ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/09/439855 JE RK 13-798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2013 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige verblijft feitelijk in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, genaamd De Vaart te Sassenheim. Op 28 maart 2013 heeft de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken van 29 maart 2013 tot 27 juni 2013, evenals een voorlopige machtiging voor opname in de gesloten jeugdzorg van 29 maart 2013 tot 24 april 2013. De ouders van de minderjarige hebben verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, waarbij zij hun wens hebben geuit om de minderjarige thuis te hebben en de familiebanden te versterken. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling belemmeren, en dat de ouders momenteel onvoldoende in staat zijn om de minderjarige te begeleiden en haar veiligheid te waarborgen.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, zoals genoemd in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarige heeft zich onttrokken aan het gezag van haar ouders en heeft ingrijpende beslissingen genomen zonder overleg met hen. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling te verlenen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een periode van zes maanden, in plaats van het door de Raad verzochte jaar. Dit besluit is genomen om meer duidelijkheid te krijgen over de problematiek van de minderjarige voordat er een beslissing wordt genomen over een langere periode van geslotenheid. De kinderrechter heeft bepaald dat Bureau Jeugdzorg een nieuwe verklaring van een gedragswetenschapper moet overleggen en dat de behandeling van het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing wordt aangehouden tot een nader te bepalen zitting in september 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: 13-798
Zaaknummer: C/09/439855
Datum beschikking: 23 april 2013
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg na een voorlopige machtiging
Beschikking op het op 27 maart 2013 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [datum] 1996 te [plaats A],
kind uit het huwelijk van:
[de heer B],
de vader,
en
[mevrouw C],
de moeder,
beiden wonende te [plaats A],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, te weten De Vaart te Sassenheim.
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlage(n) met daarin vervat de verklaring van Bureau Jeugdzorg dat een situatie als bedoeld in artikel 29b, derde lid, van de Wet op de Jeugdzorg zich voordoet;
- de instemmingsverklaring d.d. 19 april 2013 van een gedragswetenschapper als bedoeld in
artikel 29b,vijfde lid, van de Wet op de Jeugdzorg, die de jeugdige met het oog daarop kort
tevoren heeft onderzocht;
- het indicatiebesluit van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg) d.d. 28 maart 2013, met de daarbij behorende aanvraag;
- de brief d.d. 19 april 2013 van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming, met aangehecht het raadsrapport, waarbij wordt verzocht de definitieve ondertoezichtstelling uit te spreken.
Op 23 maart 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank op locatie, te weten in de instelling voor gesloten jeugdzorg De Vaart te Sassenheim, opnieuw met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [B] van de Raad;
- mevrouw [L.] en de heer [L.], namens Bureau Jeugdzorg;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. J. van Veelen-de Hoop;
- mevrouw M.A.A. Sommeh-Prim, tolk in de Turkse taal;
- de heer [O], oom van de minderjarige;
- [de heer B.], pedagogisch medewerker, tevens mentor van de minderjarige en
- de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.R. Backer.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 27 maart 2013 de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag bevolen een advocaat aan de minderjarige toe te voegen.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 28 maart 2013 de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van 29 maart 2013 tot 27 juni 2013.
Bij beschikking d.d. 28 maart 2013 heeft de kinderrechter een voorlopige machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven van 29 maart 2013 tot 24 april 2013, en het verzoek voor wat betreft de gesloten machtiging voor het overige aangehouden tot deze zitting.
Verzoek en verweer
De verzoeken strekken tot ondertoezichtstelling en tot machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
De ouders en de minderjarige hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Mevrouw [B.] heeft namens de Raad verklaard dat de Raad de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing gesloten verzoekt voor een termijn van één jaar. De minderjarige verblijft nu één maand op De Vaart en de problematiek is niet minder geworden. De minderjarige is moeilijk te begrenzen en ook de ouders staan ambivalent ten opzichte van de hulpverlening. De minderjarige moet beschermd worden, want uit diverse berichten is toch wel duidelijk geworden dat er meer speelt waardoor de veiligheid van de minderjarige in het geding is.
Mevrouw [L.] heeft namens Bureau Jeugdzorg verklaard dat er gewoonlijk binnen zes weken een plan ligt. De Raad en ook Bureau Jeugdzorg willen graag dat er een diagnostisch onderzoek en een persoonlijkheidsonderzoek wordt afgenomen. De hulpverleners vragen zich af of de minderjarige hier wel op de juiste locatie zit. Voor wat betreft de veiligheid van de minderjarige is dit een passende locatie, maar het is nog niet duidelijk of de minderjarige hier, gelet op de problematiek, de juiste behandeling kan ontvangen. Wellicht moet de beantwoording van die vraag naar een hoger niveau worden getild. Een termijn van drie maanden is, gelet op de onderzoeken die nog gedaan moeten worden, te kort. Daarnaast is er voor alle betrokken instanties sprake van nieuwe problematiek waar specialistische mensen naar moeten kijken en daarmee is ook de nodige tijd gemoeid.
