ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0206
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen voortduren van vreemdelingenbewaring en rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van vreemdelingenbewaring van eiser, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser had eerder twee verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, die zijn toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet langer dan vier weken mag duren, en dat het aannemelijk is dat de bewaring na deze periode moet worden opgeheven, omdat de rechtbank niet binnen vier weken zal hebben beslist op het door eiser ingestelde beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag.
De rechtbank overwoog dat het van belang is of verweerder op de hoogte was van eisers verblijf in detentie in Duitsland, wat eiser al op 11 maart 2013 aan verweerder had voorgehouden. Verweerder had tot dat moment geen standpunt ingenomen over deze kwestie. Gezien het feit dat er al twee maanden waren verstreken waarin verweerder onderzoek had kunnen doen, achtte de rechtbank het niet gerechtvaardigd om te wachten op een beslissing van verweerder.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser, wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier.