ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/19811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht EU onderdaan en ongewenstverklaring wegens strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2013 uitspraak gedaan over de beëindiging van het verblijfsrecht van een Poolse onderdaan, eiser, die meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder winkeldiefstallen. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel had op 16 januari 2012 besloten het verblijfsrecht van eiser te beëindigen en hem ongewenst te verklaren op basis van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn veroordelingen geen ernstige bedreiging voor de Nederlandse samenleving vormden. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had aangetoond dat de gepleegde misdrijven een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormden. De rechtbank benadrukte dat verblijfsbeëindiging een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser betekent en dat er terughoudendheid moet worden betracht bij dergelijke besluiten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest hij het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/19811
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 februari 2013 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Poolse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2012 heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van Richtlijn 2004/38 (de richtlijn) beëindigd en eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is van Poolse nationaliteit en is burger van de Unie. Eiser is op 12 februari 2012 uitgezet naar Polen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 januari 2012 blijkt het volgende:
- op 22 augustus 2011 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf ter zake van winkeldiefstal, gepleegd op [datum];
- op 12 juli 2011 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf ter zake van winkeldiefstal, gepleegd op [datum];
- op 23 mei 2011 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf ter zake van winkeldiefstal, gepleegd op 1[datum];
- op 22 december 2010 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot één week gevangenisstraf ter zake van vernieling, gepleegd op 21 december 2010;
- op 2 november 2010 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf ter zake van winkeldiefstal, gepleegd op [datum];
- op 16 juli 2010 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf ter zake van openlijke geweldpleging, gepleegd op [datum];
- op 16 juli 2010 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf ter zake van openlijke geweldpleging, gepleegd op [datum];
- op 27 mei 2010 is eiser door de politierechter onherroepelijk veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf ter zake van opzetheling, gepleegd op [datum], en winkeldiefstal, gepleegd op [datum].
Daarnaast is eiser op 16 november 2011 door de politierechter veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf ter zake van winkeldiefstal, gepleegd op [datum], welk vonnis nog niet onherroepelijk is, en is hij op 21 oktober 2011 door de kantonrechter onherroepelijk veroordeeld tot een geldboete van € 90,= ter zake van openlijke geweldpleging, gepleegd op [datum]. Voorts is aan eiser op 22 september 2011 een strafbeschikking aangeboden ter zake van openbare dronkenschap en zijn aan hem op [datum] twee boetes van respectievelijk € 180,= en € 70,= opgelegd ter zake van openbare dronkenschap. Tot slot is aan eiser op 22 september 2011 een strafbeschikking aangeboden ter zake van straatschenderij.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Nu eiser, gelet op zijn persoonlijke gedrag, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, wordt zijn verblijf op grond van artikel 27, eerste lid van de richtlijn beëindigd. Nu eiser bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis meerdere keren is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd wordt hij, mede gelet op het beleid in paragraaf A5/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, voorts ongewenst verklaard.
3. Eiser heeft in beroep hier tegenin gebracht dat de veroordelingen van eiser voor enkele diefstallen en openbare dronkenschap geen ernstige bedreiging vormt als bedoeld in de richtlijn. Buiten kijf staat weliswaar dat het gedrag van eiser actueel en werkelijk is, maar verweerder heeft in bezwaar ook nog immer niet aannemelijk gemaakt dat de strafbare feiten een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving aantasten. Dit belang is niet nader geconcretiseerd.
3.1 Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de richtlijn kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
3.2 Ingevolge het tweede lid van artikel 27 van de richtlijn, voor zover van belang, moeten de om redenen van openbare orde genomen maatregelen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en mogen die uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden gevoerd.
3.3 Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de richtlijn neemt een gastland, alvorens een besluit tot verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid te nemen, de duur van het verblijf van de betrokkene op zijn grondgebied, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong, in overweging.
3.4 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, voor zover hier van belang, kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
3.5 Het door verweerder gevoerde beleid ter zake van ongewenstverklaring van EU-/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en familieleden is neergelegd in hoofdstuk A5/6 Vc.
In paragraaf A5/10.6.2 Vc (voorheen A5/6.2) is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd.
Er dient sprake te zijn van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving door uitsluitend de persoonlijke gedragingen van de EU-/EER-onderdaan, de Zwitserse onderdaan en zijn familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb (zie artikel 8.22, eerste lid, sub a, Vb). De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van de vreemdeling. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd (zie artikel 27, tweede lid, Richtlijn 2004/38).
Het duurzame verblijfsrecht kan met toepassing van artikel 8.18, onder b, Vb worden beëindigd, indien ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid daartoe nopen. In dat geval kan ook tot ongewenstverklaring worden overgegaan met toepassing van artikel 8.22, eerste lid, Vb.
