Parketnummer: 09/748005-12
Datum uitspraak: 4 maart 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1949 te [plaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 en 20 juli 2012, 15 oktober 2012 en 4, 6 en 18 februari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Patist en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012 te Heiloo en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, via de Westerschelde, in elk geval via de Nederlandse wateren, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 575 kilogram, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 4 april 2012 te Heiloo en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 575 kilogram, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
* een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
* zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
* een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
* een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne
* een of meer (vracht)auto('s) gehuurd en/of bestuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne.
Naar aanleiding van een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politie Haaglanden van 14 november 2011, waarin wordt gemeld dat in opdracht van [medeverdachte 1] een container "coke" naar de haven van Antwerpen wordt verscheept2, is het openbaar ministerie een omvangrijk opsporingsonderzoek gestart. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van meerdere opsporingsmiddelen, zoals de stelselmatige observatie van personen en het afluisteren van telefoongesprekken.
In het kader van voormeld onderzoek heeft de politie waargenomen dat verdachte [medeverdachte 2] op 2 april 2012 met een vrachtauto de grens met België is gepasseerd.3 Vervolgens heeft hij telefonisch contact met zijn echtgenote. In dat telefoongesprek leest zijn echtgenote hem een e-mail voor die betrekking heeft op een container die zich aan boord van het schip Santa Rosanna bevindt. In de e-mail wordt medegedeeld dat de container in de Antwerpse haven afgehaald kan worden.4
Uit nader onderzoek door de Belgische autoriteiten blijkt dat het gaat om een veertigvoets container die dertien stootkussens bevat met een totaalgewicht van 19.903 kilogram. Deze container is vervoerd door het containerschip Santa Rosanna5. Dit schip is vanuit Guayaquil (Ecuador) op 28 maart 2012 via Ameland richting Hoek van Holland gevaren, waar het van 29 maart 2012 (13:06 uur) tot 30 maart 2012 (02:31 uur) heeft gelegen. Vervolgens is de Santa Rosanna op 30 maart 2012 via Middelburg en Terneuzen (over de Westerschelde) naar de haven van Antwerpen gevaren en is daar op 30 maart 2012 aangekomen.6 Op de vrachtbrief (bill of lading) die hoort bij de genoemde container staat als verzender vermeld [bedrijf 1] uit Guayaquil en als ontvanger [bedrijf 2] te [plaats] (hierna: [bedrijf 2]). De container is op 30 maart 2012 aangegeven door expediteur [bedrijf 3]7
Op 3 april 2012 is de lading van de container door de federale gerechtelijke politie van Antwerpen op verzoek van de Nederlandse autoriteiten onderzocht. Nadat bij de scan van de container onregelmatigheden werden geconstateerd, is de container geopend en zijn de stootkussens nader onderzocht en ontmanteld. In vijf van de dertien stootkussens werden in totaal 575 pakketten met daarin een wit samengeperst poeder aangetroffen. Het netto gewicht van de poeder per pakket bedroeg 1,00 kilogram, derhalve gaat het in totaal om 575 kilogram netto. Van de 575 pakketten zijn 61 monsters genomen.8 Van deze monsters heeft het Nederlands Forensisch Instituut middels een steekproef 33 monsters onderzocht en daaruit is gebleken dat al deze monsters cocaïne bevatten.9 Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gaat om 575 kilogram cocaïne.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen de cocaïne in Nederland heeft ingevoerd of, als dat niet bewezen kan worden, dat hij die invoer samen met anderen heeft voorbereid of bevorderd.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaart dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk - in voorwaardelijke zin - cocaïne heeft ingevoerd (primair ten laste gelegd). Subsidiair heeft hij gevorderd dat de rechtbank bewezen verklaart dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de niet-opzettelijke invoer van cocaïne (impliciet subsidiair onder het primaire ten laste gelegd).
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde misdrijven.
Daartoe heeft de raadsman ten eerste aangevoerd dat de handelingen die de verdachte heeft verricht met betrekking tot de container met cocaïne, voornamelijk ná 30 maart 2012 zijn verricht. Aangezien de cocaïne na de invoer in Nederland op 28 maart 2012 niet verder is verspreid in Nederland, maar op 30 maart 2012 het grondgebied van Nederland heeft verlaten, vallen deze handelingen van verdachte niet onder het in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet omschreven bestanddeel 'binnen het grondgebied van Nederland brengen'.
