbank in strijd met de wet en de wetsgeschiedenis. Daaruit blijkt duidelijk dat een eenmaal geactiveerd reisrecht moet worden gedeactiveerd bij verweerder. De wetgever heeft voorts in artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 uitdrukkelijk bepaald dat het gebruik van het reisrecht niet van belang is bij het opleggen van de vordering. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat ingevolge artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 een vordering van € 816 op eiser is ontstaan wegens het ten onrechte beschikken over een geactiveerd reisrecht in de maanden september 2011 tot en met februari 2012.
14. Slechts in het geval eiser aantoont dat het niet tijdig deactiveren van het reisrecht hem niet kan worden toegerekend, blijft op grond van het bepaalde in artikel 3.27, derde lid, van de Wsf 2000, het bepaalde in artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000, buiten toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat aan eiser op geen enkele wijze kan worden toegerekend dat hij het reisrecht niet tijdig heeft beëindigd. Onbekendheid met de van toepassing zijnde regelgeving levert geen overmachtsituatie als bedoeld in artikel 3.27, derde lid, van de Wsf 2000 op (zie CRvB 9 november 2007, 06/2452 WSF, LJN: BB8091). Verweerder heeft in dit verband bovendien aangevoerd dat eiser op grond van de brief die hij bij introductie van de kaart heeft gekregen en de website van verweerder redelijkerwijs had kunnen weten op welke wijze het reisrecht had moeten worden gedeactiveerd. De grief van eiser dat de DUO heeft verzuimd hem er op tijd op te wijzen dat hij zijn reisrecht nog moest stopzetten, vindt geen steun in het recht. Het was eisers eigen verantwoordelijkheid het reisrecht te deactiveren. Dat eiser zijn OV-chipkaart heeft laten blokkeren door de klantenservice van OV-chipkaart ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid het reisrecht te deactiveren en zelf het nodige te verrichten teneinde kennis te krijgen van het op juiste wijze stopzetten van zijn reisrecht. Van machtsmisbruik is de rechtbank niet gebleken, nu de schuld voortvloeit uit de wet.
15. Het is voorts vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie r.o. 5.3 van de uitspraak CRvB van 28 november 2011, 11/4153 WSF, LJN: BU5454) dat de vordering op grond van het bezit van de OV-studentenkaart (thans reisrecht) een compensatoire vordering is ter grootte van het bedrag dat de overheid voor de OV-studentenkaart c.q. voor de vervangende reisvoorziening in geld heeft uitgegeven. Nu er geen sprake is van een punitieve sanctie kan geen toetsing plaats vinden aan het beginsel van proportionaliteit.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.