Parketnummer: 09/748008-12
Datum uitspraak: 4 maart 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1963 te [plaats] (Turkije),
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 en 20 juli 2012, 15 oktober 2012, 9 januari 2013 en 4, 6, en 18 februari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Patist en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012 te Heiloo en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, via de Westerschelde, in elk geval via de Nederlandse wateren, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 575 kilogram, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 4 april 2012 te Heiloo en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 575 kilogram, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
* een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
* zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
* een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
* een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne
* een of meer (vracht)auto('s) gehuurd en/of bestuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne.
Naar aanleiding van een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politie Haaglanden van 14 november 2011, waarin wordt gemeld dat in opdracht van [medeverdachte 1] een container "coke" naar de haven van Antwerpen wordt verscheept2, is het openbaar ministerie een omvangrijk opsporingsonderzoek gestart. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van diverse opsporingsmiddelen, zoals de stelselmatige observatie van personen en het afluisteren van telefoongesprekken.
In het kader van voormeld onderzoek heeft de politie waargenomen dat verdachte [medeverdachte 2] op 2 april 2012 met een vrachtauto de grens met België is gepasseerd.3 Vervolgens heeft hij telefonisch contact met zijn echtgenote. In dat telefoongesprek leest zijn echtgenote hem een e-mail voor die betrekking heeft op een container die zich aan boord van het schip Santa Rosanna bevindt. In de e-mail wordt medegedeeld dat de container in de Antwerpse haven opgehaald kan worden.4
Uit nader onderzoek door de Belgische autoriteiten blijkt dat het gaat om een veertigvoets container die dertien stootkussens bevat met een totaalgewicht van 19.903 kilogram. Deze container is vervoerd door het containerschip Santa Rosanna5. Dit schip is vanuit Guayaquil (Ecuador) op 28 maart 2012 via Ameland richting Hoek van Holland gevaren, waar het van 29 maart 2012 (13:06 uur) tot 30 maart 2012 (02:31 uur) heeft gelegen. Vervolgens is de Santa Rosanna op 30 maart 2012 via Middelburg en Terneuzen (over de Westerschelde) naar de haven van Antwerpen gevaren en is daar op 30 maart 2012 aangekomen.6 Op de vrachtbrief (bill of lading) die hoort bij de genoemde container staat [bedrijf 1] uit Guayaquil als verzender vermeld. Als ontvanger staat op deze vrachtbrief [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) te Antwerpen-Deurne vermeld. Het kenmerk van de container luidt [kenmerk]. De container is op 30 maart 2012 aangegeven door expediteur [bedrijf 3]7
Op 3 april 2012 is de lading van de container door de federale gerechtelijke politie van Antwerpen op verzoek van de Nederlandse autoriteiten onderzocht. Nadat om 13:57 uur bij de scan van de container onregelmatigheden werden geconstateerd, is de container om 14:45 uur geopend en is de inhoud daarvan (een dertiental stootkussens) nader onderzocht. Om 16:05 uur werd besloten om in één van de stootkussens een gat te boren. Bij terugtrekken van de boor, bleef er wit poeder aan de boor kleven. Er werd een narcoticatest op dit poeder uitgevoerd, waaruit bleek dat het poeder positief scoorde op het bestanddeel cocaïne. Om 18:30 uur is er een begin gemaakt met het ontmantelen van het eerste stootkussen. Op 4 april 2012 werden ook de andere stootkussens ontmanteld. Uiteindelijk werden er op 4 april 2012 in vijf van de dertien stootkussens in totaal 575 pakketten met daarin een wit samengeperst poeder aangetroffen. Het netto gewicht van het poeder bedroeg per pakket 1,00 kilogram. Van de 575 pakketten zijn 61 monsters genomen.8 Van deze monsters heeft het Nederlands Forensisch Instituut middels een steekproef 33 monsters onderzocht en daaruit is gebleken dat al deze monsters cocaïne bevatten.9
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen de cocaïne in Nederland heeft ingevoerd of, als dat niet bewezen kan worden, dat hij die invoer samen met anderen heeft voorbereid of bevorderd.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het in bezit hebben van de documenten waaruit blijkt dat de container geblokkeerd is, het moment waarop verdachte in dit dossier in beeld komt (namelijk als blijkt dat het transport mislukt is) én het feit dat verdachte op 3 en 4 april 2012 ontmoetingen heeft met onder meer de hoofdverdachte in deze zaak, zijn omstandigheden die maken dat verdachte moet worden gezien als medeorganisator en medepleger van het transport. Aan de omstandigheid dat aan de observaties van 3 en 4 april 2012 geen bevel tot stelselmatige observatie ten grondslag ligt, kan verdachte geen aanspraken ontlenen, nu niet hij maar de hoofdverdachte het subject van deze observaties was (de zogeheten Schutznorm).
