zaaknummer: SGR AWB 12/10364
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2013 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [plaats], Duitsland,
(gemachtigde: mr. M.E. Bosman),
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder,
(gemachtigden: H.J. Kleine en J.P.M. Driessen).
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft verweerder eiseres per 1 mei 2012 eervol ontslag op eigen verzoek verleend op grond van artikel 94, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Eiseres heeft hiertegen bij brief van 26 april 2012 bezwaar gemaakt, nader aangevuld op
10 mei 2012.
Eiseres is op 30 augustus 2012 gehoord naar aanleiding van haar bezwaar door de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Bezwarenadviescommissie).
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 1 oktober 2012, onder overneming van het advies van de Bezwarenadviescommissie, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 8 november 2012 beroep ingesteld, nader aangevuld bij brief van 11 december 2012.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is op 15 februari 2013 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting is [A], de echtgenoot van eiseres, als getuige onder ede gehoord. Het proces-verbaal van het getuigenverhoor is aan partijen toegezonden.
Verweerder heeft bij brief van 1 maart 2013 een inhoudelijke reactie gegeven op het proces-verbaal van getuigenverhoor. Eiser heeft zich bij brief van 7 maart 2013 op het standpunt gesteld dat deze inhoudelijke reactie buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 maart 2013 bericht dat zij de reactie van verweerder buiten beschouwing zal laten, nu partijen ter zitting niet in de gelegenheid zijn gesteld om een inhoudelijke reactie op het proces-verbaal van getuigenverhoor te geven, maar uitsluitend de mogelijkheid is geboden om indien het proces-verbaal geen juiste weergave was van hetgeen de getuige ter zitting heeft verklaard dit te corrigeren.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Eiseres is sinds 1 september 1998 werkzaam geweest bij de IND, onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op 28 december 2000 is zij geplaatst in de functie van medewerker Planning en Control. Deze functie is per 1 juli 2010 komen te vervallen in verband met de invoering van een automatiseringssysteem.
1.3 Uit een e-mail van 12 mei 2010 van [B] aan eiseres blijkt dat partijen in gesprek zijn gegaan over de gevolgen van het vervallen van de functie van eiseres. In deze e-mail is neergelegd dat de mogelijkheden zijn besproken voor eiseres om haar baan bij de IND te verwisselen voor een eigen bedrijf. De IND verlaten heeft blijkens deze e-mail de uitdrukkelijke voorkeur van eiseres boven een functie bij M&C in [plaats C] of een outplacement traject. De IND is in principe bereid om met eiseres mee te denken. De IND geeft voorts aan afspraken te willen maken over de wijze waarop het dienstverband bij de IND afloopt, waarbij het met name gaat om een einddatum en wijze van afbouw. Eiseres wordt uitgenodigd een voorstel te doen.
1.4 In de e-mail van 12 juli 2010 van [B] aan eiseres is, voor zover van belang, het volgende neergelegd:
“In vervolg op ons laatste gesprek heb ik ruggespraak gehouden wat wij als IND voor je kunnen betekenen nu je werk als P&C-er is komen te vervallen en jouw voorkeur uitgaat naar het opstarten van een eigen vergadercentrum in [plaats D], Duitsland.
De voorbereidingen voor het vergadercentrum zijn inmiddels in volle gang en met bewondering heb ik gekeken naar foto’s van de voorgenomen verbouwing en de hier en daar reeds indrukwekkende resultaten.
Het resumé van onze gesprekken:
(…)
-Jouw voorkeur gaat uit naar ondersteuning van jouw wens zelf een vergadercentrum te openen en te exploiteren in [plaats D] (Duitsland).
Wat betreft de laatste optie kan ik je het volgende voorstel doen.
