ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-09-435474 - HA ZA 13-100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door overwaaiende onkruidzaden van perceel gebruiker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] over onrechtmatige hinder door onkruid. [eiser], eigenaar van een perceel grond, vorderde schadevergoeding van [gedaagde], die een aangrenzend perceel huurde en onvoldoende maatregelen zou hebben genomen om onkruid, met name 'wilgenroosje' en 'kleine kruiskruid', te bestrijden. [eiser] stelde dat hij hinder ondervond van overwaaiende onkruidzaden, wat leidde tot extra arbeid en misgelopen winst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke verplichting bestond voor [gedaagde] om het onkruid te bestrijden, en dat de hinder die [eiser] ondervond niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de groei en verspreiding van onkruid een natuurlijk proces is, dat zich in agrarische gebieden voordoet. Bovendien heeft [gedaagde] wel degelijk maatregelen getroffen om het onkruid te bestrijden, en was er geen bewijs dat de onkruidzaden uitsluitend van zijn perceel afkomstig waren.

De rechtbank concludeerde dat [eiser] niet kon eisen dat [gedaagde] meer maatregelen zou nemen dan hij al had gedaan. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de afweging tussen de belangen van partijen en de noodzaak van actieve onkruidbestrijding in agrarische contexten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/435474 / HA ZA 13-100
Vonnis van 15 mei 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. L. Roumen te ’s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. ROZENKWEKERIJ [X]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.M. van Schaick te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2012 met producties;
- de brief van de rechtbank van 1 februari 2013 waarin partijen is bericht dat deze
zaak is geselecteerd voor behandeling in het kader van het project civiele procesinnovatie, met vermelding van de bijzondere regels die op de procedure van toepassing zijn;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 13 maart 2012;
- akte houdende producties aan de zijde van [eiser];
- het proces-verbaal van comparitie van 22 april 2013.
1.2. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van een perceel grond in de gemeente [woonplaats]. Sinds 1992 legt [eiser] zich bedrijfsmatig toe op de teelt van zogeheten “visueel aantrekkelijke heesters”. Deze worden geteeld in potten op het [eiser] toebehorende perceel.
2.2. Van 2007 tot 2011 heeft [gedaagde] op het door hem gehuurde perceel grond naast het perceel van [eiser] een rozen- en sierteeltbedrijf geëxploiteerd. [gedaagde] exporteerde zijn teelt naar Polen.
2.3. Op het perceel van [gedaagde] groeiden onder meer de onkruidplanten “wilgenroosje” en “kleine kruiskruid”. Tussen de in potten gekweekte boomkwekerijproducten op het perceel van [eiser] zijn met regelmaat zaden van het wilgenroosje en het kleine kruiskruid terechtgekomen.
2.4. Op 18 september 2009 heeft Naktuinbouw - de keuringsdienst die belast is met keuringen van plantaardig materiaal als bedoeld in de Zaaizaad- en plantgoedwet - het perceel van [eiser] geïnspecteerd. Over die inspectie heeft Naktuinbouw op 4 april 2013 in het kader van onderhavige procedure als volgt (aanvullend) gerapporteerd:
“(…)
• er was wel degelijk een zeer ernstig onkruidprobleem bij Rojo en ook bij de buren, [gedaagde]. Rojo heeft zeer veel hinder ondervonden van overwaaiend onkruid van [gedaagde] - met name van het aangrenzende rozenperceel ten zuiden van het perceel van Rojo;
• het onkruid waar het i.c. om ging was m.n. wilgenroos en kruiskruid. Dergelijk onkruid in een teelt is een ernstige kwaliteitsziekte. De keurmeester heeft geconstateerd (eigen waarneming) dat het (aangrenzende) perceel van [gedaagde] volledig met dit onkruid was volgelopen;
• omdat [gedaagde] in die tijd zijn materiaal als snijcultuur in de handel bracht, was het voor Naktuinbouw niet mogelijk keuringsmaatregelen op te leggen. Naktuinbouw heeft namelijk op basis van de Zaaizaad- en plantgoedwet uitsluitend bevoegdheden ten aanzien van teeltmateriaal dat in het handelsverkeer wordt gebracht, niet voor materiaal dat wordt aangewend als snijgoed, eindproduct e.d.;
• was dit materiaal wél aan te merken als teeltmateriaal en in voorraad voor verkoop, dan zou de gehele teelt bij [gedaagde] afgekeurd zijn. Naktuinbouw zou dit bedrijf direct maatregelen hebben opgelegd.
(…).”
