ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
09-817101-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof in vereniging gepleegd door minderjarige verdachte met opzetheling van gestolen goederen

Op 28 maart 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak betreffende een minderjarige verdachte die beschuldigd werd van straatroof in vereniging en opzetheling. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 14 maart 2013, waarbij de officier van justitie, mr. J. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. I. Jadib, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander plegen van een straatroof op een klasgenoot, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de herkomst van de gestolen goederen, een koptelefoon en een horloge, die hij van de medeverdachte had gekregen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij de straatroof, en sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van opzetheling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had de gestolen goederen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren van een misdrijf.

De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moest houden aan de voorschriften van de Stichting Bureau Jeugdzorg. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en gedragsproblematiek, hulp en begeleiding nodig had om recidive te voorkomen. De uitspraak benadrukte het belang van het bestrijden van heling en het beschermen van andermans eigendommen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/817101-13
Datum uitspraak: 28 maart 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 2000 te [plaats A],
adres: [plaats A].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 maart 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. I. Jadib, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats A], tezamen en in vereniging
met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een (witte) koptelefoon (Beats by Dr Dre) en/of een (wit) horloge
(Casio G-Shock) en/of een armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn medeverdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
zijn medeverdachte hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit
- het bij de keel pakken/vasthouden van die [aangever] en/of
- het die [aangever] de woorden toevoegen: "Geef me al je spullen, anders steek ik
je neer" en/of "Geef me je armband" en/of "Geef me je horloge", althans
woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, en/of
- het van het hoofd van die [aangever] wegtrekken van die koptelefoon en/of
- het van een pols wegtrekken van die horloge en/of armband;
en/of
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats A], tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld R.
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een (witte) koptelefoon (Beats by Dr
Dre) en/of een (wit) horloge (Casio G-Shock) en/of een armband, in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het bij de keel pakken/vasthouden van die [aangever] en/of
- het die [aangever] de woorden toevoegen: "Geef me al je spullen, anders steek ik
je neer" en/of "Geef me je armband" en/of "Geef me je horloge", althans
woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats A], in elk geval in
Nederland, een (witte) koptelefoon (Beats by Dr Dre) en/of een (wit) horloge
(Casio G-Shock) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die koptelefoon en/of horloge wist, althans redelijkerwijs had
moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding
Op [datum] 2013 is verdachte aangehouden, omdat hij voorwerpen aannam van een jongen, geheel in het zwart gekleed, die zich volgens de politie verdacht gedroeg. Vervolgens hoorde de politie dat er een straatroof had plaatsgevonden op de [plaats A]. Het signalement van de dader kwam overeen met de geheel in het zwarte geklede jongen die iets aan verdachte gaf.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte samen met een ander een straatroof heeft gepleegd, of dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder primair, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder primair, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft daartoe naar voren gebracht dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar kort voor de straatroof hebben gesproken. Hierbij moet verdachte tegen [medeverdachte], die de overval heeft gepleegd, hebben verteld dat zijn klasgenoot [aangever] meerdere sieraden droeg. Het was op straat immers niet te zien dat [aangever] sieraden droeg, omdat zijn kleren daaroverheen zaten. Kort na de overval geeft [medeverdachte] de gestolen goederen aan verdachte en gaat er op de fiets van verdachte vandoor. Vervolgens stopt verdachte de gestolen goederen in zijn broek. De officier van justitie acht nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] op de diefstal met geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die de straatroof heeft gepleegd en er voorts geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van medeplegen, nu uit het dossier niet naar voren komt dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging. 1
Op [datum] 2013 heeft aangever [aang[aangever] aangifte gedaan van een straatroof op de [plaats A]. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij op [datum] 2013 omstreeks 13.50 uur vrij was van school en naar de tramhalte liep. Op een gegeven moment is hij door een jongen die helemaal in het zwart gekleed was door middel van geweld en bedreiging met geweld bestolen van onder andere zijn koptelefoon van het merk Beats by Dr. Dré en zijn witte Casio G-Shock horloge.2
Op [datum] 2013 omstreeks 13.50 uur heeft een agent in burger een jongen - geheel gekleed in het zwart - in de gaten gehouden, omdat deze zich verdacht gedroeg. Nadat de agent de jongen een korte tijd uit het oog had verloren, zag hij hem even later op de kruising [plaats A] met de [plaats B] weer staan. Hij stond dicht bij een andere jongen. De agent zag dat de jongen in het zwart iets wits in zijn handen had, het leek op een koptelefoon met snoer. De jongen in het zwart is toen weggerend naar de kruising van de [plaats C] met de [plaats B] waar hij het witte voorwerp overgaf aan een andere jongen, die is aangehouden en later verdachte bleek te zijn.3 De jongen in het zwart wordt ook aangehouden en deze blijkt [medeverdachte] te zijn.
