ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/12309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van vreemdelingenbewaring en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van vreemdelingenbewaring van eiser, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser had eerder twee verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, die zijn toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet langer dan vier weken mag duren, en dat het aannemelijk is dat de bewaring na deze periode moet worden opgeheven, omdat de rechtbank niet binnen vier weken zal hebben beslist op het door eiser ingestelde beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag.

De rechtbank overwoog dat het van belang is of verweerder op de hoogte was van eisers verblijf in detentie in Duitsland, wat eiser al op 11 maart 2013 aan verweerder had voorgehouden. Verweerder had tot dat moment geen standpunt ingenomen over deze kwestie. Gezien het feit dat er al twee maanden waren verstreken waarin verweerder onderzoek had kunnen doen, achtte de rechtbank het niet gerechtvaardigd om te wachten op een beslissing van verweerder.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser, wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: AWB 13/12309, V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2013 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Lelystad,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T.J.W. Visser, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Verweerder heeft eiser op 18 februari 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij faxbericht van 13 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn inbewaringstelling bij uitspraak van 18 maart 2013 ongegrond heeft verklaard.
De zaak is op 13 mei 2013 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting de vreemdeling in bewaring worden gesteld indien die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
De bewaring duurt dan, op grond van artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000, in geen geval langer dan vier weken.
2. Eiser heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 nu twee verzoeken om een voorlopige voorziening zijn toegewezen bij uitspraak van heden (zaaknummers AWB 13/1181 en AWB 13/8909). De rechtbank acht aannemelijk dat de bewaring na verloop van vier weken moet worden opgeheven omdat de rechtbank niet binnen vier weken zal hebben beslist op de door eiser ingestelde beroepen. Daartoe acht de rechtbank mede redengevend dat, zoals volgt uit voormelde uitspraak van heden, voor beoordeling van het beroep relevant kan zijn of bij verweerder bekend was dat eiser in september 2011 verbleef in detentie in Duitland, eiser dit al op 11 maart 2013 heeft voorgehouden aan verweerder en verweerder daarover tot op heden geen standpunt heeft ingenomen.
3. Nu de rechtbank het thans al aannemelijk acht dat de bewaring na verloop van vier weken zal moeten worden opgeheven en al twee maanden zijn verstreken waarin verweerder onderzoek heeft kunnen verrichten naar de gestelde bekendheid met eisers verblijf in detentie in Duitsland, acht de rechtbank het niet gerechtvaardigd dat moment af te wachten.
Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de bewaring van eiser eerder opgeheven had moeten worden. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.