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe allereerst bepleit dat de observatieverslagen van 3 en 4 april 2012 van het bewijs moeten worden uitgesloten, nu daaraan geen bevel tot stelselmatige observatie ten grondslag ligt. Hij heeft daarnaast betoogd dat het bevel tot aanhouding van 'de inzittenden van de Audi met kenteken [kenteken]' niet in die vorm gegeven had mogen worden. De officier van justitie wist immers niet welke personen er in die auto zaten, waardoor het bevel in die zin onvoldoende bepaald was. Daarnaast was er ten aanzien van verdachte op het moment van aanhouding geen sprake van een (voldoende concreet) redelijk vermoeden van schuld. Dit betekent dat verdachte niet aangehouden had mogen worden en dat het uit zijn aanhouding voortvloeiende bewijsmateriaal - waaronder de documenten die in de auto van verdachte en in diens fouillering zijn aangetroffen - van het bewijs moet worden uitgesloten. Het bewijs dat na uitsluiting van deze bewijsmiddelen resteert, is onvoldoende om een bewezenverklaring op te kunnen baseren, aldus de raadsman.
Mocht de rechtbank voornoemde bewijsmiddelen toch willen gebruiken voor het bewijs, dan heeft te gelden dat wetenschap noch medeplegen bewezen kunnen worden. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat - nu verdachte in dit dossier pas in beeld komt na inbeslagneming van de partij cocaïne - het zogeheten kokosnootcriterium van toepassing is. Ook hierom dient vrijspraak te volgen. Tot slot heeft de raadsman bij dupliek nog betoogd dat de handelingen die zijn verricht nadat de invoer van de container in Nederland op 28 maart 2012 was voltooid, niet kunnen worden geschaard onder het begrip 'binnen het grondgebied van Nederland brengen', omdat de container Nederland nadien ook weer heeft verlaten. Ook op die grond moet verdachte worden vrijgesproken.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 Eerste grondslag van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting: het ontbreken van een bevel tot stelselmatige observatie
Vast staat, dat er op 3 april 2012 (bij partycentrum [partycentrum] in Bergen op Zoom en bij eetcafé [eetcafé] in Maasdijk) en op 4 april 2012 (bij een woning in [plaats]) observaties hebben plaatsgevonden op [medeverdachte 1], de hoofdverdachte in deze zaak. In de verslagen van deze observaties - die respectievelijk twintig, vijfenvijftig en (ongeveer) een uur hebben geduurd - figureert behalve [medeverdachte 1] ook verdachte.
