Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777014-13
Datum uitspraak 25 april 2013
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1997 te [plaats A],
wonende te [adres],
thans gedetineerd verblijvende in het Forensisch Centrum Teylingereind
te Sassenheim.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 11 april 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. S.I. Kouwenhoven, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreek[datum] 2013 te [plaats B], gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of snackbar [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 1] heeft gericht en/of dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft doorgeladen en/of hierbij heeft geroepen: "geld, geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreek[datum] 2013 te [plaats B], gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeve[aangever 1] en/of [aangever 2] en/of Snackbar [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 1] heeft gericht en/of dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft doorgeladen en/of hierbij heeft geroepen: "geld, geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De centrale vraag die de rechtbank in deze zaak dient te beantwoorden is of de verdachte op [datum] 2013 een poging tot gewapende overval op snackbar [A] te [plaats B] heeft begaan en voorts hoe deze poging dan te kwalificeren valt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte zich op [datum] 2013, gekleed in een dubbele laag kleding, met een nepvuurwapen en met een bivakmuts op om herkenning te voorkomen, naar snackbar [A] is gegaan met de bedoeling om de snackbar te overvallen.2
Nadat hij zijn eerste laag kleding had uitgetrokken en had achtergelaten bij zijn fiets, is hij daar bij die snackbar naar binnen was gegaan, trof hij de aangever [aangever 1]. De verdachte had op dat moment een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand.3 4
Verder staat vast dat de aangever [aangever 1] en de getuige [aangever 2], de verdachte in de snackbar hebben gezien en dat de aangever [aangever 1] achter de verdachte is aangerend. 5 6
Nadat de politie ter plaatse kwam en op basis van het opgegeven signalement de verdachte aansprak, heeft hij zichzelf aangegeven. 7
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort en feitelijk, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging een snackbar te overvallen. Daarbij heeft de verdachte gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en met dat wapen getracht geld te verkrijgen door het op de aangever te richten, door te laden en te roepen 'geld, geld'.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit, nu er geen sprake is van een voltooide poging. Er is sprake van een vrijwillige terugtred en de verdachte ontkent voorts de geweldshandelingen te hebben gepleegd.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Is er sprake van poging?
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte de geweldshandelingen hem ten laste gelegd niet heeft gepleegd.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt ongeloofwaardig en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen.
De aangever [aangever 1], echtgenoot van de eigenares [aangever 2], verklaart dat hij zich in het woongedeelte bevond en dat hij op enig moment hoorde dat de winkeldeur open en dicht ging. Hij zag vervolgens ter hoogte van het klapdeurtje naar het keukengedeelte een man met een zwarte bivakmuts - later gebleken de verdachte - op staan. De verdachte riep 'geld, geld' en trok met zijn rechterhand een wapen uit zijn jas. De verdachte richtte het wapen op de aangever en deze hoorde dat de verdachte het wapen doorlaadde.
De aangever voelde zich bang maar ook boos en besloot toen op de verdachte af te rennen. De verdachte draaide zich hierop om en rende weg, met de aangever achter zich aan. 8
De verklaring van de getuige [aangever 2] komt in grote lijnen overeen met de verklaring van aangever.
Ook zij verklaart dat zij een jongen zag met een masker of muts op; zij zag alleen de ogen en de mond. Verder zag zij dat de jongen een wapen in zijn rechterhand had en dit richtte op het hoofd van haar man en zei 'geld, geld'. Zij hoorde tevens een geluid van het wapen komen, dat klonk als 'pong' en dat zij herkende van de tv als de voorkant van een wapen naar achter en weer naar voren wordt gehaald. 9
Bovendien hebben zowel de aangever als de getuige - onafhankelijk van elkaar - direct toen de politie ter plaatse kwam kort verklaard in overeenstemming met hun latere verklaringen op het politiebureau, waarvan een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. 10
Alles in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging snackbar [A] te overvallen.
Hoe valt het delict te kwalificeren?
De rechtbank is van oordeel dat, nu het bij een poging is gebleven, de geweldshandelingen gepleegd door de verdachte onder beide delictsomschrijvingen passen.
De verdachte heeft immers onder bedreiging met geweld getracht geld weg te nemen dan wel getracht de aangever onder bedreiging met geweld geld af te geven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op [datum] 2013 te [plaats B], gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of snackbar [A], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 1] heeft gericht en dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft doorgeladen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op [datum] 2013 te [plaats B], gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of Snackbar [A], een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 1] heeft gericht en dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft doorgeladen en hierbij heeft geroepen: "geld, geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
5.1 Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van vrijwillige terugtred.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat op basis van de bewijsmiddelen het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Een beroep op vrijwillige terugtred kan pas slagen indien vast komt te staan dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Daarbij is beslissend dat de vrijwillige terugtred het gevolg was van spontane besluitvorming aan de zijde van de verdachte en niet uitsluitend plaatsvond onder invloed van externe prikkels.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat er reeds een begin was gemaakt met de uitvoering van de voorgenomen overval, een zogenoemde 'voltooide' poging.
Het verweer dat de verdachte de geweldshandelingen niet heeft gepleegd is reeds door de rechtbank onder punt 3.3 besproken en door de rechtbank verworpen.
Dat de voorgenomen overval niet is voltooid komt naar het oordeel van de rechtbank niet door - zoals de verdachte zelf verklaart - het wilsbesluit van de verdachte om de overval nog voordat hij de aangever zag niet door te zetten, maar door het feit dat de aangever besloot om geen geld af te geven en op de verdachte af te rennen, waardoor deze de overval moest afbreken.