3.6 Uitgangspunt bij de beoordeling of verweerder in het geval van eiser tot verblijfsbeëindiging heeft kunnen overgaan is dat ingevolge de jurisprudentie de exceptie van openbare orde een afwijking van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van personen vormt, die strikt moet worden opgevat en waarvan de draagwijdte door de lidstaten niet eenzijdig kan worden bepaald. Volgens vaste rechtspraak veronderstelt het beroep van een nationale instantie op het begrip openbare orde, afgezien van de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, het bestaan van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Het bestaan van een veelvoud van strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf doet niet ter zake (zie het arrest van het Europese Hof van Justitie van 4 oktober 2007 inzake Polat, LJN: BC0057). Zoals ook naar voren komt in de mededeling van de commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38, 2 juli 2009, COM (2009) 313, kunnen onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging vormen voor de openbare orde, niettegenstaande het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging vormt voor die openbare orde.
3.7 In de voornoemde richtsnoeren heeft de commissie in paragraaf 3.2 het volgende opgenomen. De autoriteiten moeten hun besluit op een inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene baseren. Bij deze beoordeling dient bijzonder belang te worden gehecht aan het aantal reeds uitgesproken veroordeling en hun aard, waarbij met name het aantal gepleegde strafbare feiten en de ernst ervan in aanmerking moeten worden genomen. Voorts is het recidivegevaar van doorslaggevend belang, waarbij de vage mogelijkheid van recidive niet volstaat.
3.8 Zoals uit het hierboven weergegeven overzicht blijkt, is eiser acht keer onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten. Deze feiten zijn gepleegd in de periode van augustus 2009 tot augustus 2011. Het laatste strafbare feit dateert derhalve van ruim een jaar voor de behandeling van het beroep ter zitting. Hoewel verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser veelvuldig misdrijven heeft gepleegd, heeft verweerder, gezien de aard van deze misdrijven en de ter zake door de strafrechter opgelegde straffen, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat daarmee sprake is van een ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat de opgelegde onvoorwaardelijke straf, afgezet tegen de maximale straf, een indicatie is voor de ernst van de bedreiging. Indien die maatstaf in dit geval wordt aangelegd, leidt dat niet zonder meer tot de conclusie dat sprake is van een ernstige bedreiging. Van belang is dat het hier voornamelijk gaat om winkeldiefstallen en de politierechter in de aard en ook de frequentie van de door eiser gepleegde misdrijven kennelijk geen aanleiding heeft gezien een hogere straf op te leggen dan vier weken gevangenisstraf. Overigens is evenmin gebleken dat het Openbaar Ministerie aanleiding heeft gezien om jegens eiser een straf te vorderen overeenkomstig de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (waaronder vordering van de maatregel ISD bij stelselmatige daders; Staatscourant 2009, nr. 10579), waarin het strafvorderingsbeleid bij stelselmatige daders en overige veelplegers is geregeld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 maart 2011 (LJN: BP8895). Daarbij in aanmerking genomen dat verblijfsbeëindiging een vergaande inbreuk op een fundamenteel recht betekent, dat diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer, en waarmee terughoudend dient te worden omgegaan, is de rechtbank van oordeel dat het besluit reeds hierom niet deugdelijk is gemotiveerd.
3.9 Maar ook om andere reden is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Uit paragraaf 3.2 van de hierboven genoemde richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Richtlijn 2004/38 volgt dat een lidstaat bij de inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene het aantal gepleegde strafbare feiten, de aard van de strafbare feiten en de veroorzaakte schade dient te betrekken. Gelet op het bestreden besluit heeft verweerder bij zijn beoordeling het aantal door eiser gepleegde strafbare feiten alsmede de aard van die feiten, te weten in nagenoeg alle gevallen winkeldiefstal, betrokken. Verweerder heeft evenwel bij de beoordeling van de veroorzaakte schade niet alleen aan het nadeel voor de betreffende winkeliers betekenis toegekend, maar ook aan de gevolgen voor de politie, de rechtbank en het huis van bewaring alsmede aan de invloed op het algemene veiligheidsgevoel van de maatschappij. Het betrekken van deze laatstgenoemde elementen bij de beoordeling van de schade hebben betrekking op verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt. Gelet op de jurisprudentie van het Hof, onder meer in het hiervoor aangehaalde arrest Polat, kunnen die elementen niet worden betrokken bij de beoordeling of een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, bestaat.
3.10 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het besluit tot beëindiging van het verblijf van eiser op een ontoereikende motivering berust.
3.11 Uit het bestreden besluit blijkt dat de motivering van het besluit tot verblijfsbeëindiging als burger van de Unie tevens ten grondslag is gelegd aan het besluit tot ongewenstverklaring. Daarom kleven de geconstateerde motiveringsgebreken ook aan dit laatste besluit.
4. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu het bestreden besluit een bezwarend besluit betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding de mogelijkheden tot finale geschillenbeslechting te onderzoeken.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
6. Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op € 156,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, in aanwezigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.