ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/8036 & 13/8032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing asielaanvraag van kwetsbare vreemdeling met medische problemen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische asielzoeker en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris was afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen. De verzoeker, die lijdt aan ernstige hartproblemen, stelde dat de medische zorg in Italië ontoereikend is en dat hij een onaanvaardbaar risico loopt op een gebrek aan adequate behandeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de verzoeker in Italië toegang zou krijgen tot de noodzakelijke medische zorg. De voorzieningenrechter wees op de relevante jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die benadrukken dat de overdracht van asielzoekers naar een andere lidstaat niet in strijd mag zijn met artikel 3 van het EVRM, dat foltering en onmenselijke behandeling verbiedt. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische situatie van de verzoeker in acht moet worden genomen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/8036 (voorlopige voorziening)
AWB 13/8032 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2013 in de zaak tussen
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Syrische nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
(gemachtigde: J.F. Huising, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam tolk], tolk in de Arabische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in het Europees dactyloscopisch systeem (Eurodac) is gebleken dat verzoeker op 6 augustus 2012 in België een asielaanvraag heeft ingediend. Deze asielaanvraag is op 12 december 2012 afgewezen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van het asielverzoek. Voorts is gebleken dat verzoeker eerder op 11 juli 2012 illegaal Italië is ingereisd, zonder daar asiel aan te vragen. Op een Italiaans politiebureau zijn verzoekers vingerafdrukken genomen. De Italiaanse autoriteiten zijn op 25 januari 2013 verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening). Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen een maand op dit verzoek hebben gereageerd, staat de verantwoordelijkheid van Italië vast sinds 26 februari 2013.
3.1 Verweerder heeft geen aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van de Verordening en de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder stelt daartoe in het bestreden besluit dat de aangevoerde medische aspecten onvoldoende zijn om te spreken van bijzondere omstandigheden. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt niet dat hij onder specialistische behandeling is of deze behoeft. Verder stelt verweerder dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt met zich dat verzoeker toegang zal krijgen tot de medische faciliteiten in Italië. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hem de benodigde medische voorzieningen niet ter beschikking zullen staan. De door verzoeker overgelegde rapporten zijn algemeen van aard en zien niet op de situatie van verzoeker. Verweerder beroept zich onder meer op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) van 18 maart 2013 (LJN: BZ5211) en van 19 maart 2013 (LJN: BZ5219).
4. Verzoeker kan zich met het afwijzende besluit niet verenigen. Hij stelt dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening dient te behandelen. Verzoeker heeft serieuze medische problemen waardoor hij in Italië een onaanvaardbaar risico loopt om niet tijdig en niet adequaat te worden behandeld. Hij is ernstig hartpatiënt. Hij heeft meerdere hartaanvallen gehad en is recent in België geopereerd. Omdat Italië niet aan zijn verplichtingen volgend uit het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voldoet, acht verzoeker het bestreden besluit in strijd met artikel 3 van het EVRM, met name gelet op de risico’s welke hij loopt in geval van een niet adequate behandeling in geval van acute hartproblematiek. Ter onderbouwing van zijn medische problemen heeft verzoeker bij zijn zienswijze de volgende stukken in kopie overgelegd:
- een afsprakenkaart van “Centre Hospitalier Regional de la Citadelle” te Luik met een afspraak op 8 januari 2013;
- een kaart van “Centre Hospitalier Universitaire de Liege” van 30 december 2012;
- een “patient identification card” van Corneal van 7 oktober 2011.
4.1 Voorts heeft verzoeker de volgende informatie bij zijn zienswijze overgelegd:
- Abstract “Over the Wall, A tour of Italy’s migrant centres” van Artsen zonder Grenzen van januari 2010;
- “Gutachten zum Beweisbeschluss des VG Braunschweig vom 28.09.2012”, rapport door Borderline-Europe;
- “Torino Immigration Expulsin Centre (CIE): Neither Rights nor Humanity”, door Fredo Olivero van 28 februari 2012.
