ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/2571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Allewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake doorhaling inschrijving BIG-register na buitenlandse tuchtrechtelijke maatregel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een arts wiens inschrijving in het BIG-register door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is doorgehaald. De doorhaling was gebaseerd op een tuchtrechtelijke maatregel die door het General Medical Council (GMC) in het Verenigd Koninkrijk was opgelegd, omdat de arts in de periode van augustus 2004 tot augustus 2006 een niet-toegestane stamceltherapie had toegepast. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wetgever met de invoering van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG, heeft beoogd dat een in het buitenland opgelegde maatregel kan leiden tot doorhaling van de inschrijving in het BIG-register, zonder dat er een herbeoordeling van het incident plaatsvindt. De voorzieningenrechter stelde vast dat de arts geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de uitspraak van de GMC en dat de maatregel nog steeds van kracht was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister op goede gronden had besloten tot doorhaling van de inschrijving van de arts in het BIG-register. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het aannemelijk werd geacht dat het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets zou doorstaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/2571
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [plaats] (Spanje),
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
ten aanzien van het besluit van 28 maart 2013 van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder, waarbij is besloten op grond van artikel 7 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) verzoekers inschrijving in het BIG-register voor verzoekers beroep als arts onder BIG nummer [nummer] per
28 maart 2013 door te halen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 2 april 2013 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 22 april 2013 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M. Molema en
mr. D.P. de Waal.
I Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2 Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op 7 oktober 2010 door het General Medical Counsel (hierna: GMC) aan verzoeker een maatregel is opgelegd waardoor het verzoeker niet langer is toegestaan om als arts werkzaam te zijn in het Verenigd Koninkrijk. De GMC is tot deze maatregel overgegaan omdat verzoeker in het Verenigd Koninkrijk in de periode van augustus 2004 tot augustus 2006 bij patiënten een stamceltherapie heeft toegepast die daar niet was toegestaan. Ook is de GMC van oordeel dat verzoeker met het toepassen van de stamceltherapie, voor zover van belang, het belang van zijn patiënten heeft geschaad, verzoeker misbruik heeft gemaakt van zijn positie als arts, kwetsbare patiënten heeft uitgebuit, patiënten misleidende informatie heeft gegeven en onterecht hoop heeft gegeven op herstel. Gelet op artikel 7 van de Wet BIG dient de inschrijving van verzoeker in het BIG register te worden doorgehaald.
3 Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Verzoeker is het inhoudelijk en procedureel niet eens met de uitspraak van de GMC. Verzoeker heeft echter om hem moverende redenen geen rechtsmiddelen tegen deze uitspraak aangewend, onder andere omdat hij zijn vak als arts wel in Nederland kon blijven uitoefenen. Aangezien in het Verenigd Koninkrijk andere maatstaven doorslaggevend zijn geweest acht verzoeker het noodzakelijk dat verweerder een eigen afweging maakt. De door voorzoeker in Nederland verrichte handelingen ten aanzien van Engelse patiënten zouden naar Nederlands recht nimmer tot een soortgelijke sanctie hebben geleid, stamceltherapie was immers in die tijd in Nederland toegestaan. De volksgezondheid is nimmer in het geding geweest, verzoeker heeft ongeveer 450 patiënten met stamceltherapie behandeld, geen van hen heeft hier enig nadeel van ondervonden. De inschrijvingen van Nederlandse collega’s van verzoeker die eveneens stamceltherapie hebben aanboden worden ook niet doorgehaald. Verweerder dient gebruik te maken van de beoordelingsvrijheid die artikel 7 van de Wet BIG biedt om een eigen afweging te maken. De uitspraak van de GMC zou niet automatisch dienen te leiden tot doorhaling in het BIG register in Nederland. Ten slotte stelt verzoeker dat de gevolgen van het besluit tot een onbillijke situatie leidt; verzoeker kan immers niet meer werkzaam zijn als arts en daarmee geen inkomsten meer generen, daarbij leidt het besluit voor verzoeker tot onherstelbare imago schade.
4 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5 Ingevolge artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG wordt de inschrijving doorgehaald indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.
6 Uit de memorie van toelichting behorende bij de wijziging van de Wet BIG (Tweede Kamer, 2009-2010), 32 261, nr. 3, p. 8-10) blijkt dat met de wijziging per 1 juli 2012 het mogelijk is om aan in het buitenland opgelegde beperkingen in de beroepsuitoefening, gebaseerd op een buitenlandse rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, gevolg te geven ongeacht of het een beroepsbeoefenaar met een Nederlands diploma of één met een buitenlands diploma betreft. Daarmee is een gelijkschakeling bewerkstelligd tussen: een titelgerechtigde met een Nederlands diploma, die ingevolge een buitenlandse rechterlijke uitspraak is beperkt in de beroepsuitoefening en vervolgens (weer) in Nederland wil komen werken, en een beroepsbeoefenaar met een buitenlands diploma, die eenzelfde maatregel door een buitenlandse rechter opgelegd heeft gekregen, en die in Nederland geregistreerd is of wil worden.