Tijdens de insluitingsfouillering haalde verdachte een witte koptelefoon van het merk Beats by Dr. Dré en een wit horloge van het merk Casio G-Shock uit zijn broek.4 Ook werd er een pasje op naam van [medeverdachte] bij verdachte aangetroffen.5
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet te bewijzen is. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte geen uitvoeringshandelingen bij de straatroof heeft verricht. Voorts is er geen bewijs dat verdachte, zoals de officier van justitie stelt, tegen [medeverdachte] iets gezegd zou hebben over de sieraden van [aangever]. Dat verdachte op [medeverdachte] heeft staan wachten waarna hij de gestolen goederen van hem kreeg, is onvoldoende om het medeplegen van diefstal met geweldpleging aan te nemen.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde opzet- dan wel schuldheling overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de spullen die hij in zijn bezit had bij zijn aanhouding van zijn klasgenoot [aangever] zijn. Hij heeft de spullen gekregen van een jongen die hij ter hoogte van de [plaats B] tegenkwam. Samen liepen ze de [plaats B] in en ter hoogte van de hoek [plaats B] met de [plaats C] stonden ze stil en zei de jongen: 'Blijf even hier. Ik moet wat doen.' Een half uur later komt hij terug, geeft hem een koptelefoon en een horloge en gaat ervandoor. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het niet goed zat met de spullen.6
Op basis van vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte de witte koptelefoon van het merk Beats by Dr. Dré en het witte Casio G-Shock horloge van medeverdachte [medeverdachte] heeft gekregen, die kort daarvoor de goederen van [aangever] had gestolen.
Verdachte was, zo blijkt uit zijn verklaring bij de politie, op de hoogte van het feit dat de goederen afkomstig waren van diefstal. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
hij op [datum] 2013 te [plaats A], een (witte) koptelefoon (Beats by Dr Dre) en een (wit) horloge
(Casio G-Shock) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die koptelefoon en horloge wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 50 dagen met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering. De officier van justitie heeft verzocht de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot
een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor de onder primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bepleit. De raadsvrouw acht een jeugddetentie voor een opzetheling niet op zijn plaats. De raadsvrouw heeft verzocht een werkstraf, deels voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde jeugdreclassering, op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Hij heeft een gestolen koptelefoon en horloge van een jongen aangenomen, terwijl hij wist dat die goederen afkomstig waren van diefstal. De rechtbank neemt dit verdachte in het bijzonder kwalijk, omdat hij wist dat de goederen van een klasgenoot van hem waren.
Heling houdt diefstal in stand en dient daarom bestreden te worden. De rechtbank is van oordeel dat met het bewezenverklaarde feit verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 19 februari 2013. Hierin komt, zakelijk weergegeven, naar voren dat de Raad zich ernstige zorgen maakt over de ontwikkeling van verdachte en zijn functioneren op het gebied van school, vrije tijd en het gezin. Verdachte groeit op in een gezin waarin de ouders weinig pedagogisch overwicht hebben en hij vermoedelijk weinig wordt begrensd. Verdachte heeft last van gedragsproblematiek, waaronder problemen met zijn agressieregulatie. Ook is hij op zijn jonge leeftijd in korte tijd twee keer in aanraking met de politie gekomen.
Om de kans op recidive te verkleinen is het zowel nodig dat verdachte behandeling krijgt voor zijn gedragsproblemen als ook dat hij tijdelijk niet meer thuis zal wonen, om de negatieve invloed van zijn omgeving te beperken. Het strafrechtelijke kader is hiervoor niet toereikend waardoor er in het civiele kader een uithuisplaatsing nodig is, dit is ook bij de rechtbank verzocht. De Raad adviseert de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Indien het verzoek tot uithuisplaatsing wordt afgewezen adviseert de Raad om naast een onvoorwaardelijke werkstraf een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg.
De rechtbank houdt het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing, dat gelijktijdig met de strafzaak wordt behandeld, aan voor de duur van drie maanden, omdat zij zich thans onvoldoende geïnformeerd acht over de vraag of een uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 40 uren een passende reactie is op het gedrag van de verdachte.
Als extra waarborg om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten zal de rechtbank een gedeelte van de werkstraf, te weten 20 uren, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Tevens zal verdachte zich gedurende die proeftijd in het belang van hulpverlening en begeleiding voor zijn gedragsproblematiek moeten gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering en Jeugdbescherming.
Op grond van artikel 77za Wetboek van Strafrecht kan een bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid alleen worden gegeven als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het feit waarvoor betrokkene wordt veroordeeld tot een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf dient dus ook een dergelijk misdrijf te zijn. Gedacht kan worden aan zedendelicten en geweldsmisdrijven.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde in onderhavige zaak gelet op voorstaande niet bevelen, omdat verdachte niet veroordeeld is voor een geweldsmisdrijf, noch is er een vrijheidsstraf opgelegd.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
opzetheling;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van 20 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering en Jeugdbescherming, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C. Koekman, kinderrechter,
en mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het ongenummerde dossier met het nummer PL1533 2013006709-15.
2 Proces-verbaal aangifte [aangever], [datum] 2013, 1e en 2e pagina.
3 Proces-verbaal van bevindingen, [datum] 2013, PL1533 2013006709-10, 1e en 2e pagina.
4 Proces-verbaal van aanhouding [verdachte], [datum] 2013, 2e pagina.
5 Fouilleringsformulier, PL1533 2013006709-5.
6 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], 10 januari 2013, 2e en 3e pagina.