Ten tweede heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde omdat hij (zoals ook de officier van justitie bij requisitoir heeft gesteld) als katvanger dient te worden aangemerkt, terwijl voor een bewezenverklaring van het medeplegen een 'min of meer gelijkwaardig handelen' met de overige verdachten is vereist. In dit verband stelt de raadsman bovendien dat de verdachte geen wetenschap had van de invoer van 575 kilogram cocaïne. Als derde punt heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de invoer van cocaïne noch op de voorbereiding daarvan.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 De invoer van de container met cocaïne in Nederland
Op grond van de onder 3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat op 28 maart 2012 de 575 kilogram cocaïne in een container met stootkussens via de Nederlandse wateren binnen het grondgebied van Nederland is gebracht.
3.4.2 De betrokkenheid van verdachte
Verdachte was werkzaam voor [bedrijf 2], het bedrijf dat, zoals hiervoor al is vastgesteld, de ontvanger was van de container met de cocaïne. Volgens verdachte was hij sinds anderhalve maand samen met de eigenaar, medeverdachte [medeverdachte 3], bezig dit bedrijf weer op poten te zetten. Er is één order geplaatst, bij [bedrijf 1], waar, in de woorden van verdachte, "we spullen hebben besteld zoals stootrubbers".10
Met betrekking tot deze order heeft hij begin maart 2012 van medeverdachte [medeverdachte 1] papieren en een contant geldbedrag van € 5.000,- in ontvangst genomen, waarmee hij een aanbetaling heeft verricht aan de verzender van de container, [bedrijf 1]11 Enkele weken later heeft hij van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (een kopie van) de bill of lading van de container in ontvangst genomen en heeft hij contact opgenomen met de expediteur [bedrijf 3]. Verdachte heeft voorts de bill of lading en de factuur van [bedrijf 1] verstrekt aan de expediteur. Hij heeft daarna contante geldsommen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in ontvangst genomen, deze gestort op de bankrekening van [bedrijf 2] en vervolgens betalingen verricht aan de expediteur.12
Verdachte heeft daarnaast met zijn emailadres [bedrijf 2]@gmail.com emailcorrespondentie gevoerd met de expediteur en met de gebruiker van het emailadres [bedrijf 2]shipping@gmail.com over het inklaren van de container te Antwerpen.13 De gebruiker van laatstgenoemd e-mailadres noemt in de correspondentie met verdachte de eigen naam niet en wordt daarin door verdachte ook niet bij naam genoemd. Volgens verdachte is deze gebruiker genaamd [medeverdachte 4], was zij onder meer secretaresse van [medeverdachte 1] en was zij ook bij deze container betrokken.14 Verdachte heeft vanuit laatstgenoemd e-mailadres berichten doorgestuurd gekregen, die vanuit dat e-mailadres onder de naam van verdachte15 dan wel onder de naam "[medeverdachte 3]"16 aan de expediteur waren verzonden. Verdachte heeft daarnaast verklaard telefonisch contact te hebben onderhouden met [medeverdachte 4] via twee prepaid mobiele telefoons - één voor hemzelf en één voor [medeverdachte 4] - die hij in opdracht van [medeverdachte 3] had aangeschaft.17
Verdachte heeft ook telefonisch contact onderhouden met de transporteur [medeverdachte 2] en heeft hem de nodige informatie gegeven voor het ophalen van de container op 2 april 2012, zo blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken.18 Nadat was gebleken dat de container die dag niet werd vrijgegeven heeft verdachte [medeverdachte 2] met zijn auto op een parkeerterrein te Stabroek opgehaald en gebracht naar truckerscafé [trukkerscafé] in [plaats], waar een ontmoeting plaatsvond met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3].19 De volgende dag, 3 april 2012, heeft verdachte wederom telefonisch contact gehad met [medeverdachte 2] en met de expediteur en heeft hij [medeverdachte 2] de juiste pincode doorgegeven om de container in de haven van Antwerpen te kunnen ophalen.20
Uit diverse afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 2] blijkt dat verdachte daarnaast ook als tussenpersoon fungeerde tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Zo vraagt [medeverdachte 2] op 15 maart 2012 telefonisch aan verdachte of hij [medeverdachte 1] nog spreekt en zegt hij dat [medeverdachte 1] contact moet opnemen, waarop verdachte toezegt dat te zullen vragen. Op 21 maart 2012 vraagt [medeverdachte 2] aan verdachte of hij "die sigaar" nog even wil bellen dat hij contact met hem opneemt. Verdachte zegt dit toe. [medeverdachte 2] zegt in dat telefoongesprek tegen verdachte: "Jij kan 'm bellen, ik niet." In een later telefoongesprek op dezelfde dag vraagt [medeverdachte 2] of verdachte toch nog wil proberen om "die sigaar" te bereiken omdat hij geld tekort heeft. Op 29 maart 2012 vraagt [medeverdachte 2] aan verdachte of hij "de sigaar" nog heeft gesproken en of hij aan hem kan vragen hoe laat hij komt. [medeverdachte 2] voegt daar aan toe: "dan weten we waar we aan toe zijn".21 Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] degene is die wordt bedoeld met de bijnaam "de sigaar".22
