ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/23701, 12/24040, 12/24130 & 12/24146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor kennismigrant op basis van marktconformiteit en standstill-bepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier als kennismigrant. Eiseres, van Roemeense nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel verblijf als kennismigrant. De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond van eiseres, dat artikel 3.30a van het Vreemdelingenbesluit niet kan worden tegengeworpen aan Roemenen en Bulgaren, geen bespreking behoeft, omdat dit artikel in het bestreden besluit niet is tegengeworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er vanaf de inwerkingtreding van de Wet arbeid vreemdelingen op 24 april 2005 nader onderzoek kan worden ingesteld naar de vraag of de werkgever de verplichtingen kan nakomen die in de werkgeversverklaring zijn opgenomen.

De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres niet alleen het salaris vermeldt, maar ook haar leeftijd van 22 jaar. Verweerder heeft aanleiding gezien voor nader onderzoek naar de vraag of de werkgever aan zijn verplichtingen kan voldoen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet de marktconformiteitstoets als uitgangspunt heeft genomen voor zijn standpunt dat niet aannemelijk is dat aan de arbeidsovereenkomst kan worden voldaan. De rechtbank wijst erop dat de werkgever niet heeft aangetoond dat eiseres de kwalificaties of ervaring heeft voor de functie van Plant Manager. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang daarvan is komen te vervallen nu in de hoofdzaken is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/23701 (beroep eiseres)
AWB 12/24040 (beroep eiser)
AWB 12/24130 (voorlopige voorziening eiseres)
AWB 12/24146 (voorlopige voorziening eiser)
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 maart 2013 in de zaak tussen
[naam eiseres]
geboren op [geboortedatum],
eiseres, verzoekster
hierna te noemen eiseres,
en
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
beiden van Roemeense nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigden: mr. B.J. Maes en mr. F. Jansen, advocaten te Eindhoven),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “verblijf als kennismigrant” afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “verblijf bij echtgenote” afgewezen.
Eisers hebben tegen beide beschikkingen op 10 april 2012 bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij uitspraak van 28 juni 2012 (AWB 12/12854, AWB 12/12860) het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Eisers hebben op 25 juli 2012 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar. Eisers hebben op 27 juli 2012 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 16 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het beroep wordt thans op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als zijnde gericht tegen de besluiten van 16 augustus 2012.
In het verzoek om een voorlopige voorziening van 27 juli 2012 hebben eisers aangegeven dat in geval verweerder alsnog een besluit op de bezwaarschriften neemt, het petitum van het verzoek om voorlopige voorziening wordt gewijzigd, in die zin dat zij dan verzoeken het besluit op bezwaar te schorsen tot in elk geval zes weken nadat op het onderliggende beroepschrift is beslist. Tevens verzoeken eisers intussen te worden behandeld als waren zij in het bezit van de door hen gevraagde verblijfsvergunningen.
Verweerder heeft op 29 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Eisers zijn vertegenwoordigd door gemachtigden voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
Overwegingen
1. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) , kan worden afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder g, Vw, indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met het doel “verblijf als kennismigrant” wordt verleend, zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk B15 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2. In artikel 14, tweede lid, Vw is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
3. Krachtens artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de beperking, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, Vw onder meer verband houden met het verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
5. Uit artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, Besluit uitvoering Wav, volgt dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wav, niet van toepassing is op een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, c, d, e, k of l, Vw of een vreemdeling die in het bezit is van een mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel “kennismigrant” waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet is aangevraagd en die als kennismigrant, zoals bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder y, Vb in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 37.121 per jaar bedraagt, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 50.6019 per jaar bedraagt.
6. Voorts blijkt uit artikel 1d Besluit uitvoering Wav dat het bovengenoemde slechts geldt indien van de werkgever van de vreemdeling een bij ministeriële regeling vastgestelde verklaring is ontvangen, betreffende op de werkgever rustende verplichtingen.