Vanaf 1 september 2010 twee jaar doorbetaling van salaris zonder het verrichten van werkzaamheden met de volgende afbouw van werkuren: de eerste zes maanden: 100%; vervolgens 12 maanden 50% en tenslotte 6 maanden 25%. De tegenprestatie van jouw kant zou dan moeten zijn dat je ontslag neemt per 1-9-2012. Wat betreft het ontslag nemen ben ik wat stringenter dan in ons gesprek. De reden is dat de IND wil vergelijkbaar handelen in vergelijkbare situaties. Wel is er een mogelijkheid om te onderzoeken of de regeling wachtgeldgarantie van toepassing kan zijn als onverhoopt je bedrijf binnen 2 jaar failliet zou gaan.
(…)”
1.5 In de e-mail van [B] aan eiseres van 8 september 2010 is het volgende neergelegd:
“Wij spraken vorige week over verdere invulling van de afspraken betreffende jouw eventuele vertrek.
In reactie op het eerdere voorstel gaf je aan toch enige zekerheid te willen inbouwen voor het geval je bedrijf onvoldoende van de grond komt. Je wil graag een terugkeer garantie gedurende het eerste jaar van de afgesproken termijn.
Ik kan mijn voorstel als volgt aanpassen:
Vanaf 1 november 2010 doorbetaling van salaris, vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met de volgende afbouw van werkuren:
-met terugkeergarantie: maand 1-6: 100%; maand 7-12: 50%;
-geen terugkeergarantie: maand 13-17: 25%
Jij neemt ontslag per 1 mei 2012.
Als je gebruik wil maken van de terugkeergarantie gedurende de maanden 1-6: aanstelling 100%, tewerkstelling bij de IND en indien gewenst ondersteuning bij het vinden van werk buiten de IND.
Als je gebruik wil maken van de terugkeergarantie gedurende de maanden 6-12: aanstelling 50%, tewerkstelling bij de IND en indien gewenst ondersteuning bij het vinden van werk buiten de IND.
PS: 100% is 32 uur.”
1.6 Hierop heeft eiseres gereageerd bij e-mail van 22 oktober 2010. In deze e-mail is, voor zover van belang, het volgende neergelegd:
“Na aanleiding van ons gesprek van afgelopen dinsdag zou ik vandaag laten weten of ik akkoord ga met uw voorstel van 8 september of dat ik uit zou kijken naar een plaatsing elders binnen de IND.
Ik ben nogmaals in overleg gegaan, en heb besloten in te gaan op het voorstel (mail) van 8 september 2010 met de genoemde terugkeergarantie. Het voorstel van 8 september voldoet niet geheel aan mijn voorstel, maar om net als u tegemoet te komen en het risico te spreiden over beide partijen, wil ik in gaan op dit voorstel.”
1.7 Vervolgens zijn de gemaakte afspraken neergelegd in een brief van 10 december 2010, met als onderwerp: Afsprakenbrief omtrent afbouw van aanstelling, door eiseres voor akkoord ondertekend op 16 december 2010. In deze brief is, voor zover relevant, het volgende neergelegd:
“(…)U hebt te kennen gegeven voorkeur te hebben ondersteund te worden bij het opzetten van een eigen bedrijf. Wij hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop deze ondersteuning gerealiseerd zou kunnen worden.
Vanaf 1 november 2010 wordt u vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden voor de IND. De aanstellingsuren van uw dienstverband (momenteel 32 uur) worden stapsgewijs afgebouwd. Er is sprake van een terugkeergarantie t/m oktober 2011. U neemt zelf ontslag per 1 mei 2012.
Concreet ziet de afbouw in uren er als volgt uit:
November 2010 t/m april 2011: 100% aanstellingsuren (32 uur per week) en dito terugkeergarantie.
Mei t/m oktober 2011: 50% aanstellingsuren en dito terugkeergarantie.
November 2011 t/m april 2012: 25% aanstelling (8 uur per week), geen terugkeergarantie.
De terugkeergarantie houdt in dat u dan tewerkgesteld wordt bij de IND voor het aantal uren waarvoor op dat moment een terugkeergarantie is afgegeven. Daarnaast kunt u gedurende die periode indien gewenst gebruik maken van ondersteuning bij het vinden van werk buiten de IND. Wilt u gebruik maken van de terugkeergarantie, dan verzoek ik u dat aan mij kenbaar te maken uiterlijk op de 15E van de maand waarin de terugkeergarantie wijzigt/afloopt.”
