ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
438494 FA RK 13-1781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en terugkeer van minderjarige naar Polen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, betreft het een verzoek tot de onmiddellijke terugkeer van een minderjarige naar Polen, na een ongeoorloofde overbrenging door de moeder. De vader heeft op 6 maart 2013 een verzoek ingediend, dat op 19 maart 2013 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in Polen, daar zijn gewone verblijfplaats had tot zijn overbrenging naar Nederland in oktober 2012. De moeder heeft betoogd dat de terugkeer van de minderjarige naar Polen een risico voor zijn welzijn met zich meebrengt, maar de rechtbank heeft deze stellingen niet kunnen onderbouwen met verifieerbare bewijsstukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland in strijd was met het gezagsrecht van de vader, die zijn gezag daadwerkelijk uitoefende. De rechtbank heeft de moeder gelast om de minderjarige uiterlijk op 18 mei 2013 terug te brengen naar Polen, waarbij de vader de kosten van de ontvoering en teruggeleiding vergoed krijgt. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder om de terugkeer uit te stellen en om de vader in de proceskosten te veroordelen afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, dat de onmiddellijke terugkeer van ongeoorloofd overgebrachte kinderen beoogt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-1781
Zaaknummer: C/09/438494
Datum beschikking: 3 mei 2013
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 6 maart 2013 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats] (Polen),
advocaat: mr. H.A. Schipper te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A.H. van Haga te Den Haag.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift.
Op 19 maart 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vader alsmede de moeder bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J. Brandt.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation via Skype, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 2 april 2013 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de ouders geen overeenstemming hebben bereikt.
De minderjarige heeft zich op 19 april 2013 in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 19 april 2013 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen de advocaat van de vader, de advocaat van de moeder en de moeder bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd. Van de zijde van de moeder is een vertaling van een productie bij het verweerschrift overgelegd.
Verzoek en verweer
De vader heeft de rechtbank verzocht:
- de onmiddellijke terugkeer te gelasten van na te noemen minderjarige naar Polen, dan wel terugkeer op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, waartoe de moeder de minderjarige met de benodigde reisdocumenten zal terugbrengen naar het adres waar de vader woont;
- de moeder te veroordelen tot betaling van een nog te specificeren bedrag aan de vader ter zake van de kosten die de vader in verband met de ontvoering en teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij heeft de rechtbank verzocht de verzoeken van de vader integraal af te wijzen, althans indien de terugkeer van de minderjarige wordt gelast te bepalen dat hij door de moeder teruggeleid dient te worden naar Polen waarbij hij eerst hoeft terug te keren nadat de zomervakantie een aanvang heeft genomen, met veroordeling van de vader in de proceskosten.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2004 te [plaats huwelijk] (Polen).
- Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [de minderjarige], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen).
- Bij vonnis van [datum] 2008 van de regionale rechtbank te [plaats] (Polen) is:
* het huwelijk van partijen ontbonden door echtscheiding;
* de uitvoering van het ouderlijk gezag over de minderjarige toegewezen aan beide ouders;
* bepaald dat de woonplaats van de minderjarige bij de moeder is;
* een alimentatieverplichting van de vader jegens de minderjarige vastgesteld.
- In 2009 is de moeder seizoensarbeid in Nederland gaan verrichten. Gedurende de periodes dat zij in Nederland verbleef, woonde [de minderjarige] bij zijn vader en oma vaderszijde.
- De moeder heeft zich in 2011 definitief in Nederland gevestigd.
- Op 30 mei 2011 hebben partijen een alimentatieovereenkomst gesloten waarin zij - samengevat - zijn overeengekomen:
* dat de moeder de vader vrijstelt van de betaling van alimentatie voor de periode van haar verblijf in het buitenland omdat de minderjarige tot haar terugkomst bij de vader zal wonen;
* dat de minderjarige na terugkomst van de moeder terugkeert bij haar en dat de vader alsdan de betaling van alimentatie zal vervolgen.
- De moeder is op 19 oktober 2012 met de minderjarige naar Nederland gereisd.
- Oma vaderszijde is in januari 2013 overleden.