2.5. [eiser] heeft gedurende de periode dat [gedaagde] het naast zijn perceel grond gelegen perceel huurde handmatig het onkruid uit zijn potten met boomkwekerijproducten verwijderd.
2.6. Tot 2009 was in de gemeente Hazerswoude-Rijndijk de zogeheten “Distelverordening Provincie Zuid-Holland” van kracht, die de eigenaar van grond met als bestemming “weide- of akkergrond” verplichtte om de grond ter voorkoming van overlast vrij van distels te houden.
2.7. In 2008 heeft [eiser] er mondeling bij [gedaagde] over geklaagd dat hij last had van overwaaiende onkruidzaden, afkomstig van het perceel van [gedaagde]. Bij brieven van 11 mei 2009 en 16 juni 2009 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het onkruid dat op het perceel van [gedaagde] groeide te verwijderen. Tevens heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor schade die hij heeft ondervonden als gevolg van “nalatigheid in de verzorging van de teelt”. Bij brief van 5 januari 2010 heeft [eiser] [gedaagde] opnieuw aansprakelijk gesteld voor de schade die hij leed als gevolg van overwaaiende onkruidzaden. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht de geleden schade te vergoeden. [gedaagde] heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 75.146,50, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering - zakelijk weergegeven - de navolgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] is gehouden het perceel dat hij in gebruik heeft te onderhouden ter voorkoming van overlast. Dit geldt te meer, nu [gedaagde] het perceel in gebruik heeft genomen terwijl [eiser] er reeds was gevestigd. [gedaagde] heeft zijn perceel niet deugdelijk onderhouden, nu hij heeft nagelaten het onkruid dat op zijn perceel groeit - meer specifiek het wilgenroosje en het kleine kruiskruid - te bestrijden, waardoor onkruidzaden van de betreffende planten hebben kunnen overwaaien naar het perceel van [eiser] en [eiser] schade heeft geleden. Het nalaten van [gedaagde] is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [eiser]. De schade bestaat uit de extra arbeid die [eiser] heeft moeten aanwenden voor het wieden van het onkruid op zijn terrein over de jaren 2008, 2009 en 2010 en de door [eiser] misgelopen bruto winst over de jaren 2009, 2010 en 2011. De schade kan aan [gedaagde] worden toegerekend. [gedaagde] is dan ook gehouden de schade van [eiser] te vergoeden.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen houdt de vraag verdeeld of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] doordat hij het onkruid dat op het door hem gehuurde perceel groeide onvoldoende heeft bestreden, waardoor zaden van het wilgenroosje en kleine kruiskruid hebben kunnen overwaaien en voor overlast op het perceel van [eiser] hebben gezorgd.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat er - anders dan ten aanzien van distels, waarvoor de Distelverordening gold - geen geschreven regel norm van kracht was die [gedaagde] verplichtte om het wilgenroosje en het kleine kruiskruid te bestrijden. Van onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde] wegens strijd met een wettelijke plicht is derhalve geen sprake.
4.3. Dan is de vraag aan de orde of het handelen - of beter: het niet handelen - van [gedaagde] volgens een ongeschreven norm onrechtmatig is jegens [eiser]. Daarvan zou in dit geval sprake kunnen zijn als door toedoen van [gedaagde] onrechtmatige hinder is toegebracht aan [eiser] in de zin van artikel 5:37 BW, welk artikel van overeenkomstige toepassing is op de gebruiker/niet-eigenaar van een perceel grond.
4.4. De beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder, hangt volgens vaste jurisprudentie af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden (HR 3 mei 1991, NJ 1991, 476). Daarbij moeten de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, worden afgewogen tegen de belangen van degene die hinder ondervindt. Ook de mogelijkheden die over en weer bestaan om met eenvoudige middelen en zonder al te hoge kosten alsmede de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen, moeten mede in aanmerking worden genomen (HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639).
4.5. Met inachtneming van het hiervoor geschetste beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat de overlast die [eiser] stelt te hebben ondervonden van de vanuit het perceel van [gedaagde] overwaaiende onkruidzaden niet als hinder in vorenbedoelde zin is aan te merken. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.6. Van belang is om te beginnen dat de groei van onkruid en de verspreiding van onkruidzaden een natuurlijk proces is, welk proces zich in sterkere mate kan voordoen in een agrarisch gebied, waarin het perceel van [eiser] zich bevindt, en dat alleen kan worden tegengegaan door actief ingrijpen van een gebruiker van de grond. Dat is wat [eiser] van [gedaagde] verlangde: dat hij het onkruid, waarvan de aanwezigheid niet aan [gedaagde] was toe te rekenen, actief zou bestrijden ter wille van de ongestoorde voortgang van de bedrijfsactiviteiten van [eiser].