1.8 Bij brief van 16 december 2010 heeft eiseres bovengenoemde afspraken zelf nogmaals weergegeven en daar aan toegevoegd dat indien zij geen gebruik maakt van de terugkeergarantie zij zoals overeengekomen per 1 mei 2012 ontslag neemt. Mocht zij gebruik maken van de terugkeergarantie dan neemt zij geen ontslag en blijft zij in dienst bij de IND onder de bestaande condities van het huidige dienstverband.
1.9 Bij brief van 11 oktober 2011 heeft eiseres de terugkeergarantie ingeroepen. Eiseres stelt in deze brief : “De periode om een bedrijf van een dusdanige grote omvang als “Villa Nova [plaats D]” gedegen op te zetten benodigd meer tijd. De basis is nog maar net gelegd, en de opening vindt eind Oktober 2011 plaats. Hierdoor zie ik mij genoodzaakt om gebruik te maken van de overeengekomen terugkeergarantie.”
1.10 Bij e-mail van 2 november 2011, geformaliseerd in de brief van verweerder van
16 november 2011, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat blijkens de brief van eiseres van 11 oktober 2011 de basis voor het bedrijf is gelegd en dat de opening van de horecagelegenheid eind oktober 2011 plaatsvindt. Naar de mening van verweerder is daarmee het bedrijf feitelijk gestart. Hiermee is het initiatief zoals bedoeld in de brief van
10 december 2010 van de grond gekomen. Een beroep doen op de terugkeergarantie is daarmee niet meer aan de orde. Verweerder heeft nog wel een aanbod gedaan tot doorbetaling van het huidige salaris van eiseres (50% van het basissalaris) tot 31 maart 2012, vanwege het feit dat eiseres door de verlate opening over minder financiële middelen beschikt dan zij had voorzien. Voorwaarde is dat eiseres schriftelijk ontslag neemt per
31 augustus 2012.
1.11 Eiseres heeft aangegeven de voorkeur te geven aan de terugkeergarantie, maar nog wel een tegenvoorstel gedaan voor wat betreft het doorbetalen van salaris en de ontslagdatum. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
1.12 Bij brief van 26 maart 2012 heeft verweerder eiseres op de voet van artikel 94, eerste lid, van het ARAR. In de brief is voorts neergelegd dat overeenkomstig de afspraken de afgelopen tijd de aanstellingsuren van eiseres al stapsgewijs zijn afgebouwd, en dat zij is vrijgesteld van alle werkzaamheden bij de IND, waardoor zij zich optimaal kon richten op de totstandkoming van haar bedrijf. Het verleende buitengewoon verlof duurt voort tot de ontslagdatum.
1.13 Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen voormoend besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat een beroep op de terugkeergarantie niet meer aan de orde is nu het bedrijf feitelijk is gestart. Naar aanleiding van het bezwaar dat geen voorwaarden zijn gesteld aan de terugkeergarantie en dat deze was bedoeld om zekerheid te bieden voor het geval het bedrijf onvoldoende van de grond zou komen heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het bij de uitleg van een overeenkomst niet uitsluitend aankomt op de bewoordingen van hetgeen in de overeenkomst is bepaald, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Centrale Raad van Beroep 22 mei 2008, LJN BD2813). Verweerder neemt het standpunt in dat de bedoeling van partijen is geweest dat de terugkeergarantie zou kunnen worden ingeroepen als het bedrijf niet daadwerkelijk van de grond zou komen in die zin dat het bedrijf niet zou kunnen starten omdat de benodigde vergunningen er nog niet waren. Volgens verweerder is het niet de bedoeling geweest dat de terugkeergarantie ook zou gelden als het bedrijf commercieel gezien geen succes zou worden.
