ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
424094 - FA RK 12-5592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht en gerechtelijke vaststelling vaderschap in het kader van de Paspoortwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van een familierechtelijke relatie en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De zaak werd behandeld door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, die tevens kinderrechter is. De moeder van de minderjarige verzocht om een verklaring voor recht dat er een familierechtelijke relatie bestaat tussen de man en de minderjarige, en om vervangende toestemming voor de afgifte van een Nederlands paspoort voor de minderjarige. De rechtbank overwoog dat het huwelijk tussen de moeder en de man, dat in Egypte was gesloten, niet in Nederland erkend kon worden vanwege de bigamie van de man. Dit leidde tot de conclusie dat de familierechtelijke betrekkingen naar Egyptisch recht niet voor erkenning in aanmerking kwamen, omdat het huwelijk van de man met een andere vrouw in Nederland niet erkend wordt. De rechtbank stelde vast dat erkenning van het juridisch vaderschap dat naar Egyptisch recht was ontstaan, onverenigbaar was met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank wees het verzoek van de moeder af, omdat de minderjarige geen Nederlandse nationaliteit had en er geen grond was voor de erkenning van het vaderschap. De rechtbank concludeerde dat de minderjarige niet in aanmerking kwam voor een Nederlands paspoort, aangezien de primaire verzoeken van de moeder en het verzoek van de bijzonder curator werden afgewezen. De uitspraak benadrukt de beperkingen van de erkenning van buitenlandse huwelijken en de gevolgen daarvan voor de familierechtelijke betrekkingen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-5592
Zaaknummer: 424094
Datum beschikking: 14 mei 2013
Verklaring voor recht / Gerechtelijke vaststelling vaderschap / Paspoortwet
Beschikking op het op 11 juli 2012 ingekomen en op 24 augustus 2012 aangevuld en op
10 december 2012 gewijzigd verzoekschrift van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats], Egypte,
advocaat mr. J.A. de Jonge te Amsterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man ],
de man,
wonende te [woonplaats];
en
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Egypte,
de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. I.J. Pieters, advocaat te Leiden,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, waarbij stukken zijn overgelegd die na te melden feiten ondersteunen;
- het verweerschrift van de bijzonder curator;
- de brief d.d. 1 november 2012, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- op 4 en 6 december 2012 door de bijzonder curator overgelegde stukken (e-mailberichten).
Op 10 december 2012 is de zaak ter terechtzitting van mr. J.M.C. Louwinger-Rijk (rechter tevens kinderrechter) in deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de moeder en de bijzonder curator.
De zaak is door de rechtbank verwezen naar de meervoudige kamer.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt thans - zoals de rechtbank begrijpt - nog tot:
a) primair: verklaring voor recht dat tussen de man en de minderjarige een familierechtelijke relatie bestaat die voor erkenning in Nederland in aanmerking komt;
subsidiair: gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over voornoemde minderjarige;
b) vervangende toestemming te verlenen voor afgifte van een Nederlands paspoort ten behoeve van de minderjarige.
De bijzonder curator verzoekt thans - zoals de rechtbank begrijpt -:
primair: om toewijzing van het door de moeder onder a primair verzochte;
subsidiair: gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarige.
Feiten
- De man en de moeder zijn op [datum huwelijk] 1994 te [plaats huwelijk], Egypte, met elkaar gehuwd; dit huwelijk is op [datum ] 1995 ontbonden.
- Uit de moeder is op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Egypte, geboren voornoemde minderjarige.
- De man is als vader op de geboorteakte van de minderjarige vermeld.
- De man was van [datum] 1982 tot [datum] 1996 gehuwd met een ander dan de moeder van de minderjarige.
- De man heeft sinds [datum] 1988, naast de Egyptische nationaliteit, ook de Nederlandse nationaliteit.
- De moeder heeft de Egyptische nationaliteit.
- De minderjarige heeft de Egyptische nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 3 september 2012 is mr. I.J. Pieters voornoemd benoemd tot bijzonder curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.
Beoordeling
Nu het verzoek onder b. afhankelijk is van de beoordeling van de verzoeken die betrekking hebben op de afstamming van de minderjarige, zal de rechtbank laatstgenoemde verzoeken eerst behandelen.
