Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/435652 / KG ZA 13-77
Vonnis in kort geding van 25 februari 2013
[eiser],
verblijvende in de PI [penitentiaire inrichting] te [penitentiaire inrichting],
eiser,
advocaat mr. B.R. Koenders te Amsterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
De Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Eiser heeft gedaagde op 25 januari 2013 doen dagvaarden om op 22 februari 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 25 februari 2013 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 22 februari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van 29 juli 2002 heeft de rechtbank Rotterdam eiser in de zaak met parketnummer 10-061082 wegens – kort gezegd – afpersing en diefstal veroordeeld tot gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. In datzelfde vonnis is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 5.619,90 bij gebreke van betaling te vervangen door 111 dagen hechtenis. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld en de gevangenisstraf.
2.2. De tenuitvoerlegging van de (resterende) gevangenisstraf is dadelijk aangevangen. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: ‘CJIB’).
2.3. In 2004 heeft eiser zich aan zijn detentie onttrokken. Hierop is hij opgenomen in het opsporingsregister.
2.4. Sinds 2005 verblijft eiser in Italië, waar hij een leven heeft opgebouwd met een vrouw en een dochter. Eiser heeft daar een eigen bedrijf, [tattooshop], waarmee hij als tatoeëerder in zijn inkomen voorziet.
2.5. Op 5 februari 2012 is eiser opnieuw ingesloten. De door gedaagde overgelegde registratiekaart vermeldt – voor zover hier relevant – de volgende detentietitels van eiser: 10-061082-02 gev met einddatum 5 februari 2012, 10-061082-22 TERW met einddatum 3 mei 2013 en 10-061303-01 vhts met einddatum 12 juni 2013.
2.6. Bij brief van 20 december 2012 heeft eiser het CJIB verzocht om met hem een betalingsregeling te treffen. De voorgestelde regeling hield in dat eiser in februari en maart 2013 telkens € 200,- zou betalen, vanaf april tot en met augustus 2013 telkens € 400,- en vanaf september 2013 telkens € 600,-, waarna eiser het resterende bedrag in januari 2014 zou voldoen na de door hem in Italië te ontvangen belastingteruggave.
2.7. Bij brief van 28 december 2012 heeft CJIB het verzoek van eiser afgewezen omdat de zaak ter executie aan de penitentiaire inrichting is aangeboden.
2.8. In verband met een opgelegde verhoging en betaling door een mededader in 2004 bedraagt de openstaande schadevergoedingsmaatregel thans € 6.432,37 te vervangen door 105 dagen hechtenis.
3.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat eiser de schadevergoedingsmaatregel zal aflossen door middel van de door hem voorgestelde betalingsregeling en dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt opgeschort totdat eiser verzuimt aan deze betalingsregeling te voldoen.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Na zijn vrijlating uit detentie zal eiser teruggaan naar zijn vrouw en dochter in Italië en zijn werkzaamheden in zijn tattooshop weer voortzetten. Met de inkomsten die hij uit zijn bedrijf verwacht te genereren en de in januari 2014 te verwachten belastingteruggaaf kan eiser, conform de door hem aangeboden betalingsregeling, de openstaande schadevergoedingsmaatregel binnen afzienbare tijd volledig betalen. Indien eiser in hechtenis is, kan hij geen inkomsten genereren. Onder deze omstandigheden is tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in strijd met het doel van de regeling van de schadevergoedingsmaatregel. Gedaagde behoort dan ook, net als in de nog niet gepubliceerde zaak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank met zaak-/rolnummer 424987 / KG ZA 12-854, een uitzondering te maken op het beleid dat geen regeling meer wordt getroffen nadat de zaak voor tenuitvoerlegging is aangeboden. Een en ander geldt temeer nu eiser eerst in 2012 op hoogte is geraakt van de openstaande maatregel. Indien hij hiervan eerder geweten had, bijvoorbeeld in 2009 toen hij zelf contact had opgenomen met het openbaar ministerie, had hij de schadevergoedingsmaatregel reeds volledig betaald. Het is voor eiser onmogelijk de realiteitswaarde van de aangeboden betalingsregeling te onderbouwen met stukken aangezien er veel tijd en geld mee gemoeid zijn om de toekomstige inkomsten van de tattooshop (in het Nederlands) op papier te krijgen.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Aangezien eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – bevoegd tot kennisneming van de vordering. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken – een verbod op tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis – geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang meer ter dienste staat.