7. Op 25 april 2005 heeft Nederland het Verdrag tussen de Europese Unie en de Republiek Bulgarije en Roemenië betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (hierna: het Toetredingsverdrag) ondertekend. Het Toetredingsverdrag is op 1 januari 2007 in werking getreden.
Op grond van artikel 20 van het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (hierna: het Protocol) zijn de in de bijlagen VI en VII bij dit Protocol vermelde maatregelen van toepassing onder de daarin neergelegde voorwaarden.
In artikel 14 van bijlage VI is bepaald dat de toepassing van de in de bijlage genoemde punten 2 tot en met 5 en 7 tot en met 12 niet mag leiden tot strengere voorwaarden voor de toegang van Roemeense onderdanen tot de arbeidsmarkten van de huidige lidstaten dan de op de datum van ondertekening van het toetredingsverdrag geldende voorwaarden (hierna: de standstill-bepaling).
8. Op grond van artikel 3.30a Vb kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, worden verleend onder een beperking verband houdend met arbeid als kennismigrant aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wav, tenzij het overeengekomen loon naar het oordeel van onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid sterk afwijkt van het loon dat voor de te verrichten werkzaamheden in overeenkomstige functies gebruikelijk is.
9. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiseres was op het moment van voornoemde aanvraag 22 jaar. Eiseres heeft bij de onderhavige aanvraag de volgende stukken overgelegd:
- een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam referent] BV (referent);
- een afschrift uit het jaarrapport 2010 van referent;
- een afschrift verklaring betalingsgedrag Belastingdienst van referent;
- een kopie van de door referent en eiseres op 16 november 2011 ondertekende arbeidsovereenkomst;
- een kopie van een gedeelte van de CAO Open Teelten;
- een verklaring van eiseres van 17 november 2011.
Uit de arbeidsovereenkomst van 16 november 2011 tussen eiseres en referent valt op te maken dat eiseres de functie van “Plant Manager” gaat vervullen en dat het bruto jaarsalaris van eiseres in totaal € 37.600,- bedraagt. Eiseres stelt in haar verklaring van 17 november 2011 dat deze functie een management positie is en dat zij een hoger salaris krijgt dan vermeld in de overgelegde CAO bij de functie van “Meewerkend Voorman” omdat zij meer verantwoordelijkheden en management capaciteiten nodig heeft in de functie die zij zal gaan uitoefenen.
10. Eiseres voert aan dat de marktconformiteitstoets, neergelegd in het op 19 juni 2011 inwerking getreden artikel 3.30a, eerste lid,Vb, niet kan worden tegengeworpen aan Roemenen en Bulgaren, nu daarmee sprake is van een aanscherping van de voorwaarden ten opzichte van de geldende regels op 25 april 2005, de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag.
10.1 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt. Dat niet getoetst kan worden aan marktconformiteit van het salaris, zoals thans opgenomen in artikel 3.30a, lid 1, Vb, wil niet zeggen dat geen nader onderzoek kan worden gedaan naar de aannemelijkheid of de werkgever het gestelde inkomen zal (kunnen) betalen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd deze passage in het bestreden besluit toegelicht en meegedeeld dat artikel 3.30a, eerste lid, Vb niet is tegengeworpen in de beslissing op bezwaar en dat verweerder niet is toegekomen aan de marktconformiteitstoets.
10.2 De rechtbank concludeert derhalve dat verweerder artikel 3.30a, eerste lid, Vb niet heeft tegengeworpen in het bestreden besluit - in tegenstelling tot de beslissing in primo waarin verweerder wel heeft getoetst aan de eis van marktconformiteit -, omdat die bepaling een aanscherping behelst van de regelgeving ten opzichte van de op 25 april 2005 geldende regelgeving. Gelet hierop, behoeft de beroepsgrond dat artikel 3.30a, eerste lid,Vb, niet kan worden tegengeworpen aan Roemenen en Bulgaren, nu daarmee sprake is van een aanscherping van de voorwaarden ten opzichte van de geldende regels op 25 april 2005, geen bespreking.