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel het voor [eiser] gewenste niveau van onkruidbestrijding niet als maatstaf dienen ter beantwoording van de vraag in hoeverre - en op welke wijze - [gedaagde] het onkruid op zijn perceel had dienen te bestrijden. [eiser] kon dan ook niet van [gedaagde] verlangen dat deze, op eigen kosten, meer maatregelen zou treffen dan hij heeft gedaan om het onkruid dat op zijn perceel groeide te bestrijden. Voorts is komen vast te staan dat [gedaagde] wel maatregelen heeft getroffen ter bestrijding van onkruid. Dat blijkt met name ook uit de bevindingen van een collega rozenkweker die het perceel van [gedaagde] medio augustus 2011 heeft geïnspecteerd en over die inspectie als volgt heeft verklaard:
“De groei alsmede de kwaliteit van de Rosa Mulitflora takken zag er goed uit. Ik heb geen overmatige groei van onkruid kunnen constateren en het gehele perceel was goed onderhouden, d.w.z. bestrijding van onkruid en ziektes had plaatsgevonden.”
4.8. Zelfs als moet worden aangenomen dat de onkruidzaden die [eiser] hebben genoopt tot een arbeidsintensieve bestrijding alleen afkomstig waren van de grond van [gedaagde] - hetgeen niet met zekerheid kan worden vastgesteld - kan onder deze omstandigheden niet worden geoordeeld dat onrechtmatig is gehandeld door [gedaagde]. [eiser] kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanspraak maken op een zo grondige onkruidbestrijding door [gedaagde] dat de nu ondervonden hinder zich niet zou hebben voorgedaan.
4.9. De enkele omstandigheid dat Naktuinbouw heeft geconcludeerd dat de teelt van [gedaagde] vanwege het onkruid dat op zijn terrein voorkomt zou worden afgekeurd, indien die teelt zou worden gebruikt voor de verkoop, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals hiervoor overwogen, is het door [eiser] gewenste niveau van onkruidbestrijding immers niet maatgevend voor de vraag in hoeverre [gedaagde] het onkruid op het door hem gehuurde perceel had dienen te bestrijden, nog buiten beschouwing gelaten dat Naktuinbouw - zoals [gedaagde] ter comparitie onweersproken heeft aangevoerd - niet op het terrein van [gedaagde] is geweest en het perceel derhalve slechts op afstand heeft beoordeeld.
4.10. Dat de kosten ter bestrijding van onkruid voor [gedaagde] lager zouden zijn geweest dan voor [eiser] - zoals [eiser] ter comparitie nog heeft aangevoerd - brengt op zichzelf genomen evenmin met zich dat het nalaten van [gedaagde] als onrechtmatig jegens [eiser] heeft te gelden. Denkbaar zou evenwel zijn dat het nalaten van [gedaagde] om het onkruid in - in de optiek van [eiser] - voldoende mate te bestrijden alsnog een onrechtmatig karakter had gekregen, namelijk wanneer [gedaagde] zou hebben geweigerd medewerking te verlenen aan een grondiger bestrijding op het door hem gehuurde perceel door of op kosten van [eiser]. Het is voorstelbaar dat [gedaagde], gezien het zwaarwegende belang bij de bestrijding van het onkruid voor [eiser], gehouden was daaraan zijn medewerking te verlenen, voor zover daardoor de exploitatiemogelijkheden van de door hem gehuurde grond niet zouden worden geschaad. Nu echter ter comparitie door [eiser] expliciet is bevestigd dat hij een dergelijk aanbod niet tot [gedaagde] heeft gericht, kan van onrechtmatig handelen niet worden gesproken.
4.11. De slotsom is dan ook dat van onrechtmatige hinder geen sprake is, zodat de overige stellingen en weren - in het bijzonder die terzake van de causaliteit en de schade - onbesproken kunnen blijven. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 821,=
- salaris advocaat € 1.788,= (2 punten × tarief € 894,=).
€ 2.609,=
4.13. De door [gedaagde] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten alsmede over de nakosten zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot
op heden begroot op € 2.609,=, alsmede in de nakosten, begroot op € 131,= indien geen betekening van het vonnis plaatsvindt, danwel op € 199,= indien betekening plaatsvindt, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten en de nakosten ingaande op de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling en de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door H.J. Vetter en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.?