ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1657
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering voorlopige machtiging op basis van onvoldoende bewijs van geestelijke stoornis en gevaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor de betrokkene, die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had het verzoek ingediend, waarbij de rechtbank zich liet voorlichten door de behandelend arts, Vollebregt. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat, voerde verweer tegen het verzoek. De rechtbank benadrukte dat een voorlopige machtiging alleen kan worden verleend als er sprake is van een geestelijke stoornis die gevaar veroorzaakt, en dat dit gevaar niet kan worden afgewend door andere middelen buiten een psychiatrisch ziekenhuis.
De advocaat van de betrokkene betwistte de aanwezigheid van een geestelijke stoornis en de onderbouwing van het gestelde gevaar. De behandelend arts verklaarde dat de betrokkene achterdochtig is en lijdt aan een waanstoornis, maar de rechtbank oordeelde dat de geneeskundige verklaring voornamelijk was gebaseerd op informatie van de ex-partner van de betrokkene, met wie hij een slechte verstandhouding heeft. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene daadwerkelijk een geestelijke stoornis had en dat hij gevaar veroorzaakte.
Uiteindelijk weigerde de rechtbank de verzochte machtiging, omdat zowel de gestelde stoornis als het gevaar niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de betrokkene, zoals beschreven in de geneeskundige verklaring, niet konden worden vastgesteld op basis van de beschikbare informatie. De beschikking werd gegeven door mr. J. Brandt, bijgestaan door S.P.M. Flipse als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.