4.2 Verzoeker stelt dat uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof ) inzake M.S.S. tegen België en Griekenland (LJN: BP4356), en uit de Afdelingsuitspraak van 5 september 2012 (LJN: BX6829) volgt dat de overdragende lidstaat de ontvangende lidstaat op de hoogte behoort te stellen van de bijzondere persoonlijke omstandigheden en dat de overdracht met waarborgen dient te zijn omkleed. In verzoekers geval blijkt op geen enkele wijze met welke waarborgen de overdracht is omkleed. Hij heeft enkel een kennisgeving van overdracht uitgereikt gekregen. Verzoeker wijst in dat kader op de interim measures van het Hof van 9 januari 2013 en 13 februari 2013, waarin de verzoeken tot het treffen van de interim measures zijn toegewezen wegens het ontbreken van de concrete waarborgen.
4.3 In beroep heeft verzoeker de volgende medische stukken in kopie overgelegd:
- een “Autorisation de soins” voor een “Consultation cardiologie” op 15 januari 2013 bij het Belgische Rode Kruis;
- een bericht van Dr. [naam] afdeling Cardiologie – Cathétérisme van het “Centre Hospitalier Regional de la Citadelle” te Luik, van 21 december 2012;
- een bericht van Dr. [naam] afdeling Cardiologie – Angéiologie van het “Centre Hospitalier Regional de la Citadelle” te Luik, van 20 december 2012 met bijlagen;
- een bericht van “Service des Urgences C.H.R. de la Citadelle”, van 8 januari 2013;
- een bericht van “Gezondheidscentrum Asielzoekers” te Drachten met daarin een uitdraai van de patiëntgegevens van verzoeker en gemaakte afspraken bij de polikliniek cardiologie, van 26 april 2013.
5. Op grond van artikel 3 van het EVRM mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III van de Verordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
In paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover thans van belang, heeft verweerder vermeld dat van de mogelijkheid om op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening het asielverzoek zelf te behandelen, terughoudend gebruik wordt gemaakt.
In paragraaf C3/2.3.6.2 van de Vc, voor zover thans van belang, staat voorts vermeld dat ten principale op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan wordt uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingen-verdrag en artikel 3 van het EVRM naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de betrokkene wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, bestaat de mogelijkheid voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd. Hiervan is sprake als de vreemdeling aannemelijk maakt dat in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat ten aanzien van de vreemdeling niet zal worden onderzocht en vastgesteld of er sprake is van een schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat verzoeker specialistische behandeling behoeft, heeft verzoeker weerlegd met de door hem overgelegde medische informatie, waaruit blijkt dat verzoeker onder specialistische behandeling van een cardioloog in België stond en dat hij in Nederland afspraken heeft bij de polikliniek cardiologie. Nu voorts uit de in beroep overgelegde informatie van het Gezondheidscentrum Asielzoekers blijkt dat verzoeker in België is gedotterd en dat er bij hem een stent is geplaatst, kan het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat verzoeker onder specialistische behandeling is of dat hij deze behoeft, geen stand houden.
6.1 Bovendien is het volgende van belang. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de toegang tot medische behandeling van asielzoekers in Italië problematisch is en niet aan de eisen voldoet, onder meer het rapport van 28 september 2012 getiteld “Gutachten zum Beweisbeschluss des VG Braunschweig”, afkomstig van Borderline-Europe overgelegd. In dit rapport wordt een beeld geschetst over - onder meer - de medische zorg in Italië. De volgende passages uit dit rapport acht de voorzieningenrechter met name van belang:
Systemen van opvang
(…)
Dublin-claimanten: bij aankomst op de luchthaven, krijgen de meeste Dublin-claimanten geen officiële documenten waarmee ze recht hebben op opname in een CARA.