Verdachte heeft in dit verband verklaard dat als hij contact moest leggen met [medeverdachte 1], hij meestal [medeverdachte 3] belde, die wist dan [medeverdachte 1] te vinden en dan werd geregeld dat [medeverdachte 1] er naartoe ging of dat ze elkaar zouden zien bij de pomp.23
Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] wilden dat hij hen belde via een aparte telefoon.24 In de woning van verdachte is een mobiele telefoon aangetroffen met nummer [telefoon verdachte], waarin slechts één contact stond vermeld, onder de naam "notaris", met nummer [telefoon notaris]. Dit is het telefoonnummer van de mobiele telefoon die bij [medeverdachte 3] is aangetroffen en waar het nummer van de bij verdachte aangetroffen telefoon als enige contact stond vermeld, onder de naam "[voornaam verdachte]". Onderzoek naar de belhistorie heeft uitgewezen dat deze bij verdachte aangetroffen telefoon alleen met de bij [medeverdachte 3] aangetroffen telefoon contact heeft gehad en wel enkele honderden malen in de periode van 25 februari 2012 tot en met 4 april 2012, met een piek in het telefoonverkeer op 2 april 2012, de dag dat de container in de haven van Antwerpen zou worden opgehaald.25
3.4.3 Had verdachte wetenschap van de cocaïne?
Uit het voorgaande volgt dat verdachte van aanvang aan zeer actief en rechtstreeks betrokken is geweest bij de container met cocaïne. Verdachte betwist echter te hebben geweten dat er cocaïne in de container verborgen zat.
Het onderzoek heeft geen bewijsmiddelen opgeleverd waaruit het tegendeel blijkt. In deze zaak heeft alleen [medeverdachte 2] opening van zaken gegeven en hij heeft verklaard dat verdachte niets wist van de drugs en dat om die reden in aanwezigheid van verdachte daar niet over werd gesproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container.
3.4.4 Is sprake van voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne?
Bij gebrek aan wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne kan van onvoorwaardelijk opzet op de invoer daarvan geen sprake zijn.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van opzet in voorwaardelijke zin en acht de volgende feiten en omstandigheden daartoe redengevend:
* Het Belgische handelsregister vermeldt dat [bedrijf 2] als activiteiten heeft: Vakantieverblijven, andere accommodatie voor kort verblijf en vervaardiging van meubelen.26 Desondanks wordt [bedrijf 2] gebruikt voor het bestellen van een container met stootkussens voor de scheepvaart. Verdachte weet desgevraagd niet te vertellen wie de afnemer van die goederen was.27
* Zowel de betaling van verdachte voor zijn werkzaamheden28 als de financiering van de betalingen voor de container geschieden in contanten, waarbij het in het laatste geval gaat om vele duizenden euro's.29
* Ofschoon [medeverdachte 3] de bestuurder was van [bedrijf 2], ontving verdachte contante betalingen en papieren ten behoeve van de (aan)betaling van de container van [medeverdachte 1].30
* Verdachte fungeerde als tussenpersoon tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die de container over de weg zou vervoeren. Daarbij werd [medeverdachte 1] in telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 2] met een bijnaam aangeduid. Ontmoetingen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door tussenkomst van verdachte vonden plaats bij een benzinepomp.31
* Verdachte legde naar eigen zeggen contact met [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3], met wie hij op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een één op één telefoonverbinding had. Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] stond onder een bijnaam op de telefoon van verdachte.32
* Met medewerking van verdachte bleef ook de identiteit van de gebruiker van het emailadres [bedrijf 2]shipping@gmail.com zoveel mogelijk verborgen. Verdachte had immers e-mailcontact over de inklaring van de container, zonder dat daarin de naam van die gebruiker werd genoemd terwijl deze gebruiker in de e-mails naar de expediteur kennelijk valselijk gebruik maakte van de naam van verdachte. Volgens verdachte ging het hierbij om [medeverdachte 4], secretaresse van [medeverdachte 1], en had hij ook met haar een separate telefoonverbinding, via prepaidtelefoons die hij speciaal daarvoor had moeten aanschaffen.33
* Verdachte wist dat de betreffende container afkomstig was uit Ecuador. Het is een feit van algemene bekendheid dat Zuid-Amerikaanse landen behoren tot de belangrijkste producenten van cocaïne.
* Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen door een zeeschip alleen kan worden bereikt via de Westerschelde, zijnde Nederlandse grondgebied.
* Verdachte heeft zelf verklaard zich te kunnen voorstellen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] voorzichtig zijn, dat "niet alles wat zij doen zuivere koffie is" en dat hij wel achterdochtig is geworden vanwege de hiervoor genoemde één op één telefoonverbinding met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].34 Tevens heeft verdachte verklaard dat hij "heel erg naïef (is) geweest, en niet zo'n beetje ook."35
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde omstandigheden echter dat verdachte meer dan "heel erg naïef" is geweest. Verdachte heeft er bewust voor gekozen geen vragen te stellen. Geen vragen met betrekking tot de lading die niet paste bij de geregistreerde bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2], geen vragen over de afnemer(s) van die lading, geen vragen met betrekking tot de (grote) contante geldbedragen, geen vragen over het feit dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] alleen via hem telefonisch kon bereiken, geen vragen over de seperate prepaid telefoons die hij moest gebruiken voor de contacten met [medeverdachte 4] en geen vragen over de één op één telefoons voor de contacten met [medeverdachte 3]. Het gaat hierbij immers om telefoons waarmee de identiteit en traceerbaarheid van de beller en gebelde zoveel mogelijk verborgen kan worden gehouden. Aan dat laatste werkt hij voorts actief mee door de naam [medeverdachte 1] niet te noemen over de telefoon. Dit alles terwijl hij wist dat de lading afkomstig was uit Ecuador en hij ook zelf verklaard heeft dat niet alles wat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] doen "zuivere koffie is".
In de gegeven omstandigheden moet verdachte zich al in een vroeg stadium bewust zijn geweest van het feit dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de container een illegale lading had, dat deze illegale lading gelet op het land van herkomst cocaïne zou zijn, dat het bovendien, gelet op de aard en omvang van de deklading en de professionele aard van de organisatie, om een grote hoeveelheid zou gaan. Door desondanks aan de betreffende invoer van de container mee te werken, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard, zodat sprake is van opzet in voorwaardelijke zin op de invoer van de 575 kilo cocaïne in Nederland.
3.4.5 Is sprake van medeplegen van de opzettelijke invoer van de cocaïne?
Zoals hiervoor reeds overwogen is verdachte al in een vroeg stadium rechtstreeks betrokken geweest bij de invoer van de betreffende container waarin de cocaïne was verborgen. Het is dus niet zo dat de betrokkenheid van verdachte pas is aangevangen nadat de container op 30 maart 2012 reeds het Nederlandse grondgebied had verlaten. Het kennelijk op dat foutieve uitgangspunt gebaseerde verweer, met de strekking dat geen sprake is van zogenoemde "verlengde invoer" als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, kan reeds daarom niet slagen en behoeft geen verdere bespreking.
Uit de onder 3.4.2 en 3.4.3 genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte opzettelijk, in voorwaardelijke zin, en in bewuste en nauwe samenwerking met anderen de betreffende container met cocaïne heeft ingevoerd. Verdachte vervulde daarbij als feitelijke uitvoerder van betalingen namens [bedrijf 2] en als contactpersoon tussen verschillende betrokkenen een actieve en belangrijke rol. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne.
