ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
09-900873-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 23 augustus 2012 te Delft werd aangehouden. De verdachte had samen met een ander meer dan 21 kilogram henneptoppen in zijn bestelauto aanwezig. De rechtbank oordeelde dat deze hoeveelheid zonder meer als een handelshoeveelheid kan worden aangemerkt. De verdediging had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de rechtmatigheid van het voorbereidende onderzoek in twijfel werd getrokken. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de staandehouding en aanhouding van de verdachte rechtmatig waren, gebaseerd op anonieme informatie van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid en observaties door de politie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk 21.106 gram henneptoppen in zijn bestelauto had, en dat hij dit deed in vereniging met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen voor drugsgerelateerde feiten, niet had geleerd van zijn fouten en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Tevens werd de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en werden enkele inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/900873-12
Datum uitspraak: 16 mei 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1971 te [plaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 november 2012, 10 januari 2013 en 2 mei 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.J. Hoogendam, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2012 te Delft (al dan niet) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 21.106 gram hennep(toppen), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3. De rechtmatigheid van het voorbereidende onderzoek
3.1 Inleiding
Op 23 augustus 2012 is verdachte aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. In zijn bestelauto is een grote hoeveelheid hennep aangetroffen. De aanhouding is mede geschied naar aanleiding van een proces-verbaal van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van politie Haaglanden (hierna: CIE) met zogenoemde afgeschermde informatie.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of in het voorbereidende onderzoek vormen zijn verzuimd en zo ja, welk rechtsgevolg hieraan dient te worden verbonden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft namelijk primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu - kort samengevat - de mogelijkheid tot toetsing van de opsporingsmiddelen is gefrusteerd. Volgens de raadsman is gebleken dat de politie en het openbaar ministerie over meer informatie beschikten dan de enkele CIE-melding en is bovendien aannemelijk dat op 23 augustus 2012 meer opsporingsmiddelen zijn ingezet dan in het dossier is gerelateerd. Dit levert een ernstige en verwijtbare schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde op.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de aangetroffen hennep dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het onderzoek Testa, waaruit de CIE informatie is voortgekomen, onrechtmatig is geweest, zowel wat betreft de aanleiding voor het onderzoek als de inzet van opsporingsmiddelen als observatie, en voorts dat uit de processen-verbaal met betrekking tot het Testa-onderzoek niet het vermoeden kan worden afgeleid dat zich in het pand aan de [adres 1] te Delft een hennepkwekerij zou bevinden. De CIE-melding had dus nooit gedaan mogen worden en kan dus ook niet de basis vormen voor nader onderzoek. De staandehouding van verdachte is daarom onrechtmatig. Voor zover de onrechtmatigheid van het Testa-onderzoek de politie Haaglanden niet tegengeworpen kan worden, geldt dat de informatie uit de CIE-melding op geen enkele wijze bevestigd is, zodat de staandehouding en de latere aanhouding zonder redelijk vermoeden van schuld en dus onrechtmatig zijn geschied.
3.3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van de verweren van de raadsman. Zij heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de start van het onderhavige onderzoek rechtmatig is geweest. Aan de hand van het aanvullende proces-verbaal van 21 december 2012, dat informatie uit het Testa-onderzoek bevat, kan worden getoetst of de CIE-melding terecht is afgegeven, wat volgens de officier van justitie het geval is. De aantijging van de verdediging dat de politie Haaglanden over meer informatie beschikte, blijkt nergens uit. Voor zover het Testa-onderzoek wel onrechtmatig zou zijn, geldt dat verdachte daardoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat de CIE-melding betrekking heeft op het pand [adres 1] te Delft en niet op verdachte. In zoverre staat de onderhavige zaak los van het Testa-onderzoek.
De verdenking was gebaseerd op CIE-informatie, aangevuld met de observatie van het pand op 23 augustus 2012, waarbij is gezien dat verdachte vijf minuten in het pand is geweest en met twee volle vuilniszakken naar buiten is gekomen. Dat levert voldoende verdenking op, zodat zowel de staandehouding als de aanhouding rechtmatig zijn geweest, aldus de officier van justitie.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak staat geen rechtsregel eraan in de weg dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. In dit geval betreft het informatie afkomstig van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van politie Haaglanden, opgenomen in een zogenoemd 'afschermproces-verbaal' van 3 augustus 2012 en op diezelfde datum ter beschikking gesteld aan de chef opsporing van bureau Delft. De CIE-melding houdt in dat in een pand aan de [adres 1] te Delft zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevindt. De informatie die aan het CIE-proces-verbaal ten grondslag ligt, is afkomstig uit een ander opsporingsonderzoek. Dat opsporingsonderzoek, onder de naam Testa, stond - blijkens een aanvullend proces-verbaal van 21 december 2012 - onder leiding van de officier van justitie te Rotterdam en was onder meer gericht op de handel in verdovende middelen door verdachte.