Afstamming
Rechtsmacht en bevoegdheid
Nu de man in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft, is de Nederlandse rechter ingevolge artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd van de onderhavige verzoeken kennis te nemen. Nu de minderjarige geen woonplaats of werkelijk verblijf heeft in Nederland, is de rechtbank 's-Gravenhage op grond van artikel 265 jo 269 Rv bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Verklaring voor recht
Zowel de moeder als de bijzonder curator stellen dat het in Egypte naar Egyptisch recht tussen de man en de moeder gesloten huwelijk, nu dit door een aldaar daartoe bevoegde instantie en volgens de aldaar geldende regels is gesloten, in Nederland erkend zou moeten worden waarmee het juridisch vaderschap van de man naar Nederlands recht vast staat. Indien niet tot erkenning van dit huwelijk kan worden gekomen omdat bigamie strijd oplevert met de Nederlandse openbare orde, zou in elk geval het juridisch vaderschap van de man moeten worden erkend, nu de man, volgens de daartoe geldende regels naar Egyptisch recht, als vader in de geboorteakte van de minderjarige is opgenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 10:92 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt onder meer dat de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde man, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw. Voorvraag bij de toepassing van deze conflictregel is of sprake is van een huwelijk tussen de moeder en de man dat in Nederland wordt erkend. Daarvan is geen sprake, immers artikel 10:31 jo 32 BW bepalen dat erkenning aan een buiten Nederland rechtsgeldig gesloten huwelijk wordt onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met openbare orde. Nu het huwelijk van de moeder en de man een zogenaamd bigaam huwelijk betreft omdat de man ten tijde van de huwelijksvoltrekking reeds gehuwd was met een ander en de gehele duur van het huwelijk ook met die ander gehuwd is gebleven, komt het huwelijk van de moeder en de man niet voor erkenning in aanmerking. Daarmee kan niet worden toegekomen aan het vaststellen van familierechtelijke betrekkingen naar Egyptisch recht.
De stelling dat ook zonder erkenning van het huwelijk waaruit de minderjarige is geboren de naar Egyptisch recht ontstane familierechtelijke betrekking tussen de man en de minderjarige voor erkenning in aanmerking komt omdat sprake is van een in Egypte tot stand gekomen rechtsfeit, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen grond in het recht. Immers, ook erkenning van buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten vindt zijn beperking in strijd met de openbare orde (artikel 10:101 jo 100 BW). Artikel 10:101 lid 2 sub a verwijst in het bijzonder naar de situatie dat naar Nederlands recht bevoegdheid tot erkenning ontbreekt. Daarvan is sprake nu de man reeds met een andere vrouw was gehuwd (artikel 1:204 lid 1 sub 3 BW). Weliswaar is in de onderhavige zaak geen sprake van erkenning van de minderjarige door de man, maar gelet op deze expliciete bepaling staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat erkenning van het juridisch vaderschap dat naar Egyptisch recht door het bigame huwelijk is ontstaan, gelet op de gehuwde status van de man in Nederland, onverenigbaar is met de openbare orde. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het onthouden van erkenning aan voormeld rechtsfeit geen strijd oplevert met het EVRM. Artikel 8 EVRM geeft geen onbeperkt recht, maar een recht dat mede met het oog op de goede zeden kan worden beperkt en daarvan is thans sprake. Van een door artikel 14 EVRM verboden onderscheid tussen kinderen geboren staande huwelijk en kinderen die buiten huwelijk zijn geboren, is dan geen sprake. In dat verband overweegt de rechtbank voorts dat de Nederlandse wet de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden buiten huwelijk geboren kinderen te erkennen, ook wanneer de biologische vader gehuwd is, en dat in Nederland vaderschap onder omstandigheden gerechtelijk kan worden vastgesteld. Voor zover onderscheid uitsluitend gelegen is in de gevolgen voor de nationaliteit van de betrokkene levert dat evenmin strijd op met het EVRM nu nationaliteit geen door het EVRM beschermd recht is.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het primaire verzoek van de moeder af.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Uit artikel 10:97, eerste lid, BW, volgt dat, of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder, of indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat wanneer de moeder en de man een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, voor de toepassing van het eerste lid hun gemeenschappelijke nationaliteit geldt, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de man en de moeder meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten. Uit het derde lid van voornoemd artikel volgt dat voor de toepassing van het eerste lid bepalend is het tijdstip van de indiening van het verzoek.
Gelet op het vorenstaande is Egyptisch recht op het verzoek van toepassing. Nu Egyptisch recht de rechtsfiguur van gerechtelijke vaststelling niet kent, komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Indien het ingevolge artikel 10:97 BW toepasselijke recht gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kent of niet (meer) toelaat, kan onder omstandigheden sprake zijn van onverenigbaarheid met artikel 8 EVRM, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor toepassing van Nederlands recht. Nu echter uit het dossier blijkt dat het enige belang van de minderjarige is gelegen in de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit en dit belang niet wordt beschermd door het EVRM, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor toepassing van Nederlands recht. Dat de minderjarige graag in Nederland een zwemopleiding wil volgen, maakt dit oordeel niet anders nu dat belang in het verlengde ligt van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
Vervangende toestemming afgifte paspoort
Rechtsmacht, ontvankelijkheid en beoordeling
Nog afgezien van de beoordeling van de vragen of de rechtbank ten aanzien van het verzoek van de moeder internationale rechtsmacht heeft en of de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen, zal de rechtbank het verzoek afwijzen bij gebrek aan belang. Immers, nu vast staat dat de minderjarige thans niet de Nederlandse nationaliteit heeft en de minderjarige - gelet op de afwijzing van de primaire verzoeken van de moeder en het verzoek van de bijzonder curator - thans ook niet van rechtswege het Nederlanderschap zal verkrijgen, komt de minderjarige niet in aanmerking voor verkrijging van een Nederlands paspoort.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek sub a subsidiair;
wijst af
- het verzoek sub a primair van de moeder
- het verzoek sub b;
- het verzoek van de bijzonder curator.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, A.M. Brakel en J.M.C. Louwinger-Rijk, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2013.