11. Eiseres voert voorts aan dat de aanvraag van eiseres beoordeeld had moeten worden naar de stand van het recht zoals dat gold op 25 april 2005 en aldus zonder enige toetsing aan de marktconformiteit van het aan eiseres geboden salaris of andere gegevens. Op 25 april 2005 gold alleen als eis dat de werkgever aangemeld moest zijn voor de kennismigrantenregeling en voorts voldaan moest zijn aan het in artikel 1d Besluit uitvoering Wav genoemde relevante salariscriterium. Aan deze eisen is in deze zaak voldaan. Verweerder pleegde per die datum nimmer aanvullend onderzoek te doen naar bijvoorbeeld de vraag of het gestelde inkomen zal worden betaald en verweerder had ook niet de mogelijkheid om dergelijk onderzoek te doen. Eiseres verwijst in dit verband naar de overwegingen in voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 28 juni 2012.
De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 november 2006 (“Schaapherder”, LJN:AZ2307) acht eiseres niet relevant, nu het in die procedure om een mvv-advies ging dat een half jaar na toetreding van Roemenië was ingediend. Daarnaast werd in die zaak in aanmerking genomen dat in dat geval de werkgeversverklaring niet was onderbouwd met de opgevraagde stukken. In de zaak van eiseres zijn bij de werkgeversverklaring voor aanmelding van de kennismigrantenregeling meer dan de verzochte stukken ingediend, nu er naast een uittreksel van de Kamer van Koophandel en verklaring betalingsgedrag van de Belastingdienst ook financiële cijfers zijn overgelegd.
In voornoemde uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2007 (“Pizzabakker”, LJN:BB5505) werd geen beroep op de standstill-bepaling gedaan.
11.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat reeds vanaf het begin van de kennismigrantenregeling nader onderzoek kan worden ingesteld naar de aannemelijkheid of de werkgever het gestelde inkomen zal (kunnen) betalen. Dat blijkt uit het Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 14 april 2005, nummer 2005/19, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2005/19), in die zin dat hoofdstuk B15 aan deel B van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is toegevoegd. In paragraaf B15/4.1 Vc is onder meer opgenomen dat als de stukken niet of niet volledig zijn overgelegd, dan wel de inhoud van de stukken daartoe aanleiding geeft, de IND nader onderzoek kan laten doen naar de werkgever. De IND verstrekt in dat geval een negatief advies aan de werkgever dan wel wijst de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af als niet aannemelijk is dat de werkgever de in de overgelegde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen. Voorts heeft de minister al in het Staatsblad 2004, nummer 482, van 27 september 2004 aan de Tweede Kamer laten weten dat bij twijfel nader onderzoek naar de werkgever mogelijk is.
De aangehaalde uitspraken van de Afdeling creëren volgens verweerder geen nieuw beleid, maar bevestigen het beleid zoals dat vanaf het begin van de regeling wordt gevolgd. Verweerder acht overweging 2.2.1 in de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2006 (Schaapherder) van belang, omdat daarin de preventieve werking, opgenomen in de Nota van Toelichting bij artikel 1d van het Besluit uitvoering Wav, wordt benadrukt. De Afdeling overweegt in bedoelde rechtsoverweging in deze uitspraak het volgende:
“Gelet op de in de Nota van Toelichting genoemde preventieve werking die uitgaat van de op grond van artikel 1d van het Besluit over te leggen werkgeversverklaring, bezien in samenhang met paragraaf B15/4.1 van de Vc 2000, alsmede in aanmerking genomen dat in dit geval de werkgeversverklaring niet is onderbouwd met de desverzochte stukken, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat niet aannemelijk is dat het in de arbeidsovereenkomst vermelde jaarsalaris van € 45.360,= daadwerkelijk aan de vreemdeling zal worden uitbetaald en dat de vreemdeling en de werkgever daadwerkelijk uitvoering zullen geven aan de arbeidsovereenkomst en de werkgever de in artikel 1d, eerste lid, van het Besluit bedoelde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.”