Niet in geschil is voorts, dat er - vermoedelijk door een vergissing van de officier van justitie - aan deze observaties geen bevel tot stelselmatige observatie ten grondslag is gelegd en dat er in die zin sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De vraag is, of dit vormverzuim van dien aard is dat daardoor jegens verdachte sprake is van een situatie waarin een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden en - bij een bevestigende beantwoording van die vraag - of dit vormverzuim dan, zoals door de verdediging bepleit, met bewijsuitsluiting moet worden gesanctioneerd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Nog daargelaten dat niet iedere inbreuk op het recht dat artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering beoogt te beschermen (het recht gevrijwaard te blijven van stelselmatige inbreuken op de persoonlijks levenssfeer, als verankerd in artikel 8 van het EVRM) een inbreuk oplevert op de waarborg (het recht op een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het EVRM), die bij schending daarvan met bewijsuitsluiting wordt gesanctioneerd, kan jegens verdachte niet worden gesproken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die voldoende stelselmatig is om te worden geschaard onder de beschermende werking van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is immers 'slechts' driemaal - in een observatie die [medeverdachte 1] als subject had - voor een korte periode en op een weinig indringende wijze (met een fotocamera als enige technisch hulpmiddel) geobserveerd, terwijl het merendeel van deze observaties bovendien plaatsvond op of aan de openbare weg. Nu aldus jegens verdachte geen sprake was van een stelselmatige wijze van observeren is verdachte niet getroffen in het recht dat artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering beoogt te beschermen en kan hij aan het ontbreken van het bevel tot stelselmatige observatie in de zaak van zijn medeverdachte [medeverdachte 1], geen rechten ontlenen. Dit betekent, dat de observatieverslagen die zijn gemaakt van de ontmoetingen die op 3 en 4 april 2012 hebben plaatsgevonden, kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
De rechtbank zal - alvorens zij toekomt aan de bespreking van de tweede grondslag van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting - eerst een aantal nadere feiten en omstandigheden vaststellen, die zij aan de observatieverslagen ontleent. Aan de hand van deze feiten en omstandigheden zal vervolgens de tweede grondslag van het rechtmatigheidsverweer worden besproken.
3.4.2 Nadere feiten en omstandigheden
Op dinsdag 3 april 2012 wordt verdachte om 16:50 uur door het observatieteam gesignaleerd bij partycentrum [partycentrum] in Bergen op Zoom, terwijl hij staat te praten met vier mannen met een Noordafrikaans uiterlijk. Aan de overzijde van de weg staat op dat moment een auto geparkeerd van het merk Audi, type A6. Bij partycentrum [partycentrum] worden ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gesignaleerd-laatstgenoemde terwijl hij het bospad inloopt dat tegenover het partycentrum gelegen is. [medeverdachte 3] wordt vervolgens van 17:19 uur tot 17:49 uur samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de vrachtauto van [medeverdachte 2] bij een tankstation in Mijnsherenland gesignaleerd. Ruim een uur later, om 18:06 uur, wordt verdachte gesignaleerd op het terras van eetcafé [eetcafé] in Maasdijk. Hij is dan in het gezelschap van - onder meer - [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. Om 19:00 uur verlaat verdachte het parkeerterrein behorend bij eetcafé [eetcafé]. Hij rijdt in een Audi A6 met kenteken [kenteken].10 Deze auto staat op naam van het bedrijf van verdachte11 en is bij verdachte in gebruik.12
Op woensdag 4 april 2012 worden (twee mannen gelijkend op) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in Den Haag bij de woning van de ex-echtgenote van [medeverdachte 1] gesignaleerd. Zij rijden naar [plaats], een gemeente iets ten zuiden van Schiphol. De twee mannen parkeren hun auto aan de [straat] en gaan een woning in. Bij die woning staat ook de Audi A6 van verdachte met kenteken [kenteken] geparkeerd. In de woning zijn (de silhouetten van) vier of vijf personen zichtbaar. Om 22:56 uur verlaten vier mannen de woning. Hierna brandt er in het perceel geen licht meer. De vier mannen - die op dat moment door de ingevallen schemering niet kunnen worden geïdentificeerd - stappen vervolgens in de Audi A6 van verdachte, waarna deze auto wegrijdt.13 Op bevel van de officier van justitie worden alle inzittenden van de auto van verdachte om 23:21 uur in Leidschendam aangehouden.14 Het blijkt te gaan om [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en - als chauffeur van het voertuig - verdachte.15
3.4.3 Tweede grondslag van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting: het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld
Zoals al overwogen, heeft de verdediging betoogd dat de aanhouding van verdachte - en al hetgeen daaruit aan bewijsmateriaal is voortgevloeid - onrechtmatig was, omdat het bevel tot aanhouding onvoldoende bepaald was en er op het moment van aanhouding jegens verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Ook op deze grondslag kan het verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting niet slagen.
