ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SGR 12/7748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op studiefinanciering voor uitwonende studenten en de gevolgen van misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van studiefinanciering. Eiser, die per 22 oktober 2009 ingeschreven stond op een bepaald adres in de gemeentelijke basisadministratie, ontving studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende. Echter, de Minister heeft op basis van een controle vastgesteld dat eiser feitelijk niet op het GBA-adres woonde. Dit leidde tot de omzetting van zijn studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende en de oplegging van een boete van € 95,27.

De rechtbank heeft de bevindingen van de controleurs in het rapport als leidend beschouwd en geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor uitwonende studiefinanciering. De rechtbank oordeelde dat eiser geen eigen bed had op het adres waar hij ingeschreven stond en dat er geen bewijs was dat hij daar daadwerkelijk woonde. De rechtbank heeft de stellingen van eiser, dat hij wel degelijk op het adres woonde, als niet aannemelijk beoordeeld. De rechtbank heeft ook de hoogte van de opgelegde boete als passend en geboden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van de Minister om de studiefinanciering om te zetten en de boete op te leggen, rechtmatig waren. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke woonomstandigheden voor de toekenning van studiefinanciering en de gevolgen van misbruik van deze regeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/7748
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats],
(gemachtigde: mr. P.B. Spaargaren)
en
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 10 februari 2012 de aan eiser toegekende studiebeurs naar de norm van een uitwonende studerende per 1 januari 2012 omgezet in een studiebeurs naar de norm van een thuiswonende studerende. Tevens is bepaald dat hij dientengevolge een bedrag van € 190,54 te veel aan studietoelage heeft ontvangen, waardoor een kortlopende schuld is ontstaan.
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 95,27.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 29 juni 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van
[A]. Namens verweerder is verschenen drs. E.H.A. van den Berg.
De rechtbank heeft ter zitting [B] als getuige gehoord.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser staat per 22 oktober 2009 in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) ingeschreven op het adres [adres]. Op dat adres wonen zijn zus en haar vriend. Tevens staat een vierde persoon op dit adres ingeschreven.
2. Aan eiser is per 1 januari 2010 studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
3. De sociale recherche heeft naar aanleiding van de opdracht tot onderzoek in verband met de pilot ‘Misbruik uitwonendenbeurs’ op 23 januari 2012 een controle uitgevoerd op het adres [adres]. Het vervolgens op 24 januari 2012 opgemaakte rapport (hierna: het rapport) was voor verweerder aanleiding om de besluiten van
10 en 17 februari 2012 te nemen.
Geschil
4. In geschil is of eiser recht heeft op studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet als uitwonende studerende is aangemerkt en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
6. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het rapport, op het standpunt dat eiser per 1 januari 2012 niet kan worden aangemerkt als uitwonende studerende omdat hij zijn feitelijke hoofdverblijf niet heeft op het adres [adres]. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8. In artikel 1.5 van de Wsf 2000, zoals dit artikel luidt sinds 1 januari 2012, is voor zover hier van belang het volgende bepaald.
“1. Voor het normbedrag voor een uitwonende studerende komt in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
(..)”
9. In het eerste lid van artikel 9.9 van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen, maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000, de Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste vijftig procent van het bedrag dat van de studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
10. De rechtbank is gelet op de bevindingen van de controleurs opgenomen in het rapport van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser feitelijk niet op het GBA-adres woonde. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser volgens het rapport op het adres [adres] geen eigen bed heeft, het een kleine woning met slechts een slaapkamer betreft, eiser geen eigen kamer heeft en dat er tijdens het huisbezoek geen zaken getoond konden worden die aantoonbaar aan eiser toebehoorden. Aan de controleurs is wel een tas met daarin drie truien en een broek getoond, maar de controleurs achtten twijfelachtig of deze spullen wel van eiser zijn. Daarbij komt dat zo deze tas al aan eiser toebehoorde, dit niet al zijn kleding kan zijn en er geen overige persoonlijke spullen van eiser zijn aangetroffen. Dat eiser die steeds met zich mee zou nemen, zoals [A] heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk, evenmin als eisers ter zitting ingenomen stelling dat zijn spullen wel aanwezig waren maar niet gezien door de controleurs. De door eiser aangevoerde matige taalbeheersing van [A] is onvoldoende om aan te nemen dat hij de vragen van de controleurs niet begreep of anders heeft verklaard dan is neergelegd in het rapport en de door hem ondertekende verklaring. De rechtbank acht geloofwaardig dat, zoals in het rapport is vermeld, het gesprek in het Engels is gevoerd, dat de verklaring is voorgelezen en dat [A] deze vervolgens heeft ondertekend en dat, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, de controleurs niet verder gaan als een gesprek in het Engels niet goed verloopt. Aan de ter zitting afgelegde verklaring door [B] hecht de rechtbank minder waarde dan aan de in het rapport neergelegde bevindingen. De rechtbank weegt daarbij mee dat [B] in familierelatie tot eiser staat en acht de stelling van verweerder aannemelijk dat eiser vaak logeert bij zijn zus en het daarom voor haar voelt alsof eiser bij haar woont. Juridisch acht de rechtbank dit echter niet het geval. Dat er post voor eiser naar het adres wordt gestuurd en [C] heeft verklaard dat eisers slaapadres [adres] is, maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de aan eiser toegekende beurs naar de norm van een uitwonende studerende terecht omgezet in een beurs naar de norm van een thuiswonende studerende.
11. Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete zijn geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete opgelegd in overeenstemming met de hierboven genoemde wettelijke bepalingen en deze is ook overigens passend en geboden.
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.