Problemen bij toegang tot gezondheidszorg
De problemen voor asielzoekers en vergunninghouders bij toegang tot gezondheidszorg hebben met name te maken met:
- moeite om een tessara sanitaira (gezondheidspas) te verkrijgen, omdat daarvoor een vaste woon- of verblijfplaats nodig is
- betaling van de behandeling
- culturele en taalkunsige obstakels
- gebrek aan voorlichting over de rechten op gezondheidszorg
(…).
Het ontvangen van een tessera sanitaria is niet mogelijk als men geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft. (…) Personen zonder opvang hebben door deze regeling geen toegang tot medische zorg.
Speciale problemen bij asielzoekers:
- Er zijn verschillende berichten over problemen in de CARA’s: medicijnen verdwijnen, ook al zijn ze voorgeschreven; of medicijnen worden in het geheel niet gegeven.
- Asielzoekers in de CARA’s zijn aangewezen op de daar aanwezige medische zorg, die veel beperkingen kent. (…)
- (…)
- ASGI maakt melding van clienten in CARA’s – met name in de regio Apullen – die als kwetsbare personen geen enkele medische hulp krijgen.
(…)
Terugkeer van Dublin-claimanten
a. Rome
(…)
Er zijn geen specifieke opvang-wachtlijsten voor Dublin-terugkeerders. Zij kunnen in een regionaal centrum onderdak vinden, maar de wachtlijsten zijn lang. (…) Er is geen uniforme procedure voor toewijzing van plaatsen. (…)
b. Heel Italië
De situatie voor terugkeerders naar Italië wordt gekenmerkt door onzekerheid en verwarring over de toewijzing van opvang. Verschillende organisaties bevestigen dat het lastig is om opnieuw toegang te krijgen tot het opvangsysteem. (…)
In een interview met een advocaat van ASGI Rome wordt uitgelegd dat circa 80% van de Dublin-terugkeerders geen recht hebben op opvang. Ten eerste zijn er te weinig plekken en ten tweede worden personen die al eerder een CARA- of SPRAR- plek hebben gehad niet opnieuw opgenomen. Ook voor kwetsbare groepen is er geen garantie op opvang.
(…)
c. Situatie in de CARA’s
Veel Dublin terugkeerders krijgen bij aankomst op het vliegveld geen officiële mededeling waardoor zij recht hebben op opname in een CARA.(…)
d. Situatie in de SPRAR’s
Zeer weinig Dublin-terugkeerders ontvangen een SPRAR-plek. Meestal gaat het om bijzonder kwetsbare groepen (gezinnen, alleenreizende vrouwen met kinderen, fysiek en psychisch zieken, invaliden of alleenstaande minderjarigen). (…)
6.2 Zoals de Afdeling heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 14 juli 2011 (LJN: BR3771), blijkt uit het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland dat het EHRM bij de beoordeling of overdracht van een vreemdeling met toepassing van de Verordening aan een andere lidstaat in strijd is met artikel 3, dan wel artikel 13 van het EVRM, in het bijzonder betrekt de detentie- en/of levensomstandigheden waarmee de overgedragen asielzoeker in dat land wordt geconfronteerd en de kwaliteit van de asielprocedure in dat land. Voorts houdt het arrest in dat ook in een situatie waarin ten aanzien van deze aspecten informatie is overgelegd die niet specifiek op de betrokken vreemdeling ziet, een lidstaat die een asielzoeker wenst over te dragen, zich ervan dient te vergewissen dat de wetgeving van de lidstaat waaraan de vreemdeling wordt overgedragen, op deze punten wordt toegepast op een wijze die in overeenstemming is met het EVRM. Het is immers mogelijk dat deze informatie tot de conclusie moet leiden dat zich, gelet op tekortkomingen bij de behandeling van asielzoekers in het land waaraan wordt overgedragen, feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM zoals bedoeld in vorenstaand beleid wordt weerlegd.