Uit hetgeen de rechtbank onder 3.4.2 heeft overwogen, volgt immers dat de bestuurder van de Audi A6 met kenteken [kenteken] - van wie op dat moment nog niet bekend was dat dit verdachte was - op 3 april 2012 bij [partycentrum] en bij [eetcafé] werd gesignaleerd in het gezelschap van personen van wie het sterke vermoeden bestond dat zij betrokken waren bij de invoer van een grote partij cocaïne. Deze ontmoetingen bij [partycentrum] en bij [eetcafé] vonden voorts plaats toen duidelijk begon te worden dat de container met verdovende middelen niet zou worden vrijgegeven. Hierdoor kon bij de officier van justitie het vermoeden ontstaan dat deze ontmoetingen te maken hadden met het (stagnerende) drugstransport en daarmee was voldoende aanleiding om te veronderstellen dat ook (de bestuurder of houder van) het voertuig met kenteken [kenteken] op enigerlei wijze bij het transport betrokken was. Hieruit volgt dat, toen het observatieteam op 4 april 2012 zag dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] - onder achterlating van hun voertuig - samen met twee andere mannen in die Audi A6 met kenteken [kenteken] stapten, er voldoende aanleiding was om alle inzittenden van dit voertuig aan te houden. De officier van justitie heeft dan ook in redelijkheid kunnen oordelen dat jegens alle inzittenden van de Audi A6 - onder wie dus verdachte - sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en heeft op grond daarvan het bevel kunnen geven om hen buiten heterdaad te laten aanhouden.
Dit betekent dat het verweer ook op deze grondslag faalt en dat al hetgeen uit de aanhouding van verdachte is voortgevloeid - in het bijzonder de hierna te bespreken vondst van documenten die betrekking hebben op de container met verdovende middelen - voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.4.4 Nadere feiten en omstandigheden
De Audi A6 van verdachte is op 4 april 2012 in beslag genomen. Onder de bijrijdersstoel van het voertuig werd een zwarte aktetas aangetroffen, met daarin een aantal visitekaartjes en belastingaangiften op naam van verdachte. In de aktetas zat verder een groene map, met daarin de volgende documenten16:
* een zogeheten statusformulier, dat betrekking heeft op de onderhavige container en waarop staat vermeld: 'container geblokkeerd' en 'risicoanalyse drugs';
* een uitdraai van een aangifte bij de Belgische overheidsdiensten van deze container;
* een vrachtbrief (bill of lading) gericht aan [bedrijf 2] behorend bij deze container.17
In de insluitingsfouillering18 van verdachte werden op 4 april 2012 de volgende documenten aangetroffen:
* een tweede, recenter, statusformulier, waarop over de container onder meer staat vermeld: 'gescand op 3 april 2012 om 13:42 uur, nog fysiek te verifiëren, verdacht voor cocaïne'19;
* een e-mailwisseling tussen '[medeverdachte 3]' (waarin gebruik wordt gemaakt van het adres [bedrijf 2]shipping@gmail.com) en een medewerker van het bedrijf [bedrijf 3] over de container 20.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] was aangezocht om het wegtransport van een container met cocaïne uit Ecuador te verzorgen. [medeverdachte 1] was volgens [medeverdachte 2] de opdrachtgever van dat transport. Hij is ook de feitelijk eigenaar van het bedrijf dat de deklading heeft aangekocht - [bedrijf 2] - en degene die alles gefinancierd heeft.21 [medeverdachte 4] wordt door [medeverdachte 1] aangestuurd: hij wacht de hele dag op smsjes van [medeverdachte 1], zodat hij weet wat hij moet doen.22 [medeverdachte 3] is de chauffeur van [medeverdachte 1]. De e-mails van [bedrijf 2] aan [medeverdachte 2] over het transport van de container zijn uit zijn naam verzonden.23 Op 3 april 2012 heeft hij, aldus [medeverdachte 2], bij [plaats] tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gezegd dat hij niet meer aan het cocaïnetransport wilde meewerken.24