Mr. Van Veelen-de Hoop heeft namens de ouders aangevoerd dat de ouders thans hulp willen en daarvoor open staan. De ondertoezichtstelling is voor de ouders geen probleem. Voor wat betreft de uithuisplaatsing geldt dat de ouders de minderjarige thuis willen hebben en de familiebanden willen aantrekken. De ouders zijn zich ervan bewust dat zij de problemen zelf ook niet op kunnen lossen en dat zij daarbij hulp nodig hebben. De ouders kunnen zich vinden in een uithuisplaatsing voor een korte periode, omdat er nog één of meerdere onderzoeken moeten worden gedaan. Daarna moet het mogelijk zijn om de benodigde hulp in de thuissituatie te bieden. De ouders vinden één jaar echt te lang, aldus de advocaat.
De vader heeft zich beklaagd over het feit dat hij van de hulpverlening Nederlands moet praten als hij met de minderjarige wil overleggen. Hij is er geen voorstander van dat de minderjarige nog langer in De Vaart verblijft. De enige oplossing is dat de minderjarige naar huis komt, aldus de vader.
De moeder heeft meegedeeld dat zij de minderjarige weer graag thuis wil hebben.
Mr. Backer heeft namens de minderjarige aangevoerd dat er reële zorgen zijn. Wel doet hij een beroep op het IRVK om rekening te houden met het recht van de minderjarige op haar eigen identiteit en geloofsovertuiging. Hij pleit daarbij voor een minder ingrijpende maatregel. Naar zijn mening zijn er drie dingen die de ontwikkeling van de minderjarige bedreigen. Dat is school, de onttrekking van de minderjarige aan het gezag en de gestelde radicalisering. Het feit dat de minderjarige dieper is gaan geloven in de Islam is wat hem betreft echter geen reden om de minderjarige gesloten te plaatsen. De stelling van de Raad en Bureau Jeugdzorg, dat er sprake zou zijn van radicalisering, blijft echter boven de markt hangen en dat maakt de zaak in de huidige tijd beladen. Een en ander is echter niet te verifiëren nu de Raad en Bureau Jeugdzorg de radicalisering waarvan sprake zou zijn niet goed kunnen duiden. De vraag die beantwoordt moet worden is of de minderjarige, gelet op het IVRK en artikel 8 van het EVRM, tegen haar zin moet worden vastgehouden. Hij bepleit namens de minderjarige afwijzing van het verzoek, dan wel bekorting van de duur van de machtiging in tijd.
De minderjarige heeft meegedeeld dat dingen in het rapport, althans het grootste deel daarvan, niet kloppen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlenen als verzocht. De minderjarige heeft zich onttrokken aan het gezag van haar ouders en heeft buiten hun medeweten zeer ingrijpende beslissingen met betrekking tot de inrichting van haar leven willen nemen. De ouders behoeven naar het oordeel van de kinderrechter ondersteuning bij het herstellen van de gezagssituatie en het omgaan met de problematiek van de minderjarige.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, voorts van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Daarbij stelt de kinderrechter voorop dat de minderjarige uiteraard het recht heeft op haar eigen ontwikkeling en identiteit. Als bepaalde gedachten echter dermate extreme vormen aannemen dat die haar brengen tot het –zonder overleg met en instemming van haar ouders- nemen van zeer ingrijpende beslissingen met betrekking tot de inrichting van haar leven, zal de minderjarige tegen zichzelf beschermd moeten worden en –desnoods in het gedwongen kader- begeleid moeten worden bij het nemen van die beslissingen. De ouders zijn van goede wil en tonen dat zij betrokken en liefdevolle ouders zijn, maar zij zijn naar het oordeel van de kinderrechter thans onvoldoende toegerust om de minderjarige te begeleiden en daarbij haar veiligheid te waarborgen. Van belang is dat er meer zicht komt op de denkwijze en het handelen van de minderjarige. Daartoe zullen nadere onderzoeken moeten worden afgenomen die duidelijk maken waar de ingrijpende beslissingen van de minderjarige vandaan komen. Dergelijke onderzoeken kunnen niet plaatsvinden in de thuissituatie, nu de veiligheid van de minderjarige daar op dit moment onvoldoende kan worden gewaarborgd.
De kinderrechter zal de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing gesloten echter niet, zoals verzocht, verlenen voor de duur van een jaar, maar deze thans verlenen voor het eerste half jaar van de ondertoezichtstelling en het verzoek voor het overige aanhouden. Daartoe is redengevend dat de kinderrechter het van belang acht dat er meer duidelijkheid komt over de problematiek van de minderjarige alvorens te beslissen over een langere periode van geslotenheid. De kinderrechter acht het van belang dat op na te melden zitting door Bureau Jeugdzorg een nieuwe verklaring van een gedragswetenschapper wordt overgelegd, alsmede een verslag met de laatste stand van zaken met daarin verwoord het standpunt van Bureau Jeugdzorg omtrent het verdere verloop van een eventueel langer durende uithuisplaatsing.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
stelt de minderjarige van 23 april 2013 tot 27 maart 2014 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg en verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 24 april 2013 tot 27 september 2013, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 28 maart 2013;
bepaalt dat Bureau Jeugdzorg één week voor de zitting een nieuwe verklaring van een gedragswetenschapper, alsmede een verslag van de laatste stand van zaken dient te overleggen;
houdt de behandeling van het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing aan op een nog nader te bepalen terechtzitting en tijdstip in de maand september 2013;
gelast de griffier tegen die nog nader te bepalen terechtzitting op te roepen:
- Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
- de ouders;
- mr. J. van Veelen-de Hoop, advocaat van de ouders;
- de minderjarige en
- mr. M.R. Backer, advocaat van de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013, in tegenwoordigheid van S.P.M. Flipse als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.