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het instellen van nader onderzoek naar de aannemelijkheid of de werkgever het gestelde inkomen zal (kunnen) betalen niet in strijd is met de standstillbepaling.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat blijkens de uitspraken van de Afdeling het beleid van paragraaf B15/4.1 Vc van toepassing was en dat de Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder in het kader van de onderzoeksmogelijkheden van verweerder naar de werkgever, bevoegd is te vragen naar ondersteunende stukken die zien op de kwalificatie en werkervaring van de vreemdeling. De Afdeling bevestigt hiermee het bestaan van onderzoeksmogelijkheden van verweerder naar de werkgever van de vreemdeling, hetgeen reeds bij de inwerkingtreding van de kennismigrantenregeling was vastgelegd in het beleid.
11.2 In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 28 september 2004 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met de toelating van kennismigranten, Staatsblad 2004, 481, staat in de laatste alinea onder meer het volgende. “De regering onderschrijft de aanbeveling van de ACVZ waar het de controle op handhaafbaarheid en het tegengaan van fraude en misbruik betreft. In dit verband verwacht de regering een preventieve werking van bovengenoemde verklaring, die op grond van het nieuwe artikel 1d van het besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen een voorwaarde is voor de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht. Voorts kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als zij twijfelt bij een aanvraag, signalen doorgeven aan de Vreemdelingendienst en de Arbeidsinspectie, waarop een inspectie kan plaatsvinden.”
11.3 Op grond van paragraaf B15/4.1 Vc is het gelet op de versnelde toelatingsprocedure ten aanzien van kennismigranten voor verweerder van belang om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in eerdergenoemde verklaring aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen. De werkgever dient dan ook de in deze paragraaf genoemde stukken te overleggen. Voorts volgt uit het beleid dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als kennismigrant” afwijst, indien niet aannemelijk is dat de werkgever de in de overgelegde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.
11.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de Nota van Toelichting en het beleid van paragraaf B15/4.1 Vc, mede in het licht van de genoemde Afdelingsuitspraken, terecht op het standpunt gesteld dat vanaf de inwerkingtreding van in ieder geval WBV 2005/19 op 24 april 2005, derhalve één dag voor de peildatum van 25 april 2005, volgens de toen geldende regels nader onderzoek kan worden ingesteld om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de werkgeversverklaring aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen, waaronder de aannemelijkheid of de werkgever het gestelde inkomen zal (kunnen) betalen. Dat de Afdelinguitspraken situaties beschrijven die voor wat betreft de aanvraag om een mvv-advies dateren van enige maanden na de inwerkingtreding van voornoemd beleid rechtvaardigt, zonder nadere onderbouwing, niet de conclusie dat niet vanaf de inwerkingtreding van dit beleid hieraan is of zou zijn getoetst. Voor die conclusie is ook anderszins geen grond gebleken. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de aanvraag van eiseres niet is beoordeeld op basis van het recht zoals dat gold op 25 april 2005. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert aan dat verweerder zijn onderzoek of aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de werkgeversverklaring aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen, in het onderhavige geval gepaard heeft doen gaan met een toetsing aan de marktconformiteit van het aan eiseres geboden salaris of andere gegevens. Dit is in strijd met de standstill-bepaling. In dit verband hebben de gemachtigden van eiseres ter zitting aangevoerd dat verweerder in de brief van 13 december 2011 diverse stukken heeft opgevraagd bij eiseres en dat verweerder blijkens de tekst van deze brief, die exact overeenkomt met verweerders comformiteitsbeleid daarmee impliciet heeft getoetst aan marktconformiteit.