4.2. Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter – zoals in dit geval de aan eiser opgelegde schadevergoedingsmaatregel –, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Op grond van artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient een schadevergoedings¬maatregel zo spoedig mogelijk ten uitvoer te worden gelegd. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan. In opdracht van het openbaar ministerie, orgaan van gedaagde, is het CJIB belast met de executie van – onder meer – schadevergoedingsmaatregelen. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.3. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is in hoofdlijnen neergelegd in (de voorgangers van) de ‘Aanwijzing executie’ (laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 28 februari 2013, 213A003). In bijlage 3 is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek, dat voorzien is van relevante stukken, op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Hierbij is bepaald dat een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling niet in behandeling wordt genomen indien voor de vorderingen een waarschuwing arrestatiebevel, dan wel een arrestatiebevel is uitgevaardigd of indien de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat. Bij de beoordeling van het verzoek geldt volgens bijlage 3 als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedings¬maatregel. Voorts is bepaald dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel maximaal 12 maanden bedraagt doch dat in bijzondere gevallen de termijn kan worden verlengd tot maximaal 36 maanden.
4.4. Ter onderbouwing van de beslissing de door eiser aangeboden betalingsregeling niet te accepteren heeft gedaagde met verwijzing naar de Aanwijzing executie aangevoerd dat het aanbod niet meer in behandeling wordt genomen nu de vervangende hechtenis reeds ter executie is aangeboden aan de penitentiaire inrichting waar eiser verblijft. Ter zitting heeft gedaagde bovendien aangevoerd dat de realiteitswaarde van het aanbod onvoldoende is onderbouwd en dat tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in Italië zeer lastig te effectueren is. Volgens gedaagde kan onder deze omstandigheden – in aanvulling op het in de Aanwijzing executie neergelegde beleid – alleen een betalingsregeling worden toegestaan indien eiser een groot bedrag ineens zou kunnen voldoen en voor het overige aan de hand van financiële gegevens een kortlopende regeling kan worden afgesloten.
4.5. Eiser heeft erkend dat hij niet in staat is aan de gevraagde voorwaarden te voldoen, maar hij heeft zich op het standpunt gesteld dat voor hem een uitzondering zou moeten worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen de door eiser aangevoerde bezwaren de door hem verlangde uitzondering niet. Eiser moet immers geacht worden sinds 29 juli 2002 met de schadevergoedingsmaatregel bekend te zijn. Dat dit mede door zijn verslaving en zijn vertrek naar Italië mogelijk niet eerder tot hem is doorgedrongen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter, mede door de afwezigheid van iedere schriftelijke onderbouwing, er niet van overtuigd is dat eiser de door hem aangeboden betalingsregeling zal (kunnen) nakomen. Onder deze omstandigheden zou het (alsnog) toestaan van een regeling tot de zeer onwenselijke situatie leiden dat eiser, nadat hij in vrijheid is gesteld, alsnog met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt geconfronteerd, waarbij die tenuitvoerlegging bovendien wordt bemoeilijkt door de omstandigheid dat eiser in Italië woont.
4.6. Slotsom van het voorgaande is dat het voorshands niet aannemelijk is geworden dat gedaagde onrechtmatig jegens eiser handelt door de voorgestelde betalingsregeling niet te accepteren. De vordering van eiser wordt dan ook afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.405,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 589,- aan griffierecht;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.
WJ