Deze verklaring van [medeverdachte 2] past bij het telefoongesprek dat hij op 3 april 2012 om 16:38 heeft gevoerd met [medeverdachte 4]. In dat telefoongesprek zegt [medeverdachte 4] tegen [medeverdachte 2] - die aangeeft naar huis te willen, klaar te zijn en geen zin te hebben om te gaan eten - dat hij 'mensen bij zich heeft, er moet toch even, dat begrijp je toch wel, zeg nou gewoon waar je bent'. Er wordt vervolgens afgesproken bij 'het eerste tankstation over de grens', alwaar tussen 17:19 uur en 17:49 uur de onder 3.4.2 omschreven (door de politie geobserveerde) ontmoeting plaatsvindt.25
3.5 Nader oordeel van de rechtbank
3.5.1 Betrokkenheid verdachte
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden staat vast, dat verdachte op 3 april 2012 eerst bij [partycentrum] en later bij [eetcafé] is gezien in het gezelschap van [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Van deze drie personen kan op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] worden vastgesteld, dat zij - elk op hun eigen wijze - betrokken waren bij de invoer van een container uit Ecuador. Van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] staat op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] daarnaast vast dat zij - als financier/opdrachtgever respectievelijk tussenschakel/'loopjongen' - wetenschap droegen van het feit dat in deze container cocaïne zat. Deze ontmoetingen - gevoegd bij het feit dat verdachte in dit dossier in beeld komt op een opmerkelijk moment, namelijk als duidelijk wordt dat de container niet zal worden vrijgegeven - vormen een eerste belangrijke aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij het cocaïnetransport. Een aanwijzing, waarvan minst genomen kan worden gezegd dat deze nieuwsgierig maakt naar de verklaring die verdachte over de aard van deze ontmoetingen heeft afgelegd.
De verklaring van verdachte luidt dat de ontmoeting bij [eetcafé] een toevallige ontmoeting was waarbij 'onder het genot van een bakje koffie een beetje is gelachen en geouwehoerd'. Over de ontmoeting eerder die dag bij [partycentrum] heeft verdachte - hoewel hij daartoe meermalen in de gelegenheid is gesteld - geen verklaring willen afleggen.26
Bij deze stand van zaken moet de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van zijn verklaring wordt op voorhand afbreuk gedaan, omdat deze pas op een heel laat moment in de procedure is afgelegd: namelijk op een moment waarop verdachte wetenschap had van het hele dossier, en hij in die zin in de gelegenheid is geweest daar zijn verhaal 'omheen te smeden'. Maar daar blijft het niet bij: er zijn ook inhoudelijke redenen om zijn verklaring ongeloofwaardig te oordelen. Verdachte heeft geweigerd tekst en uitleg te geven over de ontmoeting bij [partycentrum]. Daardoor blijft de vraag onbeantwoord blijft hoe het kan dat hij op de dag van de volgens hem toevallige ontmoeting bij [eetcafé] ook nog een andere eerdere ontmoeting had met (deels) dezelfde personen, terwijl er op een moment gelegen tussen deze twee ontmoetingen, nog een bespreking over de container met cocaïne heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] (die allen zijn te positioneren aan 'de leveranciers/vervoerszijde' van de transactie) - waarbij verdachte niet aanwezig was. De rechtbank acht de verklaring daarnaast ongeloofwaardig, omdat niet valt in te zien dat en waarom [medeverdachte 1] en de zijnen - die blijkens het dossier die dag een uiterst urgent probleem op te lossen hadden, namelijk het niet-vrijkomen van de container met cocaïne - verdachte tweemaal hebben ontmoet en bij die laatste ontmoeting de tijd zouden hebben genomen om met verdachte 'onder het genot van een bakje koffie een beetje te lachen en te ouwehoeren'.
Dat de ontmoetingen bij [eetcafé] en bij [partycentrum] eerder die dag toevallige ontmoetingen zouden zijn geweest, wordt eens te meer onaannemelijk, als deze ontmoetingen in samenhang worden bezien met de ontmoeting in [plaats] die verdachte een dag later - op 4 april 2012 - heeft gehad, en die uiteindelijk heeft geleid tot de aanhouding van verdachte in exact dezelfde groepssamenstelling als die waarin hij op het terras van [eetcafé] werd geobserveerd. Over de aard van deze ontmoeting in [plaats] en wat daar is besproken, heeft verdachte, opnieuw, niet willen verklaren.