Ten aanzien van verweerders standpunt dat twijfel bestaat of de werkgever aan zijn verplichtingen zal voldoen, wijst eiseres er op dat verweerder bij de aanvraag van 7 oktober 2011 van referent om toegelaten te worden tot de kennismigrantenregeling niet om nadere stukken heeft verzocht. Op 1 november 2011 is referent toegelaten tot de kennismigrantenregeling en moet ervan worden uitgegaan dat referent aan alle vereisten van de regeling voldoet, onder meer het betalen van het vereiste loon. Hetgeen door verweerder op pagina 4 van het bestreden besluit bij de besluitvorming is betrokken kan geen enkele rol van betekenis hebben. Daar gaat verweerder immers in op de functie en het daarbij behorende marktconforme salaris en het gewenste opleidings- en denkniveau en eventuele werkervaring. Uit het bij de aanmelding van referent van 7 oktober 2011 ingediende jaarrapport en de verklaring van [bank] blijkt dat de financiële positie van referent van dien aard is dat hij zijn financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Daarnaast heeft referent aangeboden een bankgarantie te stellen jegens de Belastingdienst voor de loonheffingen en werkgeverslasten boven het brutosalaris van eiseres. De IND is nooit op het aanbod ingegaan. Desalniettemin is deze bankgarantie wel overgelegd op 11 juli 2012, maar deze garantie is door verweerder niet bij de besluitvorming betrokken. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen van 17 juni 2008 (AWB 07/46030).
12.1 Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht waarom in het onderhavige geval een preventief onderzoek is verricht. Eiseres wil als kennismigrant aan de slag bij een klein uitzendbureau. Verder is gebleken dat eiseres eerder op basis van een tewerkstellingsvergunning als ‘agrarisch medewerker aardbeien’ bij Maatschap [naam maatschap] heeft gewerkt. Volgens ambtshalve verkregen informatie uit Suwinet Inkijk, genereerde eiseres in haar functie een aanzienlijk lager salaris dan het salaris dat zij thans zal gaan verdienen. Daarenboven is uit onderzoek, verricht door de Inspectie SZW, gebleken dat referent heeft verklaard dat eiseres te werk zal worden gesteld bij de Maatschap [naam maatschap]. Tijdens het onderzoek bij voormelde maatschap is geconstateerd dat daar vijf Polen en één Marokkaanse vrouw bezig waren met het plukken van aardbeien. Al het vorenstaande bezien bestaat twijfel of het in de arbeidsovereenkomst vermelde jaarsalaris daadwerkelijk aan eiseres zal worden uitbetaald en dat eiseres en referent daadwerkelijk uitvoering zullen geven aan de arbeidsovereenkomst en referent de in artikel 1d, eerste lid, Besluit uitvoering Wav neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.
Verweerder heeft eiseres verzocht stukken te overleggen waaruit blijkt dat zij beschikt over de vereiste opleiding en werkervaring en daarbij inzichtelijk te maken dat zij de nodige kwaliteiten heeft om de functie van Plant Manager te beoefenen. Dit heeft eiseres niet gedaan. Op basis van de bij verweerder bekende informatie over referent, acht verweerder niet aannemelijk dat eiseres in een dergelijke functie en tegen een dusdanig hoog salaris tewerk zal worden gesteld.
Dat door de gemachtigden van eiseres wordt gesteld dat eiseres meer verantwoordelijkheden en managementcapaciteiten heeft in vergelijking met de hoogste functie in de toepasselijke CAO en dat eiseres als zeer gekwalificeerd wordt beschouwd, zodat referent bereid is haar een stevig salaris te betalen, is voor verweerder onvoldoende onderbouwing om aan te nemen dat eiseres terecht hoger wordt beloond.