Verbalisant [verbalisant 1] van politie Rotterdam-Rijnmond heeft een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 11 december 2012, met betrekking tot het Testa-onderzoek opgemaakt. Daaruit kan worden afgeleid dat uit uiterlijke observaties - te weten: een gesloten indruk en een afwijkend beeld ten opzichte van andere woningen aan [adres 1] - een verdenking is ontstaan van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in dat pand. Dat deze verdenking mede is gerezen naar aanleiding van een stelselmatige observatie van verdachte, waarvan de rechtmatigheid op basis van het onderhavige dossier niet kan worden gecontroleerd, kan niet afdoen aan het zelfstandige vermoeden dat ten aanzien van dit pand is ontstaan. Dat geldt zeker, nu de politie en het openbaar ministerie geen uitvoering hebben gegeven aan het in dat proces-verbaal genoemde samenstel van vermoedens, ook in de richting van verdachte, door bijvoorbeeld op grond daarvan tot doorzoeking van het pand over te gaan. Bij onderzoek naar de rechtmatigheid van de stelselmatige observatie in het Testa-onderzoek heeft verdachte in de onderhavige zaak dan ook geen rechtens te respecteren belang.
Naar aanleiding van de CIE-informatie is het pand [adres 1] te Delft op 23 augustus 2012 kortstondig geobserveerd door de politie. Tijdens deze observatie werd geconstateerd dat een persoon (die later verdachte bleek te zijn) in dit pand naar binnen ging, even later met twee grote zware vuilniszakken naar buiten kwam en deze in zijn bestelauto legde. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe, zelfstandige verdenking gerezen. Deze verdenking vormde voldoende grond voor de staandehouding van verdachte. De staandehouding en ook de daarop volgende aanhouding van verdachte zijn daarom rechtmatig geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de CIE-melding is afgegeven om (vermeende) gebreken in het Testa-onderzoek toe te dekken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit voornoemd proces-verbaal ten aanzien van het Testa-onderzoek niet is gebleken van evidente vormverzuimen in dat onderzoek, laat staan vormverzuimen waardoor verdachte in zijn belangen zou zijn geschaad. Bovendien geldt, zoals hiervoor overwogen, dat de CIE-melding alleen betrekking heeft op een pand en niet op de persoon van verdachte. Met andere woorden: er is geen aanleiding te veronderstellen dat niet iedere persoon die na een kort verblijf in het betreffende pand met volle vuilniszakken naar buiten was gekomen, als verdachte was aangemerkt. Ten slotte is, gelet op hun verklaringen tegenover de rechter-commissaris, evenmin voldoende aannemelijk geworden dat de verbalisanten die de CIE-melding hebben opgepakt, over meer informatie dan de inhoud van deze melding en enige feitelijke gegevens over het pand beschikten.
Derhalve is niet komen vast te staan dat in het voorbereidende onderzoek vormen zijn verzuimd. Aan de door de verdediging bepleite toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering - in welke vorm ook: hetzij niet-ontvankelijkheid van het openbare ministerie, hetzij bewijsuitsluiting - komt de rechtbank dan ook niet toe.
Het gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.
4. Bewijsoverwegingen
4.1 Inleiding
De vraag die thans nog voorligt, is of verdachte zich - al dan niet tezamen en in vereniging met een ander - schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 21.106 gram hennep.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het verlengde van het beroep op bewijsuitsluiting, vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
4.4 De beoordeling van de tenlastelegging 1
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 2 augustus 2012 heeft de CIE informatie ontvangen dat in een pand aan de [adres 1] te Delft (hierna: het pand) zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevindt. Op 3 augustus 2012 is deze informatie aan de politie ter beschikking gesteld.2
Op 23 augustus 2012 is het pand geobserveerd. Omstreeks 14.00 uur nam een observant van de politie waar dat een man, die later verdachte bleek te zijn, een witte Volkswagen Caddy (hierna: de bestelauto) parkeerde in de buurt van het pand. Verdachte opende de deur van het pand met een sleutel en ging het pand binnen. Korte tijd later kwam hij naar buiten terwijl hij twee grote blauwe vuilniszakken droeg. Deze vuilniszakken legde hij in de bestelauto. Vervolgens reed hij weg in deze bestelauto.3
Verdachte is gevolgd door een politievoertuig en te Den Haag staande gehouden op - naar het oordeel van de rechtbank objectief voldoende - verdenking van overtreding van de Opiumwet. In de bestelauto trof de politie twee vuilniszakken aan met daarin gripzakken die vermoedelijk hennep bevatten.4 Daarnaast werden twee sporttassen en een plastic tas met vermoedelijk hennep in de bestelauto aangetroffen.5 Uit nader onderzoek bleek dat de aangetroffen inhoud van de vuilniszakken en tassen gedroogde vrouwelijke henneptoppen betrof met een totaalgewicht van 21.106 gram.6
Bij onderzoek van het pand is geconstateerd dat op de eerste verdieping één van de ruimtes als droogruimte voor hennep was ingericht.7 Voorts is uit onderzoek in de GBA is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) als enige staat ingeschreven op het adres [adres 1] te Delft.8
Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte] hennep heeft opgehaald in diens woning.9
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 augustus 2012 opzettelijk 21.106 gram henneptoppen in zijn bestelauto aanwezig heeft gehad. Bewijsuitsluiting, zoals door de verdediging bepleit, is niet aan de orde; de rechtbank verwijst in dit verband naar wat zij onder 3.4 heeft overwogen.