- Partijen en de minderjarige hebben de Poolse nationaliteit.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Polen zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag, wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren, geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Ongeoorloofd overbrengen in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of [de minderjarige] ten tijde van de door de vader gestelde overbrenging zijn gewone verblijfplaats in Polen had. De rechtbank merkt hierbij op dat het begrip "gewone verblijfplaats" als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Niet in geschil is dat [de minderjarige] vanaf zijn geboorte tot aan zijn overbrenging naar Nederland in oktober 2012 in Polen heeft gewoond. Gelet hierop staat genoegzaam vast dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] onmiddellijk vóór zijn overbrenging in Polen was.
Nu [de minderjarige] ten tijde van zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Polen had, moet, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 en sub a van het Verdrag, beoordeeld worden of de overbrenging al dan niet heeft plaatsgevonden in strijd met het Poolse gezagsrecht.
Niet is geschil is dat de ouders bij het echtscheidingsvonnis gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] hebben gekregen, waarbij de moeder als verzorgende ouder is aangemerkt. Voorts staat vast dat de ouders een overeenkomst hebben gesloten waarin zij de vader als verzorgende ouder hebben aangemerkt voor de perioden dat de moeder in Nederland verbleef.
Nu de vader zijn gezag vóór de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland daadwerkelijk uitoefende - [de minderjarige] woonde immers bij hem - en hij niet heeft ingestemd met de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland, is de overbrenging geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader. De overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland dient derhalve als ongeoorloofd te worden beschouwd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Beoordeeld moet worden of er een ernstig risico bestaat dat de minderjarige door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengen doel en strekking van het Verdrag mee dat voormelde weigeringsgrond restrictief moet worden toegepast en dat de rechter van de aangezochte staat de in de bepaling van artikel 13 lid 1 sub b gestelde strenge voorwaarden niet reeds vervuld mag achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij in september 2012 van diverse personen - haar ouders, mensen uit het dorp, familie van vaderszijde - heeft vernomen dat [de minderjarige] in Polen niet op adequate wijze door de vader werd verzorgd en opgevoed. De moeder heeft hiertoe gesteld dat [de minderjarige] regelmatig aan zijn lot werd overgelaten, tot 's avonds laat op straat verbleef en diverse keren samen met de vader in het café is aangetroffen. Ten bewijze van haar stelling heeft zij enkele op schrift gestelde getuigenverklaringen in het geding gebracht.
Voorts heeft de moeder gesteld dat zij heeft vernomen dat de vader overmatig alcohol gebruikt en dat hij [de minderjarige] bovendien heeft geslagen terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol. In dat kader heeft de moeder erop gewezen dat de huidige leerkracht van [de minderjarige], mevrouw [naam leerkracht] van de [naam school] te [plaats], heeft geconstateerd dat [de minderjarige] moeite heeft met fysieke aandacht. Volgens de moeder kan dit het gevolg zijn van fysiek geweld van de vader jegens [de minderjarige].
De vader betwist de stellingen van de moeder. Hij wijst er in dit verband op dat de getuigenverklaringen die de moeder in het geding heeft gebracht geanonimiseerd zijn waardoor zij niet op waarde geschat kunnen worden. Ook de verklaring van de huidige leerkracht van [de minderjarige] kan volgens de vader niet leiden tot de conclusie dat er een ernstig risico bestaat dat [de minderjarige] door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar. Voor zover [de minderjarige] thans afwijkend gedrag vertoont, is de kans groot dat dit is veroorzaakt door de wijze waarop de moeder hem naar Nederland heeft overbracht, aldus de vader.
De rechtbank overweegt als volgt.
De moeder heeft haar stellingen met betrekking tot de situatie van [de minderjarige] in Polen gebaseerd op verklaringen van derden. De door haar in het geding gebrachte getuigenverklaringen zijn echter geanonimiseerd waardoor de inhoud hiervan voor de rechtbank niet verifieerbaar en daarom niet op waarde te schatten is. De rechtbank gaat daarom aan deze getuigenverklaringen voorbij. De verklaring van mevrouw [naam leerkracht], inhoudende dat [de minderjarige] moeite heeft met fysieke aandacht, geeft geen inzicht in de oorzaak daarvan en kan alleen daarom al niet de conclusie dragen dat er thans sprake is van een ernstig risico dat [de minderjarige] in Polen wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat [de minderjarige] thans in Polen daadwerkelijk het risico loopt te worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
De rechtbank zal thans ingaan op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Ingevolge dit artikel kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn of haar mening rekening wordt gehouden.