2.1 In het beroepschrift heeft eiseres zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat conform het Haviltex-arrest (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) de inhoud van de tussen verweerder en eiseres gesloten overeenkomst dient te worden bepaald aan de hand van de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst. Eiseres is van mening dat uit de correspondentie tussen haar en [B] blijkt dat de overeenkomst zag op een terugkeergarantie voor het geval de inkomsten uit de onderneming niet voldoende bleken om het gezin van eiseres te onderhouden. Eiseres neemt het standpunt in dat de brief van
19 december 2010 een ongeclausuleerde terugkeergarantie bevat en dat de beperking dat eiseres hierop geen aanspraak meer kan maken als het bedrijf is geopend hierin niet is opgenomen. Volgens eiseres ziet de tergkeergarantie op de mogelijkheid om terug te keren indien de op te zetten onderneming onvoldoende inkomsten genereert om het gezin te onderhouden. Deze omstandigheid heeft zich voorgedaan, zodat eiseres een beroep kan doen op de terugkeergarantie.
Er is naar de mening van eiseres geen sprake van een rechtmatig ontslag. Het ontslag is immers gebaseerd op de brief van 10 december 2012 waarin is opgenomen dat eiseres zelf ontslag neemt per 1 mei 2012. Eiseres heeft echter tijdig aanspraak gemaakt op de terugkeergarantie.
Eiseres heeft tenslotte verzocht om schadevergoeding, onder meer bestaand uit gemiste bezoldiging sinds 1 mei 2012, en het wegvallen van voorzieningen die samenhangen met het ontvangen van een bezoldiging uit Nederland. Eiseres heeft in Duitsland een zorgverzekering moeten afsluiten die € 169, 23 per maand duurder is dan haar zorgverzekering in Nederland. Voorts kan zij geen aanspraak meer maken op de hypotheekrenteaftrek (maandelijkse teruggave € 298) en moet eiseres om haar opbouw van de AOW te laten doorlopen een vrijwillige verzekering afsluiten bij de Sociale Verzekeringsbank. Voorts is door het wegvallen van de bezoldiging de factuur van de barbouwer niet tijdig voldaan, is de bedongen korting vervallen en heeft eiseres advocaatkosten moeten maken.
2.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat, voor zover nodig, hieronder zal worden besproken.
3. De vraag die dient te worden beantwoord is hoe de tussen partijen overeengekomen terugkeergarantie dient te worden uitgelegd.
3.1 Ter zitting heeft eiseres zich primair op het standpunt gesteld dat uitgegaan dient te worden van de letterlijke tekst van de terugkeergarantie, en dat nu deze tekst duidelijk en ondubbelzinig is er geen ruimte is voor een nadere interpretatie en uitleg op basis van de Haviltexcriteria. “Haviltexen” kan volgens eiseres pas als er onduidelijkheid bestaat over de uitleg van de overeenkomst. Dat is hier volgens eiseres niet het geval.
Voorts heeft eiseres ter zitting onder verwijzing naar de jurisprudentie van de civiele rechter gesteld dat een garantie altijd kan worden ingeroepen.
Volgens eiseres doet verweerder een verkapt beroep op dwaling, welk beroep volgens eiseres niet op gaat.
3.2 De rechtbank zal allereerst ingaan op de (voor het eerst ter zitting opgeworpen) stelling dat er geen ruimte is voor een nadere interpretatie en uitleg van de terugkeergarantie op basis van de Haviltexcriteria nu de tekst duidelijk is. De rechtbank is van oordeel dat die stelling geen steun vindt in de literatuur en jurisprudentie. Uit de literatuur en jurisprudentie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet alleen onduidelijke bepalingen uitleg behoeven. Of een contractsbepaling duidelijk is kan slechts aan de hand van alle omstandigheden van het geval worden beoordeeld (zie in deze zin onder meer de conclusie van A.G. Timmermans, punt 4.2 en de aldaar opgenomen verwijzingen, vóór HR 19-01-2007, NJ 2007, 575, Meyer Europe/Pont Meyer).