Met de door eiseres in het vooruitzicht gestelde bankgarantie acht verweerder (ook ter zitting) niet aannemelijk gemaakt dat het gestelde salaris daadwerkelijk aan eiseres zal worden betaald, omdat daarmee nog immer niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres daadwerkelijk beschikt over de nodige kwalificaties en referent het gestelde salaris ook daadwerkelijk zal betalen.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de kern van de marktconformiteitstoets is dat alleen gekeken wordt naar het loon en of dat loon past bij de functie. Daaraan is niet getoetst in het bestreden besluit omdat daaraan in het bestreden besluit niet is toegekomen. De hoogte van het loon is derhalve op zichzelf buiten beschouwing gelaten. Ongeacht de hoogte van het loon bestond bij verweerder twijfel of het loon wel uitbetaald zou worden, omdat niet duidelijk is geworden of eiseres voldoende kwalificaties had voor de functie.
12.2 De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres niet alleen het salaris dat zij zal gaan verdienen vermeldt, maar ook haar leeftijd (22 jaar). Verweerder heeft daarin aanleiding mogen zien voor (nader) onderzoek naar de vraag of referent zijn verplichtingen zal (kunnen) nakomen. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder hiermee niet impliciet een marktconformiteitstoets aangelegd. In de brief van 13 december 2011 heeft de rechtbank evenmin een bevestiging kunnen vinden voor de stelling van eiseres dat een marktconformiteitstoets is toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op vorenstaande, niet de marktconformiteitstoets als uitgangspunt genomen voor zijn standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat niet zal (kunnen) worden voldaan aan hetgeen in de arbeidsovereenkomst is bepaald. Verweerder heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat de werkgever niet met bescheiden heeft gestaafd dat eiseres de kwalificaties of de ervaring heeft voor de functie van Plant Manager. Artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, de daarop gegeven toelichting in de Nota van Toelichting en het beleid als vermeld in de Vc bieden geen grond voor het oordeel dat in een dergelijke situatie de verblijfsvergunning niet mag worden geweigerd. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard.
14. Gelet op het voorgaande kan het verzoek van eiseres om toewijzing van schadevergoeding, betreffende het netto equivalent van haar salaris wegens het onrechtmatig genomen besluit van 14 maart 2012 en de te laat genomen beslissing op bezwaar, niet slagen.
15. Nu verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen en de aanvraag van eiser een afhankelijk karakter van verblijf van eiseres heeft, heeft verweerder de aanvraag van eiser reeds hierom terecht afgewezen. Nu het beroep van eiseres ongegrond zal worden verklaard, zal ook het beroep van eiser ongegrond worden verklaard.
16. Eisers stellen belang te hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, gelet op, samengevat, het verzoek om schadevergoeding, het opleggen van dwangsommen, het betalen van griffierecht en veroordeling in de proceskosten.
16.1 Het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit strekt ertoe dat verweerder alsnog beslist op de bezwaarschriften van eisers. Met de besluiten van 16 augustus 2012 heeft verweerder beslist op de bezwaarschriften. Dit betekent dat eisers geen belang meer hebben bij hun beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaarschriften, en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
16.2 Nu echter het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten op het bezwaar niet zonder reden was, acht de rechtbank vergoeding van proceskosten door verweerder op zijn plaats.
16.2.1 Immers, op 10 april 2012 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 14 maart 2012. Verweerder had uiterlijk op 23 mei 2012 op de bezwaarschriften dienen te beslissen. Eisers hebben verweerder bij brief van 2 juli 2012 in gebreke gesteld. Verweerder heeft eerst op 16 augustus 2012 de besluiten op bezwaar genomen.
16.2.2 De rechtbank ziet derhalve aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 118,- (1 punt, wegingsfactor 0,25)
Verzoek om een voorlopige voorziening
17. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
18. Nu in de hoofdzaken wordt beslist, is aan het verzoek om een voorlopige voorziening het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de besluiten van 16 augustus 2012 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 118,- te betalen aan eisers;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mrs. S. Kleij en C.W.M. Giesen in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.