ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SGR 12/7679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op studiefinanciering voor vreemdeling zonder verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, een Nigeriaanse vrouw, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over haar recht op studiefinanciering. Eiseres, die in Spanje met een Nederlander is gehuwd, is in augustus 2010 naar Nederland gekomen. Ze heeft een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze is door de verweerder afgewezen omdat zij niet beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zoals vereist onder artikel 3, eerste lid, onder a, ten eerste, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres rechtmatig in Nederland verblijft op basis van haar huwelijk met een Nederlander, maar dat zij geen verblijfsvergunning heeft die haar recht op studiefinanciering kan waarborgen. De verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard, waarop eiseres beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 17 december 2012 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door drs. E.H.A. van den Berg.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor studiefinanciering zoals vastgelegd in de wetgeving. De rechtbank concludeert dat eiseres geen recht heeft op studiefinanciering, omdat zij niet beschikt over de vereiste verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de verweerder in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/7679
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2013 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [plaats],
(gemachtigde: mr. C.A. Lucardie),
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 13 juli 2012 het bezwaar van eiseres tegen de beslissing haar geen studiefinanciering toe te kennen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2012. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen drs. E.H.A. van den Berg.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Zij is in Spanje gehuwd met een Nederlander. In augustus 2010 is eiseres met haar echtgenoot naar Nederland gekomen. Volgens informatie van de IND verblijft eiseres rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Geschil
2. In geschil is of eiseres recht heeft op studiefinanciering per 1 september 2011.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, ten eerste, van het Besluit studiefinanciering 2000 (hierna: Bsf 2000) recht heeft op studiefinanciering. Subsidiair beroept zij zich op artikel 12 van het EG-Verdrag. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en te bepalen dat aan eiseres per 1 september 2011 studiefinanciering dient te worden toegekend.
4.Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, ten eerste, Bsf 2000 en derhalve geen recht heeft op studiefinanciering. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
6. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) kan een studerende voor studiefinanciering in aanmerking komen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders gelijk wordt gesteld.
7. Artikel 3, eerste lid, onder a, ten eerste, Bsf 2000 bepaalt dat met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, van de Vw 2000, onder de beperking: verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming als bedoeld in artikel 15 van de Vw 2000 met een Nederlander of met een vreemdeling als bedoeld in de onderdelen a of b van dit artikel of hiermee verband houdend voortgezet verblijf.
8. De verblijfsvergunning ingevolge artikel 14 van de Vw 2000 wordt op aanvraag bij beschikking toegekend onder de in artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde beperkingen. Eiseres heeft geen beschikking overgelegd. Volgens de verklaring van de IND verblijft eiseres rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 als familielid van een burger van de Unie. Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres niet beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 onder de hiervoor onder 7 genoemde beperking. Op haar verblijfsdocument staat overigens wel vermeld “REGULIER BEPAALDE TIJD”, maar daaraan kunnen geen rechten worden ontleend. Verweerder heeft derhalve terecht beslist dat eiseres niet beschikt over een vergunning die valt onder artikel 3, eerste lid, onder a, ten eerste, Bsf 2000, noch over een andere vergunning in de zin van artikel 3 Bsf 2000, zodat zij geen recht heeft op studiefinanciering.
9. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het EG-Verdrag genieten burgers van de Unie de rechten die bij het EG-Verdrag zijn vastgesteld. Als echtgenote van een burger van de Unie heeft eiseres bepaalde (afgeleide) rechten, maar zij is zelf geen burger van de Unie. Aan eiseres komt derhalve geen beroep op het EG-Verdrag toe zodat haar beroep op artikel 12 van het EG-Verdrag faalt.
Proceskosten
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.