De rechtbank zal dan ook het onderhavige beroep op vrijwillige terugtred verwerpen.
De rechtbank acht de verdachte derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van
9 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan de verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en voor het overige een geheel voorwaardelijke straf onder de voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. De raadsvrouw heeft voorts verzocht rekening te houden met het beperkte strafblad van de verdachte en zijn persoonlijkheidsstoornis.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en een poging tot afpersing.
De verdachte, die al enige tijd met het plan rondliep om een overval te plegen, is op de bewuste dag gekleed in een dubbele laag kleding en een bivakmuts met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar een snackbar toegegaan. In eerste instantie bleek dat de snackbar leeg was en wilde de verdachte geld uit de kassa graaien. Toen de aangever echter onverwachts uit de keuken kwam, heeft de verdachte niet geaarzeld en het nepwapen op de aangever gericht, het nepwapen doorgeladen en onder dreiging hiervan om geld geroepen. Dat het bij een poging is gebleven, is niet aan de verdachte te danken maar aan de aangever die weigerde geld af te geven en die, nadat de verdachte de benen nam, de achtervolging heeft ingezet.
Winkelpersoneel, zoals in dit geval de uitbater van de snackbar die de zaak samen met zijn vrouw beheert, is vaker slachtoffer van (pogingen tot) gewapende overvallen en berovingen. Los van de angst die het dreigen met geweld teweeg brengt, is het vooral beangstigend dat slachtoffers na zo'n beroving steeds terug moeten keren naar de plek waar het geweld op hen is uitgeoefend; de winkel is immers hun werkplek en broodwinning. Dit maakt de gevolgen voor slachtoffers extra groot.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij alleen heeft gedacht aan zijn eigen geldelijke gewin en zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen voor het slachtoffer. Bovendien baart het de rechtbank grote zorgen dat de verdachte niet duidelijk kan aangeven waarom hij een overval wilde plegen, in het bijzonder nu hij aangeeft geen schulden te hebben en nog jong is.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij nog geen noemenswaardig strafblad heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 28 maart 2013, van het psychologisch onderzoek, ondertekend door K. Oostra Msc. (GZ-psycholoog/gerechtelijk deskundige NRGD).
Kort samengevat is er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. In combinatie met zijn lage performale intelligentie is de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De verdachte is sneller geneigd tot het overschrijden van grenzen en de kans op recidive is dan ook groter.
Een behandeling, met aandacht voor emotieregulatie, vergroten van probleemoplossende vaardigheden en het softdrugsgebruik, is geïndiceerd. Verder is ook van belang dat het gezinssysteem bij de behandeling wordt betrokken, bijvoorbeeld door het inzetten van MDFT van het Palmhuis. Deze behandeling dient bij voorkeur opgelegd te worden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie en om toezicht op het verloop hiervan te houden is het van belang dat de begeleiding van de jeugdreclassering wordt voortgezet.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 5 april 2013, opgesteld en ondertekend door de heer A. Hoekstra (raadsonderzoeker) en de heer A. de Raad (teamleider). Hierin wordt geadviseerd om bij bewezenverklaring aan de verdachte een (on)voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het volgen van het MDFT programma, naar school gaan en luisteren naar ouders.
De rechtbank onderschrijft de adviezen van de deskundige en de Raad voor de Kinderbescherming en houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest passend en geboden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding, gelet op de ernst van de feiten, tevens een werkstraf van na te melden duur op te leggen.
Als extra waarborg om de verdachte te weerhouden van het plegen van strafbare feiten en om de behandeling en begeleiding van de verdachte zeker te stellen, zal de rechtbank verder een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het meewerken aan MDFT.
De rechtbank zal hiermee een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, aangezien zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met de nog jonge leeftijd van de verdachte, het beperkte strafblad en de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
7. Inbeslaggenomen voorwerpen
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 3. genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 3. genummerde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de onder 1e cumulatief/alternatief en 2e cumulatie/alternatief bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
De rechtbank overweegt - wellicht ten overvloede - ten aanzien van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen dat zij hierover geen beslissingen behoeft te nemen, gelet op het volgende.
Het onder 1. genummerde voorwerp is reeds vernietigd, nadat de verdachte hiervan afstand heeft gedaan.
Van het onder 2. genummerde voorwerp heeft de verdachte afstand gedaan.
Het onder 4. genummerde voorwerp is een voorwerp dat niet in de onderhavige zaak bij de onderhavige verdachte in beslag is genomen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder
1e cumulatief/alternatief en 2e cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van 1e cumulatief/alternatief:
POGING TOT DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN;
ten aanzien van 2e cumulatief/alternatief:
POGING TOT AFPERSING;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
JEUGDDETENTIE voor de duur van 180 (honderd en tachtig) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 84 (vier en tachtig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het meewerken aan MDFT;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een WERKSTRAF, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (honderd en twintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van 60 (zestig) dagen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 3. genummerde voorwerp, te weten:
1 stuks handschoen (kleur zwart).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2013.
Mr. Schreuder is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1563 2013004705 (p. 1-177)
2 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 april 2013, eigen verklaring verdachte [verdachte]
3 Proces-verbaal aangifte [aangever 1], p. 62
4 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 april 2013, eigen verklaring verdachte [verdachte]
5 Proces-verbaal aangifte [aangever 1], p. 62
6 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 april 2013, eigen verklaring verdachte [verdachte]
7 Proces-verbaal aanhouding [verdachte], p. 52
8 Proces-verbaal aangifte [aangever 1], p. 62
9 Proces-verbaal verhoor getuige [aangever 2], p. 67
10 Proces-verbaal van bevindingen, p. 77