Parketnummer 09/711064-12
Datum uitspraak: 22 mei 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1981 te [plaats] ([…]),
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 mei 2013 en gesloten ter terechtzitting van 8 mei 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2012 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [verdachte B] (ook bekend als "[verdachte B]" of "[verdachte B]") van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (zich bevindende in de nabijheid van die [verdachte B]) in de richting van die [verdachte B] ("[verdachte B]") heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 19 augustus 2012 te Zoetermeer een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, 9 mm) voorhanden heeft gehad.
Op 19 augustus 2012, even voor het moment van de melding om 04.28 uur, heeft er een schietpartij plaatsgevonden in Zoetermeer op de kruising van de Florence Nightingalelaan met de Scheldestroom, waarbij vanuit twee auto's op elkaar is geschoten. De verdachte zat als bijrijder in de ene auto naast zijn broer die die auto bestuurde. [verdachte B](hierna: [verdachte B]) was de bestuurder - en enige inzittende - van de andere auto.
Vast staat dat daar door [verdachte B] vanuit het open bestuurdersraam vijf maal in de richting van de auto waarin de verdachte en zijn broer zich bevonden, is geschoten. Vanuit de auto waarin de verdachte en zijn broer zich bevonden is door het (deels) open of verbrijzelde bijrijdersraam twee keer geschoten in de richting van de auto van [verdachte B]. Na de schietpartij is [verdachte B] met zijn auto weggereden.
De broer van de verdachte is door een kogel afkomstig van het vuurwapen van [verdachte B] geraakt. Hij is na de schietpartij uit de auto gestapt en op de grond nabij de auto in elkaar gezakt. Zijn verwondingen waren dermate ernstig dat hij enige dagen daarna is komen te overlijden.
Vanuit de auto waarin de verdachte en zijn broer zich bevonden, is geschoten met een pistool van het merk FN, 9mm, van de derde categorie.2 De verdachte is om 04.36 uur nabij de kruising van het Shetland met de Javalaan aangehouden, vlak nadat hij dit vuurwapen had weggegooid. Hij reed op dat moment achter op een scooter, bestuurd door [C].3
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, zijnde de poging moord/doodslag op [verdachte B], en tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, zijnde het voorhanden hebben van een vuurwapen. Zij heeft hiertoe aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat uit het dossier niet met voldoende zekerheid valt af te leiden wie van de broers op [verdachte B] heeft geschoten, zodat de mogelijkheid bestaat dat de verdachte niet de schutter in die auto is geweest. Ook kan volgens de officier van justitie niet bewezen worden dat de verdachte als medepleger van poging moord/doodslag moet worden aangemerkt. Wel heeft de verdachte verklaard dat hij het vuurwapen na de schietpartij heeft opgepakt en tot vlak voor de aanhouding bij zich heeft gehouden, zodat bewezen kan worden dat hij het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld - kort en zakelijk weergeven - dat uit het dossier volgt dat [verdachte B] als eerste op de verdachte en zijn broer heeft geschoten en dat daarop niet door de verdachte maar door diens broer is gereageerd. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van medeplegen, nu de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt.
Ten aanzien van het vuurwapen heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het wapen alleen maar in bezit heeft genomen om dit veilig te stellen en om zich te bewapenen tegen een te verwachten terugkeer van de gewapende [verdachte B]. De raadsman stelt zich ook op het standpunt dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012, LJN: BN7725, het bezit van het wapen dermate kort was dat zulks als straffeloos handelen dient te worden gezien.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
De poging moord/doodslag op [verdachte B]
De verdachte heeft verklaard dat de bestuurder van de andere auto, [verdachte B], als eerste heeft geschoten, dat hij daarop is weggedoken onder het dashboardkastje, dat hij tot het moment van de schietpartij geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen in de auto waarin hij met zijn broer zat en dat hij ook niet degene is geweest die in de richting van (de auto van) [verdachte B] heeft geschoten. Het vuurwapen zou hij volgens zijn verklaring pas voor het eerst buiten de auto op de grond naast zijn broer hebben gezien en toen hebben opgepakt.4
Daarom ziet de rechtbank zich ten eerste gesteld voor de vraag of de verdachte dan wel zijn broer in de richting van [verdachte B] heeft geschoten. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht of aan de hand van de schiethanden van de verdachte en de schotresten kon worden herleid wie in de auto het vuurwapen had afgevuurd op de auto van [verdachte B]. Uit deze onderzoeken zijn geen resultaten naar voren gekomen die daarover uitsluitsel kunnen bieden. Voorts hebben noch de getuigen, noch [verdachte B] specifiek één van de beide broers als de schutter aangewezen. Nu op basis van het dossier de verdachte niet met voldoende zekerheid als schutter kan worden geïdentificeerd, kan niet worden uitgesloten dat niet verdachte maar zijn broer de schutter is geweest.