6.3 Niet op voorhand kan worden gesteld dat het rapport van Borderline-Europe niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of de in het arrest in de zaak M.S.S. in dat verband genoemde aspecten aan de overdracht van verzoeker als kwetsbare vreemdeling vanwege zijn medische problemen in de weg zouden moeten staan. Verweerder had in het kader van de vergewisplicht op deze aspecten moeten ingaan en een op verzoeker toegespitste beoordeling moeten maken. Verweerder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende ingegaan op de stelling van verzoeker dat de toegang tot (adequate) medische behandeling voor asielzoekers in Italië problematisch is en dat de overdracht van verzoeker aan dat land in verband daarmee in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarom heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat in het geval van verzoeker ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.4 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat drie dagen voor de overdracht aan de Italiaanse autoriteiten al contact wordt opgenomen met deze autoriteiten, waarbij in het kader van de zorgvuldigheid wordt doorgegeven wat de specifieke omstandigheden van de vreemdeling zijn. Ingeval van verzoeker zal dan ook de medische informatie aan de Italiaanse autoriteiten worden overgedragen. Dit is volgens verweerder in overeenstemming met de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012. Verweerder kon ter zitting niet aangeven of voorafgaande aan de overdracht tevens wordt gevraagd om garanties betreffende de toegang tot een noodzakelijke medische behandeling, echter verweerder stelt dat hij er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat medische behandeling in Italië mogelijk is indien de vreemdeling hier zelf bij de Italiaanse autoriteiten om verzoekt. Verweerder wijst hierbij op de uitspraak van het Hof van 2 april 2013 inzake Mohammed Hussein v. the Netherlands and Italy (application no. 27725/10).
6.5 Uit deze toelichting van verweerder blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende dat de overdracht van verzoeker gezien zijn medische problemen niet in strijd met artikel 3 EVRM zal zijn. Hierbij is van belang dat ook verweerder ervan uitgaat, naar hij ter zitting heeft bevestigd, dat verzoeker vanwege zijn medische problemen behoort tot een kwetsbare groep. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er een reëel risico dat de Italiaanse autoriteiten door de gevolgde procedure niet de nodige aandacht zullen geven aan de medische informatie die verweerder hen voorafgaande aan de overdracht zal verstrekken. Hierbij is van belang dat in de zaak die leidde tot de door verweerder aangehaalde uitspraak van 2 april 2013 van het Hof en de zaken die leidden tot de Afdelingsuitspraken waarop verweerder zich op beroept, anders dan in de zaak van verzoeker, medische problemen niet aan de orde waren. In die uitspraken is de door verzoeker overgelegde informatie uit het rapport “Gutachten zum Beweisbeschluss des VG Braunschweig” van 28 september 2012 voorts niet bij de beoordeling betrokken.
6.6 Verder volgt de voorzieningenrechter niet de stelling van verweerder dat verzoeker heeft verteld dat hij ongeveer vier dagen in een opvanglocatie heeft verbleven in Italie. Immers, uit het rapport Dublin-gehoor blijkt dat verzoeker heeft verteld dat hij naar een militaire basis is gebracht met 40 anderen, waar hij bij 300 à 400 andere mensen in een zaal terecht kwam. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verzoeker opvang in een officiële opvanglocatie voor vreemdelingen is geboden en dat hem in dat kader medische zorg is aangeboden. Daarom kan uit deze verklaringen van verzoeker ook niet worden afgeleid dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van kan worden uitgegaan dat verzoeker in Italië adequate medische zorg zal ontvangen.
7. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gezien het vorenstaande gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde beginsel van een deugdelijke motivering. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen. De voorzieningenrechter ziet gezien het vorenstaande geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zoals verweerder ter zitting heeft gevraagd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak en de informatie uit het rapport “Gutachten zum Beweisbeschluss des VG Braunschweig” van 28 september 2012 een nieuw besluit moeten nemen.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 472,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan verzoeker in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 472,- in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.