Gelet op de omstandigheden dat (in ieder geval een deel van) de henneptoppen uit de woning van [medeverdachte] afkomstig was, terwijl verdachte over een sleutel van de woning beschikte en zich in de woning een hennepdrogerij bevond, acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat verdachte hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt of verwerkt, zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 23 augustus 2012 te Delft tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 21.106 gram henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft samen met een ander een aanzienlijke hoeveelheid henneptoppen, in totaal meer dan 21 kilogram, in zijn bestelauto aanwezig gehad. Een dergelijke hoeveelheid is zonder meer aan te merken als een handelshoeveelheid. De verklaring van verdachte dat hij de hennep als "gunst" heeft opgehaald, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte kent het klappen van de zweep, hij is immers - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 april 2013 - al meermalen veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte heeft gehandeld uit financieel gewin en dat hij de risico's voor de volksgezondheid en de schade en overlast voor de samenleving die uit het gebruik van hennep en uit de daarmee gepaard gaande handel kunnen voortvloeien volstrekt voor lief heeft genomen. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Nu verdachte uit zijn eerdere veroordelingen kennelijk geen lering heeft getrokken, komt thans alleen nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende sanctie in beeld. De rechtbank zal tegen de achtergrond van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd aan verdachte wel een enigszins lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
7.4 Vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis toewijzen. Bij de afweging van de persoonlijke belangen van verdachte enerzijds tegenover de maatschappelijke en strafvorderlijke belangen anderzijds dienen thans, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring en een oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt, de maatschappelijke en strafvorderlijke belangen zwaarder te wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte.
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2 en 11 genummerde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 7 en 13 genummerde voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen met betrekking tot het beslag gemaakt.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 11 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot de onder 1 en 11 genummerde voorwerpen (verdovende middelen) het feit is begaan en met behulp van het onder 2 genummerde voorwerp (hennepkwekerij; de rechtbank begrijpt: benodigdheden voor een hennepkwekerij) het feit is voorbereid.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 7 en 13 genummerde voorwerpen, te weten geldbedragen van respectievelijk € 1.120,00 en € 4,00.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2 en 11 genummerde voorwerpen, te weten:
1. 1.00 STK Verdovende Middelen, zakje met wiet;
2. 1.00 STK Hennepkwekerij, zie kvi;
11. 1.00 STK Verdovende Middelen, 20088 gram;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 7 en 13 genummerde voorwerpen, te weten:
7. Geld Nederlands, euro 1120.00 g 23-08-2012;
13. Geld Nederlands, 2x1 1x2 ibg 23-08-2012;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mrs T.L. Fernig-Rocour en M.L. Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2013.
Mr. Milius is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het eerste proces-verbaal met het nummer PL1581 2012178837, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 220) (hierna: pv I), dan wel van het aanvullend proces-verbaal met als sluitingsdatum 21 december 2012 met het nummer PL1581 2012178837, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 58) (hierna: pv II).
2 C.I.E. Proces-verbaal van 3 augustus 2012, p. 38 (pv I).
3 Proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2012, p. 40-41 (pv I).
4 Proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2012, p. 105-106 (pv I), proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2012, p. 59 (pv I).
5 Proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2012, p. 63 (pv I).
6 Proces-verbaal van 23 augustus 2012, p. 46 (pv I).
7 Proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2012, p. 44 (pv I).
8 Proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2012, p. 13 (pv II).
9 Proces-verbaal terechtzitting van 29 november 2012, inhoudende de eigen verklaring van verdachte.