Maar ook dit is niet alles, want het patroon van 'selectief zwijgen' zet zich voort. Over de documenten die direct na de ontmoeting op 4 april 2012 in [plaats] onder hem zijn aangetroffen, heeft verdachte namelijk weer wél verklaard-zij het dat ook hier geldt dat dit pas is gebeurd toen verdachte op de hoogte was van het gehele dossier. Ook dit deel van de verklaring van verdachte acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zijn verklaring komt er in de kern op neer dat [medeverdachte 3] hem in de auto vroeg of hij een aantal papieren in de auto van verdachte mocht achterlaten. Omdat verdachte dit uit veiligheidsoogpunt geen goed idee vond, bood hij [medeverdachte 3] aan om de papieren - die in een groene map zaten - in zijn aktetas te bewaren. Verdachte heeft vervolgens de papieren tijdens het rijden in die tas gestopt. Later gaf [medeverdachte 3] hem nog wat losse papieren, die hij in zijn binnenzak heeft gestopt.
Niet alleen waren de documenten hoogstwaarschijnlijk niet afkomstig van degene aan wie verdachte ze in zijn verklaring heeft toegedicht - behalve [medeverdachte 3] zelf verklaren immers ook [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 3] niet zelf mailt, terwijl de mails ook qua taalgebruik niet van hem afkomstig lijken te zijn - maar ook acht de rechtbank het niet of nauwelijks voorstelbaar dat verdachte, al rijdend, een groene map met daarin de documenten in ontvangst heeft genomen, dat hij deze map vervolgens al rijdend in een aktetas onder de bijrijdersstoel van zijn auto heeft gelegd en dat hij daarna van [medeverdachte 3] ook nog eens aantal losse papieren heeft ontvangen, die hij al rijdend in zijn binnenzak heeft gestopt.
Op grond van deze redenering - die is verankerd in de onder 3.1, 3.4.2 en 3.4.4 opgenomen wettige bewijsmiddelen - kan de conclusie geen andere zijn dan dat verdachte betrokken was bij en wetenschap droeg van de invoer van de partij cocaïne.
Gelet op het bezit van deze documenten, gegeven het (late) moment waarop verdachte in het dossier verschijnt én gezien ook het feit dat het dossier geen aanwijzingen bevat die duiden op een ander, bescheidener, aandeel van verdachte in het transport, moet verdachte worden gezien als degene aan wie verantwoording moest worden afgelegd over het mislukken van dat transport. Daarbij past dat hij bij aanhouding de belastende (want: niet vrij verkrijgbare) documenten in zijn bezit had die het bewijs waren dat de container met cocaïne door de autoriteiten was onderschept. Dit is een rol die kan worden geduid als die van een medepleger. De rechtbank baseert het bewijs voor dit medeplegen behalve op de ontmoetingen die op 3 en 4 april 2012 hebben plaatsgevonden ook op het feit dat de invoer van 575 kilo cocaïne naar algemene ervaringsregels als zo complex, grensoverschrijdend en veelomvattend moet worden beschouwd, dat het eigenlijk niet anders kan dan dat er op een intensieve, gecoördineerde en planmatige manier wordt samengewerkt om dat misdrijf tot een goed einde te brengen.