Er is voor gekozen met deze wijziging zo veel mogelijk aan te sluiten bij het destijds bestaande systeem van artikel 42, eerste lid, van de Wet BIG. Dit houdt in dat er hier te lande geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening heeft geleid. Hierdoor is het niet bij voorbaat uitgesloten dat iemand in het buitenland zijn recht op beroepsuitoefening op grond van een in het buitenland genomen beslissing verliest om een reden die in Nederland niet tot een zodanig oordeel zou hebben geleid. Dit is destijds bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook onderkend.
De redenen om bij het destijds bestaande systeem van artikel 42 aan te sluiten zijn de volgende. Voorop staat dat een beroepsbeoefenaar, ongeacht of deze over een Nederlands getuigschrift beschikt of niet, zich te houden heeft aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake de beroepsuitoefening en ook onderworpen is aan de daar geldende tucht-, straf- en bestuursrechtelijke normen.
Een herbeoordeling van de (in het buitenland plaatsgevonden hebbende) omstandigheden van het concrete geval en de «vertaling» ervan naar de Nederlandse situatie is uitzonderlijk moeilijk. De vraag is of alle relevante omstandigheden nog voldoende te traceren zijn. De vraag is ook of men erin slaagt de situatie in het buitenland te vergelijken met die in Nederland. Tot slot betekent de mogelijkheid van een herbeoordeling een grote toestroom van aanvragen en – daarmee gepaard gaande – hoge uitvoeringslasten voor de behandelingen van de aanvragen.
Niettemin zouden zich in een individueel geval zulke uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen, dat automatische overname van een in het buitenland opgelegde maatregel tot een zeer onbillijk resultaat leidt. In het ingevoegde artikel 7a is daarom een hardheidsclausule geïntroduceerd voor die gevallen waarin de automatische overname van de buitenlandse bevoegdheidsbeperking gelet op het belang dat artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, onderdeel e, beoogt te beschermen tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Dit kan het geval zijn indien de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt. Of indien het in het buitenland gepleegde vergrijp van een zodanige geringe ernst is dat dit in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking geleid zou hebben. De minister zal hiervan slechts gebruik maken indien de veiligheid van de patiënt hierdoor niet in het geding komt.
Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen naar verwachting slechts in uitzonderingsgevallen aanleiding geven tot een afwijking of buiten toepassing laten van het beginsel van automatische overname. Dit mag namelijk geen nadelige effecten sorteren voor het algemeen belang van het publiek bij gekwalificeerd en bevoegde beroepsbeoefenaren en actuele weergave ervan in het BIG-register.
7.1 De voorzieninenrechter stelt vast dat verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de uitspraak van de GMC en dat de in het Verenigd Koninkrijk aan verzoeker opgelegde maatregel thans nog steeds van kracht is. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de wetgever er voor heeft gekozen niet te voorzien in overgangsrecht. Ten slotte stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker in bezwaar geen beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule.
7.2 Ter beoordeling is de vraag of verweerder naar aanleiding van de aan verzoeker door de GMC opgelegde maatregel waardoor het verzoeker niet langer is toegestaan om als arts werkzaam te zijn in het Verenigd Koninkrijk kon besluiten tot doorhaling van verzoekers inschrijving als arts in het BIG-register.
7.3 De voorzieningenrechter overweegt dat de wetgever met de invoering van artikel 7, aanhef en onder e, van de wet BIG uitdrukkelijk heeft beoogd dat een in het buitenland opgelegde tuchtrechtelijke beslissing er toe kan leiden dat de inschrijving in het BIG register van een beroepsbeoefenaar in Nederland kan worden doorgehaald. Voorts heeft de wetgever er uitdrukkelijk voor gekozen dat geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening heeft geleid omdat voorop staat dat een beroepsbeoefenaar zich heeft te houden aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake de beroepsuitoefening en ook onderworpen is aan de daar geldende tucht-, straf- en bestuursrechtelijke normen. Nu de uitspraak van de GMC in rechte vast staat en noch verweerder, noch de rechter toe komt aan de inhoudelijke toetsing van uitspraak van de GMC en er geen aanleiding is voor ambtshalve toepassing van de hardheidsclausule is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden tot het besluit heeft kunnen komen verzoekers inschrijving in het BIG register door te halen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog, dat verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het ontbreken van overgangsrecht bij de wijziging van de Wet BIG verband houdt met het feit dat de formele wetgever bewust het effect heeft willen bereiken dat de werking van artikel 7, aanhef en onder e zich ook uitstrekt over bestaande gevallen, dat wil zeggen gevallen waarin de buitenlandse maatregel van voor 1 juli 2012 dateert.
8 Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets zal doorstaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen.
9 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
II Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Allewijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.