Overigens strookt deze voor het eerst ter zitting ingenomen stelling niet met het door eiseres in bezwaar en in het beroepschrift ingenomen standpunt dat conform het Haviltex-arrest de inhoud van de tussen verweerder en eiseres gesloten overeenkomst dient te worden bepaald aan de hand van de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, waarbij eiseres het standpunt heeft ingenomen dat uit de correspondentie tussen haar en [B] blijkt dat de overeenkomst zag op een terugkeergarantie voor het geval de inkomsten uit de onderneming niet voldoende bleken om het gezin van eiseres te onderhouden. Uit deze stellingname van eiseres in bezwaar en in het beroepschrift volgt dat ook eiseres van mening was dat de terugkeergarantie diende te worden uitgelegd conform de bedoeling van partijen bij het aangaan van die garantie. De rechtbank zal derhalve overgaan tot uitleg van de overeenkomst op basis van de Haviltexcriteria.
3.3 De rechtbank stelt voorop dat ingevolge het Haviltexarrest die uitleg niet alleen kan worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst, maar dat het daarbij tevens aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 - Derksen/Homburg; HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 - Meyer Europe/Pont Meyer). Aan de hand van deze maatstaven legt de rechtbank de terugkeergarantie uit.
3.4 De rechtbank stelt vast dat de terugkeergarantie naar zijn letterlijke tekst ongeclausuleerd is. In de brief van 10 december 2010 is geen nadere uitleg of toelichting van de terugkeergarantie opgenomen. Uit de tussen partijen gevoerde e-mailwisseling, en in het bijzonder de onder 1.5 weergegeven e-mail van 8 september 2010, leidt de rechtbank evenwel af dat partijen geen ongeclausuleerde terugkeergarantie voor ogen heeft gestaan. In de e-mail van 8 september 2010 wordt immers gesproken over de wens van eiseres tot het inbouwen van zekerheid voor het geval het bedrijf onvoldoende van de grond zou komen. Uitgaande van die wens is een voorstel voor de terugkeergarantie geformuleerd, met welk voorstel eiseres bij e-mail van 22 oktober 2010 akkoord is gegaan.
3.5 Dan rijst echter vervolgens de vraag wat partijen hebben bedoeld met de zinsnede “dat het bedrijf onvoldoende van de grond zou komen”. Dat wordt uit de overgelegde
e-mailwisselingen niet duidelijk. De rechtbank overweegt in dit verband dat de latere interpretaties die verweerder aan deze zinsnede heeft gegeven niet relevant zijn, nu het er om gaat welke bedoelingen partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst hadden en wat zij op dat moment redelijkerwijs over en weer van elkaar konden verwachten.
3.6 Anders dan eiseres heeft gesteld blijkt uit de getuigenverklaring van haar echtgenoot, [A], niet dat bij het bezoek van [B] aan het bedrijf is besproken dat de terugkeergarantie zou kunnen worden ingeroepen als het bedrijf onvoldoende inkomsten zou genereren. [A] heeft verklaard dat sprake was van een baangarantie. Gedurende een bepaalde periode zou eiseres voor 100% kunnen terugkeren en gedurende een andere periode voor 50% (p.1 van het proces-verbaal van getuigenverhoor). Terzake van het bezoek van [B] aan het bedrijf heeft [A] verklaard dat [B] heeft gezegd dat eiseres gedurende een bepaalde periode een 100% baangarantie had. Hij heeft voorts verklaard dat in het bewuste gesprek met [B] niet is gesproken over voorwaarden en over de reden dat eiseres zou willen terugkeren, en dat er ook niet is gesproken over de financiële situatie van het bedrijf. Op de vraag of er is gesproken over de voorwaarden verbonden aan de terugkeergarantie heeft [A] verklaard dat daar absoluut niet over is gesproken.