3.5.2 Kokosnootcriterium27
Voor het geval de rechtbank ten aanzien van verdachte zou uitgaan van wetenschap en medeplegerschap, heeft de verdediging betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij pas in beeld komt nadat de container met cocaïne al in beslag genomen is, terwijl op grond van het zogeheten kokosnootarrest handelingen die na inbeslagneming zijn verricht, niet kunnen bijdragen aan het bewijs van het verdere vervoer, de aflevering of de overdracht van verdovende middelen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Zoals in de inleiding reeds is vastgesteld, is er op 3 april 2012 om 16:05 uur in één van de stootkussens een gat geboord, waarna (na het uitvoeren van een narcoticatest) duidelijk werd dat zich in dat kussen cocaïne bevond. Rond 18:30 uur is er vervolgens een begin gemaakt met het ontmantelen van het eerste stootkussen. De andere stootkussens zijn pas op 4 april 2012 ontmanteld. De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond dat - nu het proces-verbaal over het exacte moment van inbeslagneming geen duidelijkheid schept, maar wel duidelijk is dàt de partij cocaïne op enig moment in beslag genomen is28 - het tijdstip van 18:30 uur op 3 april 2012 uur kan worden aangehouden als het moment van inbeslagneming. Dat is immers het moment waarop de eerste handeling heeft plaatsgevonden die zonder inbeslagneming niet mogelijk is: het ontmantelen van het eerste stootkussen. Op dat moment hadden de ontmoetingen over het mislukken van het transport bij [partycentrum] en bij [eetcafé] al plaatsgevonden, waardoor het kokosnootcriterium niet van toepassing is.
Maar ook als een eerder tijdstip op 3 april 2012 als moment van inbeslagneming zou worden aangehouden, dan heeft te gelden dat verdachte vóór dat moment al handelingen had verricht of contacten had onderhouden, die gericht waren op het verdere vervoer, de aflevering en/of de overdracht van de partij cocaïne. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat er niet vóór het moment waarop verdachte 'fysiek' in het dossier verschijnt, al contacten met hem zijn geweest. In het bijzonder zal er over het - tegen de verwachting in - niet-vrijgeven van de container op 2 april 2012 overleg zijn gevoerd met verdachte, terwijl ook uit het gesprek dat [medeverdachte 4] op 3 april 2012 om 16:38 uur voert, kan worden afgeleid dat hij op dat moment al in het gezelschap verkeert van de ontvangende partij van de container met cocaïne, met wie - 'dat begrijpt [medeverdachte 2] toch wel' - even gesproken moet worden over het niet-vrijgeven van de container. Dit betekent dat het kokosnootcriterium aan een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde niet in de weg staat.
3.5.3 Bestanddeel 'binnen het grondgebied van Nederland brengen'
De rechtbank overweegt tot slot dat de verdediging, door te stellen dat de handelingen die zijn verricht na de voltooide invoer in Nederland (op 28 maart 2012) niet kunnen bijdragen aan het bewijs, een te beperkte uitleg geeft aan het begrip 'binnen het grondgebied van Nederland brengen'. Dit begrip moet naar vaste jurisprudentie extensief - en zelfs breder dan naar normaal spraakgebruik - worden uitgelegd. Zodoende worden onder 'binnen het grondgebied van Nederland brengen' onder meer mede begrepen alle (verdere) handelingen met betrekking tot middelen die reeds binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht en alle op het vervoer gerichte handelingen die zijn verricht voor- of nadat de middelen feitelijk binnen Nederland zijn gebracht. Dat de cocaïne Nederland op enig moment weer heeft verlaten en de beoogde eindbestemming in Nederland niet heeft bereikt, doet hieraan niet af. Toegepast op de zaak van verdachte, betekent dit dat ook de handelingen die door verdachte zijn verricht na de aankomst van de container op Nederlands grondgebied op 28 maart 2012 - het hebben van ontmoetingen met [medeverdachte 1] en de zijnen op 3 en 4 april 2012, om de gerezen situatie te bespreken - bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen - onder wie in elk geval [medeverdachte 1] - schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een partij van 575 kilo cocaïne.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
in de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012 te Heiloo en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, via de Westerschelde, in elk geval via de Nederlandse wateren, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 575 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Vanuit Ecuador is met het schip 'Santa Rosanna' een partij van 575 kilogram cocaïne het grondgebied van Nederland binnengebracht. Om het transport van deze cocaïne in goede banen te leiden en de gang van zaken rond het transport te bespreken, werden bijeenkomsten in of nabij wegrestaurants belegd, waarbij verdachte - die pas op het toneel verscheen toen duidelijk werd dat de container met cocaïne niet zou worden vrijgegeven - aanwezig was.