Uitgaande van het voor de verdachte meest gunstige scenario, dat zijn broer de schutter was, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de broers, dat van medeplegen kan worden gesproken. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte al voor aanvang van de schietpartij wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. De rechtbank leidt dit af uit een tussen de verdachte en een aantal bezoekers van hem op 20 september 2012 in de PI opgenomen gesprek. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de vertaling van dit gesprek dat de verdachte in de auto in ieder geval het vuurwapen bij zijn broer heeft gezien. De rechtbank is zich ervan bewust dat meerdere vertalers genoemde uitingen op enigszins andere wijzen hebben vertaald, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de strekking van alle vertalingen dat de verdachte het heeft over het later bij hem aangetroffen vuurwapen.
Echter noch aan de hand van dit gesprek noch aan de hand van hetgeen zich verder in het dossier bevindt, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte met het wapen tijdens de rit enige handeling heeft verricht. De enkele wetenschap van de aanwezigheid van het wapen tijdens de rit en daarmee ook tijdens de schietpartij is voorts onvoldoende om bewezen te kunnen verklaren dat tussen de broers met betrekking tot het gebruik van dat wapen bij de schietpartij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, te weten de poging moord dan wel doodslag op [verdachte B].
Het vuurwapenbezit
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de verdachte in strafrechtelijke zin het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Nu niet vastgesteld kan worden wie de schutter is geweest vanuit de auto waarin de verdachte zich bevond, gaat de rechtbank ook ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen uit van het voor de verdachte meest gunstige scenario, te weten dat de verdachte het vuurwapen voor het eerst in handen heeft gekregen op het moment dat hij dit na de schietpartij van de grond naast zijn broer oppakte. De verdachte heeft vervolgens met het vuurwapen de plaats delict verlaten en heeft het vuurwapen bij zich gehouden totdat hij het wapen in het zicht van de politie vanaf de scooter weggooide. Volgens zijn eigen verklaring heeft hij over het wapen geplast om zodoende de sporen die erop zaten te wissen.5 Hoewel de verdachte relatief kort (uitgaande van het tijdstip van de melding ongeveer acht minuten) over het vuurwapen heeft beschikt, kan dit naar het oordeel van de rechtbank geenszins worden vereenzelvigd met het enkel kortstondig vasthouden en vrijwel direct teruggegeven van een vuurwapen zoals aan de orde was in HR 23 november 2010, LJN: BN7725, naar welk arrest de raadsman heeft verwezen. Het handelen van de verdachte met betrekking tot het vuurwapen betreft immers niet alleen het in bezit nemen van het vuurwapen, maar ook het zich daarmee verwijderen van de plaats delict en het plassen op het wapen om sporen ten nadele van het onderzoek te wissen. Daarmee gaat verdachtes handelen verder dan slechts een kort - mogelijk niet strafbaar of vervolgingswaardig - bezit en kan zijn handelen worden aangemerkt als het strafbaar voorhanden hebben van genoemd vuurwapen.