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012 te Heiloo en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, via de Westerschelde, in elk geval via de Nederlandse wateren, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 575 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank - in het geval van bewezenverklaring van één van de ten laste gelegde feiten - verzocht rekening te houden met het feit dat zijn voorlopige hechtenis met toepassing van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering reeds op 20 juli 2012 is opgeheven en dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is betrokken geweest bij de invoer van 575 kilo cocaïne. Een dergelijke hoeveelheid cocaïne kan alleen maar bestemd zijn voor verdere verspreiding en handel, al dan niet in Nederland. Hierbij gaat het om handel die gepaard gaat met criminaliteit en overlast, die niet in de laatste plaats wordt veroorzaakt door verslaafden aan cocaïne die vermogens- en geweldsdelicten plegen om hun verslaving te kunnen bekostigen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container. Wel heeft verdachte actief meegewerkt aan een uiterst verdachte onderneming, heeft hij alle signalen dat sprake was van de invoer van cocaïne genegeerd en heeft hij aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat, mede door zijn actieve medewerking, een hoeveelheid cocaïne van deze orde van grootte zou worden ingevoerd. Uit het onderzoek rijst het beeld op van een persoon die bereid is tegen betaling allerlei opdrachten te vervullen zonder vragen te stellen, die zich niet verantwoordelijk voelt voor de kwalijke gevolgen van zijn daden zolang hij daarvan geen directe wetenschap heeft en er daarom liever niets van wil weten. Verdachte heeft zich daarmee geprofileerd als een ideale partner in criminele zaken als de onderhavige. Verdachte kan zijn verantwoordelijkheid niet ontlopen door weg te kijken van de gevolgen van zijn daden. Er zijn omstandigheden waaronder bewust wegkijken bijna net zo kwalijk is als handelen met volledige wetenschap. Dergelijke omstandigheden zijn er gedurende de betrokkenheid van verdachte bij de invoer van de betreffende container veel geweest. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij achterdochtig is geweest. Toch heeft verdachte geen vragen gesteld en is hij, kennelijk uit geldelijk gewin, telkens weer doorgegaan met het verlenen van zijn medewerking aan deze invoer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor dit soort misdrijven is veroordeeld.
Gelet op de enorme hoeveelheid cocaïne en op de rol die verdachte bij de invoer daarvan heeft gespeeld, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de bij die wet behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met kenmerk 26119820Z (onderzoek 'Swan') van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Zuid-Nederland, met bijlagen. Het proces-verbaal met bijlagen is onderverdeeld in de volgende - afzonderlijk doorgenummerde - dossiers: algemeen dossier (hierna: AD), zaaksdossier 01 (ZD01), zaaksdossier 02 (ZD02), BOB-dossier (BOB), verdachtendosssiers (V), aanvulling algemeen dossier (AAD) aanvulling zaaksdossier 01 (AZD01) aanvulling zaaksdossier 02 (AZD02) en een aantal niet-doorgenummerde bijlagen.
2 Proces-verbaal RCIE Haaglanden, ZD02, p. 67.
3 Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 130.
4 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 20.
5 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 157.
6 Geschrift, te weten een routeschema van de Santa Rosanna, ZD02, p. 174-177.
7 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 157; geschriften, te weten een bill of lading en een aangifteformulier, ZD02, p. 139-140.
8 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 158-160; proces-verbaal van bevindingen, p. 144-145.
9 Geschrift, te weten een rapport opgesteld door NFI-deskundige forensische drugsanalyse ing. A.G.A. Sprong, ZD02, p. 170-172.
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V05, p. 43.
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V05, p. 71-72
12 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V05, p. 72.
13 Proces-verbaal van relaas en bevindingen, AZD02, p. 593 - 611.
14 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V05, p. 67.
15 Proces-verbaal van relaas en bevindingen, AZD02, p. 594.
16 Proces-verbaal van relaas en bevindingen, AZD02, p. 597.
17 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V05, p. 67.
18 Proces-verbaal van relaas, ZD02 p. 19-21.
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte, ZD05, p. 73, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], V02 p. 68, proces-verbaal van observatie, ZD02, p. 131.
20 Proces-verbaal van relaas, ZD02 p. 25-34.
21 Proces-verbaal van relaas, ZD02 p. 13-17.
22 Proces-verbaal van bevindingen ZD02, p. 70; proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] V02, p. 48; proces-verbaal van verhoor verdachte V05, p. 50.
23 Proces-verbaal van verhoor verdachte V05, p. 75.
24 Proces-verbaal van verhoor verdachte V05, p. 53.
25 Proces-verbaal van relaas, ZD02 p. 59; proces-verbaal met bijlagen AZD02 p. 560-578.
26 Geschrift, AZD02, p. 135.
27 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V05, p. 43.
28 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V05, p. 43.
29 Proces-verbaal van verhoor verdachte V05, p. 72.
30 zie 3.4.2.
31 zie 3.4.2.
32 zie 3.4.2.
33 zie 3.4.2.
34 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V05, p. 54.
35 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V05, p. 55.