De rechtbank heeft [de minderjarige] (thans acht jaar oud) in raadkamer gehoord. De rechtbank heeft ter zitting van dit verhoor verslag gedaan. [de minderjarige] heeft in raadkamer verklaard dat hij liever bij zijn moeder in Nederland wil blijven.
Voor zover al kan worden aangenomen dat [de minderjarige] die leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden, overweegt de rechtbank dat [de minderjarige] zich tijdens het verhoor niet expliciet heeft verzet tegen zijn terugkeer naar Polen. Voor zover er al van impliciet verzet zou kunnen worden gesproken, strekt dit verzet niet verder dan de wens om bij zijn moeder in Nederland te blijven. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan het beroep van de moeder op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag en ook niet gebleken is van andere weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] naar Polen te volgen.
De rechtbank acht het wenselijk dat [de minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten. Gelet op het doel en de strekking van het Verdrag - een snel herstel van de aan de overbrenging voorafgaande situatie - en bij gebrek aan bijzondere omstandigheden die daartoe nopen ziet zij echter geen aanleiding om de terugkeer van [de minderjarige] naar Polen uit te stellen tot het moment waarop de zomervakantie aanvangt. De rechtbank zal daarom - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 13 lid 5 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering inhoudende dat een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van deze beschikking schorst - gelasten dat de terugkeer van de minderjarige naar Polen uiterlijk dient plaats te vinden op zaterdag 18 mei 2013, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
De wijze van terugkeer
De vader heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de moeder de minderjarige terugbrengt naar het adres waar de vader woont. Volgens de moeder dient dit verzoek te worden afgewezen omdat in een teruggeleidingsprocedure geen beslissing dient te worden genomen over de verblijfplaats van de minderjarige.
De rechtbank wijst dit deel van het verzoek van de vader af, nu in een procedure als de onderhavige geen beslissing wordt genomen over de verblijfplaats van de minderjarige (bij de vader of bij de moeder). De rechtbank zal derhalve de terugkeer van de minderjarige naar Polen gelasten, waarbij primair wordt bepaald dat de moeder de minderjarige dient terug te brengen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de minderjarige wordt teruggebracht in de jurisdictie van Polen. In Polen kan vervolgens desgewenst een gerechtelijke procedure worden gestart over de verblijfplaats van de minderjarige.
De proceskosten
Anders dan in familierechtelijke procedures gebruikelijk is, kan de moeder ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet worden veroordeeld tot betaling van de door de vader in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarige gemaakte kosten.
De vader heeft de rechtbank verzocht de moeder te veroordelen tot vergoeding van de volgende kosten aan hem:
1. eigen bijdrage € 77,-
2. griffierecht € 75,-
3. kosten tolk € 20,-
4. eventuele kosten voor busretourticket indien de p.m. moeder nalaat [de minderjarige] naar Polen terug te brengen
Nu de moeder de juistheid van de door de vader gecalculeerde kosten onder 1 en 2 niet heeft betwist, zal de rechtbank de moeder veroordelen tot betaling van deze kosten.
De moeder heeft vanwege het ontbreken van betaalbewijzen bezwaar gemaakt tegen de opgevoerde kosten van de tolk en de eventuele kosten van het busretourticket.
De rechtbank acht de kosten van de tolk - ondanks het ontbreken van een kwitantie - aannemelijk en bovendien niet onredelijk hoog, zodat de rechtbank de moeder zal veroordelen tot betaling van deze kosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de moeder thans reeds te veroordelen tot betaling van eventuele kosten voor het busretourticket. Zij betrekt hierbij de stelling van de moeder dat zij de minderjarige zelf zal teruggeleiden naar Polen. De rechtbank zal de moeder derhalve veroordelen tot betaling van € 172,- aan de vader.
Het verzoek om de vader te veroordelen in de proceskosten van de moeder dient - gelet op het vorenoverwogene - te worden afgewezen.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
naar Polen uiterlijk op 18 mei 2013, waartoe de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Polen en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Polen, dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 18 mei 2013, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen;
veroordeelt de moeder tot betaling van een bedrag van € 172,- aan de vader ter zake van de kosten die de vader in verband met de ontvoering en teruggeleiding heeft gemaakt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, J.M.C. Louwinger-Rijk en H.M. Boone, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2013.