De getuigenverklaring biedt derhalve onvoldoende bewijs voor de stelling van eiseres dat met [B] is besproken dat de terugkeergarantie zou kunnen worden ingeroepen voor het geval de inkomsten uit de onderneming niet voldoende bleken om het gezin van eiseres te onderhouden.
3.7 Zoals hiervoor al is overwogen dienen bij de uitleg van de bepaling alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, te worden betrokken. In dat verband acht de rechtbank, met verweerder, de achtergrond waartegen de terugkeergarantie is overeengekomen relevant. Die achtergrond is dat de werkzaamheden van eiseres zijn vervallen en dat haar gelet daarop een aantal mogelijkheden ten dienste stonden, te weten over te gaan naar de afdeling M&C te [plaats C], intern te solliciteren naar aan andere passende functie binnen de IND, gebruik te maken van de mogelijkheden om ondersteuning te krijgen bij het vinden van passend werk buiten de IND of gebruik te maken van het Sociaal Flankerend beleid en/of het Sociaal Convenant II. Deze laatste optie bood de mogelijkheid om financiële ondersteuning te krijgen bij het starten van een eigen bedrijf. Eiseres heeft voor deze laatste optie gekozen. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, het Sociaal Flankerend beleid en/of het Sociaal Convenant II in de gesprekken met [B] niet uitdrukkelijk is genoemd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit kader buiten beschouwing zou moeten blijven. Eiseres mag met dit beleid bekend worden verondersteld. In het Tijdelijk Sociaal Flankerend Beleid sector Rijk 2008- 2012, zijnde Bijlage 1 bij de Overeenkomst loopbaanondersteuning, arbeidsmarkt, aanpassing BWWW en sociaal flankerend beleid 2008-2012, van 19 maart 2008, is in artikel 28 een regeling opgenomen terzake “Verlof eigen bedrijf”. Hierin is neergelegd dat het bevoegd gezag op verzoek van de medewerker bij ontslag op eigen verzoek van een medewerker voor het aanvangen van eigen bedrijfsactiviteiten kan besluiten het dienstverband 3 maanden langer in stand te laten gedurende welke periode betrokkene de werktijd geheel of gedeeltelijk aan de feitelijke start van bedrijfsactiviteiten mag besteden. In deze bepaling is een duidelijke koppeling gelegd met de feitelijke start van het bedrijf. De rechtbank constateert dat de eiseres geboden regeling veel ruimhartiger is dan uit artikel 28 voornoemd voortvloeit. De rechtbank constateert dat het Tijdelijk Sociaal Flankerend in artikel 27 ook de figuur van de terugkeergarantie kent, zij het in veel beperktere vorm dat aan eiseres is toegekend, namelijk voor een periode van zes maanden. Deze terugkeergarantie ziet bovendien op een andere situatie, te weten de situatie dat de medewerker een functie buiten de sector Rijk aanvaardt en binnen de eerste zes maanden buiten zijn schuld of toedoen wordt ontslagen. Gelet op deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de terugkeergarantie is dat deze is gekoppeld aan de feitelijke start van het bedrijf, en niet aan het criterium of het bedrijf voldoende inkomsten genereert. Dat geldt temeer nu het criterium of het bedrijf voldoende inkomsten genereert minder voor de hand ligt; onduidelijk is immers wanneer aan dat criterium is voldaan.
3.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het beroep van eiseres op de terugkeergarantie terecht heeft afgewezen, nu het bedrijf ten tijde van het inroepen van de terugkeergarantie feitelijk van start was gegaan.
3.9 De rechtbank passeert de stelling van eiseres dat aan een garantie inherent is dat deze altijd kan worden ingeroepen. Het gaat hier immers nu juist over de vraag hoe de garantie moet worden uitgelegd en of het hier – in weerwil van de letterlijke tekst– om een geclausuleerde garantie gaat.
3.10 Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres onder verwijzing naar de afspraken, vastgelegd in de brief van 10 december 2010, per 1 mei 2012 op eigen verzoek eervol ontslag kunnen verlenen.
3.11 Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Platenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.