Verdachte moet hierdoor - en gezien ook het feit dat hij bij zijn aanhouding in het bezit was van de papieren waaruit bleek dat de container niet zou worden vrijgegeven - worden gezien als medeorganisator van het drugstransport en als degene aan wie verantwoording moet worden afgelegd over het mislukken van het transport. Hij vormt aldus een belangrijke schakel in de keten van personen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor het vanuit het buitenland op professionele wijze invoeren van cocaïne in Nederland.
Zou de container uit Ecuador in de Antwerpse haven zijn vrijgegeven, dan zou, zeker gelet op de hoeveelheid cocaïne, de volksgezondheid ernstig in gevaar zijn gebracht en de rechtsorde ernstig zijn geschaad. De handel in cocaïne, alsmede het gebruik van dat middel en de verslaving daaraan gaan immers gepaard met diverse vormen van kleine en grote criminaliteit.
Het kan verdachte kwalijk worden genomen dat hij hier geen oog voor heeft gehad en dat hij - naar mag worden aangenomen puur uit financieel gewin - heeft meegewerkt aan het transport. Dit alles afwegend, en kijkend naar de straffen die zijn opgelegd in zaken die een (cocaïne)transport van vergelijkbare omvang als inzet hadden, acht de rechtbank voor verdachte, die blijkens zijn strafblad nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
7. Verzoek om opheffing voorlopige hechtenis
Uit hetgeen ten aanzien van het bewijs en de straftoemeting is overwogen vloeit logischerwijze voort, dat het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis - waar ter zitting niet direct toewijzend op is beslist - moet worden afgewezen.
8. Het in beslag genomen goed
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van
€ 1.280,00.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de bij die wet behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1. genummerde voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.280,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met kenmerk 26119820Z (onderzoek 'Swan') van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Zuid-Nederland, met bijlagen. Het proces-verbaal met bijlagen is onderverdeeld in de volgende - afzonderlijk doorgenummerde - dossiers: algemeen dossier (hierna: AD), zaaksdossier 01 (ZD01), zaaksdossier 02 (ZD02), BOB-dossier (BOB), verdachtendosssiers (V), aanvulling algemeen dossier (AAD) aanvulling zaaksdossier 01 (AZD01) aanvulling zaaksdossier 02 (AZD02) en een aantal niet-doorgenummerde bijlagen.
2 Proces-verbaal RCIE Haaglanden, ZD02, p. 67.
3 Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 130.
4 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 20.
5 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 157.
6 Geschrift, te weten een routeschema van de Santa Rosanna, ZD02, p. 174-177.
7 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 157; geschriften, te weten een bill of lading en een aangifteformulier, ZD02, p. 139-140.
8 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 158-160; proces-verbaal van bevindingen, p. 144-145.
9 Geschrift, te weten een rapport opgesteld door NFI-deskundige forensische drugsanalyse ing. A.G.A. Sprong, ZD02, p. 170-172.
10 Proces-verbaal van observeren, ZD02, p. 179-189.
11 Proces-verbaal ter terechtzitting, 4 februari 2013.
12 Proces-verbaal ter terechtzitting, 4 februari 2013.
13 Proces-verbaal van observeren, ZD02, p. 199-201.
14 Proces-verbaal, ZD02, p. 203.
15 Proces-verbaal van aanhouding, V08, p. 11-12.
16 Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 484.
17 Geschriften, te weten een statusformulier, een uitdraai van aangifte en een vrachtbrief, ZD02, p. 504-506.
18 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 57-58.
19 Geschrift, te weten een statusformulier, ZD02, p. 510.
20 Geschriften, te weten een e-mailwisseling, ZD02, p. 474-481
21 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], V02, p. 67.
22 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], V02, p. 65.
23 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], V02, p. 52.
24 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], V02, p. 69.
25 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 33.
26 Proces-verbaal ter terechtzitting, 4 februari 2013.
27 Hoge Raad, 15 december 1998, LJN: ZD1300.
28 Proces-verbaal van relaas, AZD02, p. 11.