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 19 augustus 2012 te Zoetermeer een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN, 9 mm) voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van het feit
4.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een beroep op putatief noodweer omtrent het voorhanden hebben van het vuurwapen dient te worden ingewilligd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte na de schietpartij zich nog steeds bedreigd voelde, dat hij er rekening mee mocht houden dat [verdachte B] terug zou komen om nogmaals te gaan schieten en dat de verdachte dan ook gerechtvaardigd was het pistool ter hand te nemen om zich - indien nodig - te kunnen verdedigen. Hierdoor is het feit naar het standpunt van de raadsman niet strafbaar.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het verweer van de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier is gebleken dat [verdachte B] al enige tijd de plaats delict had verlaten voordat de verdachte het vuurwapen van de grond pakte. Op dat moment kan er dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake (meer) zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding, waar een noodzakelijk verdediging van eigen of andersmans lijf, eerbaarheid of goed toe openstond.
Dat de verdachte zich bewapende omdat hij bang was dat [verdachte B] zou terugkeren naar de plaats delict en weer zou gaan schieten, is verder niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft immers zelf direct de plaats delict verlaten. Voor een nieuwe confrontatie op de plaats delict hoefde hij daarom niet te vrezen. Voorts is gesteld noch gebleken dat hij moest vrezen dat [verdachte B] hem elders zou gaan zoeken. Het handelen van verdachte lijkt daarnaast veeleer ingegeven door zijn wens het onderzoek te belemmeren. Dat kan immers verklaren waarom hij over het wapen plaste en het vlak vóór zijn aanhouding door de politie weggooide. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Er zijn verder geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
5.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een verweer omtrent (putatief) noodweerexces gevoerd. Hij heeft hiertoe een gelijk verweer gevoerd als bij zijn beroep op (putatief) noodweer. Hierdoor is de verdachte naar het standpunt van de raadsman niet strafbaar.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het verweer van de raadsman.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Hiervoor is al geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Gelet hierop wordt ook het beroep op noodweerexces verwerpen nu daarvoor een noodweersituatie vereist is.
Verdachte is dan ook strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen straf dient te worden opgelegd hoger dan de drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf die volgt uit de LOVS-oriëntatiepunten. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de verdachte onder eerder geschetste omstandigheden het vuurwapen heeft opgepakt om zich indien nodig te kunnen te verdedigen een strafverminderende werking moet hebben
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat zijn handelingen met het wapen de grenzen van het gerechtvaardigde ver te buiten zijn gegaan. Hij heeft immers nadat de schietpartij had plaatsgevonden het vuurwapen niet alleen opgeraapt maar deze ook van de plaats van het delict weggenomen en daarnaast geprobeerd de sporen op het vuurwapen te verwijderen door op het vuurwapen te plassen. Met dit handelen heeft de verdachte het toekomstige onderzoek van de politie bewust ondermijnd. Het voorhanden hebben van vuurwapens leidt daarnaast te vaak tot het gebruik ervan, zoals ook hier is gebeurd, en is daarom vanuit maatschappelijk oogpunt zeer ongewenst.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2013 van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder in september 2008 is veroordeeld voor een bij de Wet wapens en munitie strafbaar gesteld feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Reclasseringsadvies van het Leger des Heils, d.d. 24 oktober 2012, opgesteld door […]. De reclassering uit haar zorgen met betrekking tot de woonomgeving van verdachte, gelet op de omstandigheid dat er daar veel problemen zijn tussen zijn vriendin en haar kinderen enerzijds en de vriendin van [verdachte B] en [verdachte B] zelf anderzijds. De verdachte is al geruime tijd werkloos en er is sprake van een lange termijn schuld. De indruk bestaat dat verdachte onvoldoende basisvaardigheden heeft om zijn leven goed te kunnen vormgeven en problemen op te kunnen lossen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemend dat de LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 3 maanden als uitgangspunt geven, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke straf van nader te noemen duur passend en geboden.
7. De inbeslaggenomen goederen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer en dat het onder 2 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd omtrent het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- een pistool;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten:
- een Opel Astra personenauto, kleur grijs, met het kenteken: [nummer].
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs. M. Knijff en H.M. van Maurik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2013.
mr. H. van Maurik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL151 2012 175648 / PL1551 2012 169411, onderzoek "Zoet1232", van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1063 en deels ongenummerd).
2 Proces-verbaal van omtrent het inbeslaggenomen vuurwapen, p. 658.
3 Proces-verbaal van aanhouding [verdachte], p. 98.
4 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 mei 2013.
5 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 mei 2013.