ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-09-424431 - HA ZA 12-915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van een dressuurpaard met tong- en mobiliteitsproblemen

In deze zaak gaat het om de verkoop van een paard, Beaucaro, door [gedaagde] aan Remmits Dressuurpaarden B.V. voor een bedrag van € 20.000. De koopovereenkomst werd op 17 april 2012 gesloten, waarbij Remmits op de hoogte was van bepaalde kenmerken van het paard, zoals het feit dat het paard zijn tong soms naar buiten steekt. Na de koop heeft Remmits echter geclaimd dat er sprake was van bedrog en non-conformiteit, omdat het paard ook tijdens het rijden zijn tong naar buiten zou steken en behept zou zijn met een patella fixatie, wat het paard ongeschikt zou maken voor de dressuursport. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat [gedaagde] opzettelijk onjuiste mededelingen had gedaan of belangrijke informatie had verzwegen. De rechtbank oordeelde dat de kenmerken van het paard, zoals de tong- en mobiliteitsproblemen, niet zodanig waren dat ze de geschiktheid voor de dressuursport in gevaar brachten. De rechtbank concludeerde dat Remmits onvoldoende feiten had gesteld om te concluderen dat het paard niet geschikt was voor het bijzondere gebruik dat bij de overeenkomst was voorzien. De vorderingen van Remmits tot restitutie van de koopsom en schadevergoeding werden afgewezen, en Remmits werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/424431 / HA ZA 12-915
Vonnis van 1 mei 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REMMITS DRESSUURPAARDEN B.V.,
gevestigd te Megen,
eiseres,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. de Feijter te Arnhem.
Partijen zullen hierna Remmits en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 juli 2012 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 24 oktober 2012;
- het voorlopig deskundigenbericht van 17 december 2012;
- het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van Remmits, gehouden op 28 januari 2013;
- de ambtshalve beschikking van 28 februari 2013 waarin de datum voor de comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van voorlopig tegengetuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde], gehouden op 10 april 2013;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 april 2013.
1.2. Ter zitting van 10 april 2013 is vonnis bepaald op 8 mei 2013. Vandaag op 1 mei 2013 kan bij vervroeging vonnis worden gewezen.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] als verkoper en Remmits als koper hebben op 17 april 2012 een schriftelijke koopovereenkomst gesloten strekkende tot verkoop van het paard Beaucaro voor een bedrag van € 20.000,=. Betaling en levering van Beaucaro hebben eveneens op 17 april 2012 plaatsgevonden.
2.2. De koopovereenkomst bevat - voor zover relevant - onder meer de navolgende bepalingen:
“(…)
Verkoper verkoopt aan koper het volgende paard:
Naam: Beaucaro
(…)
Graad van africhting: dressuur geklasseerd,
(…)
Koper is ervan op de hoogte dat het paard in zijn vrije tijd met zijn tong naar buiten staat.
Paard wordt verkocht wegens geen klikkende combinatie, amazone is angstig geworden.
Het paard is klinisch(e) en rontgenologisch onderzocht op 17-04-2012 op dap de Lingehoeve. Koper is op de hoogte van alle vermelde bevindingen en gaat hiermee akkoord. (…)”
2.3. Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft Remmits Beaucaro geïnspecteerd. Bij die inspectie waren namens Remmits [A], adviseur van Remmits, en zijn partner mevrouw [B] aanwezig. Namens [gedaagde] was mevrouw [C] aanwezig, paardentrainer. Laatstgenoemde was door [gedaagde] verzocht het verkoopproces te begeleiden. Zowel [B] als [A] hebben het paard tijdens de inspectie bereden. Voorts is Beaucaro voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst klinisch en röntgenologisch gekeurd door dierenarts E. Bergman. Bergman heeft geconcludeerd dat het paard zowel klinisch als röntgenologisch in orde was.
2.4. Na het sluiten van de koopovereenkomst - op 12 mei 2012 - is Beaucaro opnieuw onderzocht, ditmaal door E. Enzerink van het Veterinair Centrum Someren. Enzerink rapporteerde over zijn bevindingen als volgt:
“Op stal staat paard geregeld met tong uit de mond.
Bij omdraaien op stal heeft paard regelmatig la en ra een habituele patella fixatie.
Als paard uit de box gehaald word heeft hij herhaaldelijk een patellafixatie die er wel spontaan af schiet, als het paard wat meer heeft gelopen word de frequentie minder.
(…)
Paard staat netjes rondom op de ijzers beiderzijdsachter wat binnendoor gezet.
(…)
Bij het opzadelen op de poetsplaats staat het paard met de tong een stukje naar buiten.
Bij aanvang van het rijden gooit het paard enkele malen tong volledig naar buiten.
(…).”
2.5. Bij brief van 11 mei 2012 heeft Remmits de koopovereenkomst primair vernietigd en subsidiair buitengerechtelijk ontbonden. Voorts heeft Remmits [gedaagde] gesommeerd Beaucaro terug te nemen en de aankoopsom aan haar terug te betalen. [gedaagde] heeft aan deze sommatie niet voldaan.
2.6. Op verzoek van Remmits heeft bij deze rechtbank een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Het doel van dit getuigenverhoor was te onderzoeken in hoeverre vast zou komen te staan dat [gedaagde] er ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst van op de hoogte was dat Beaucaro zijn tong tijdens het rijden naar buiten stak en in hoeverre [gedaagde] er ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst van op de hoogte was dat Beaucaro in enigerlei mate last had van het mobiliteitsprobleem “patella fixatie”. In dit kader heeft Remmits op 28 januari 2013 [A], [D] en [E] als getuigen voorgebracht. Op 10 april 2013 heeft [gedaagde] in het kader van het voorlopig tegengetuigenverhoor [F] en [C] als getuigen voorgebracht.
2.7. Voorts is op verzoek van Remmits een deskundige benoemd, die op 17 december 2012 een voorlopig deskundigenbericht heeft uitgebracht.
2.8. De processen-verbaal uit de getuigenverhoren alsmede het deskundigenbericht zijn ter comparitie op verzoek van partijen toegevoegd aan het procesdossier.
3. Het geschil
3.1. Remmits vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. veroordeling van [gedaagde] tot restitutie van de koopsom van € 20.000,= binnen 3 dagen na betekening van onderhavig vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag der voldoening;
b. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding;
c. [gedaagde] te gebieden Beaucaro binnen drie dagen na restitutie van de koopsom bij Remmits op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom;
d. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding alsmede te nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. Aan haar vorderingen legt Remmits, samengevat weergegeven, ten grondslag dat de overeenkomst onder invloed van bedrog subsidiair dwaling tot stand is gekomen, nu [gedaagde] heeft verzwegen dat Beaucaro was behept met een tongprobleem en de “patella fixatie (het “mobiliteitsprobleem”), terwijl zij verplicht was beide problemen aan Remmits mede te delen. [gedaagde] had moeten weten dat Remmits de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten, indien zij ervan op de hoogte was dat Beaucaro behept is met een mobiliteitsprobleem en een tongprobleem. Voor zover [gedaagde] niet op de hoogte was van het feit dat bij Beaucaro sprake is van een tong- en mobiliteitsprobleem, is meer subsidair sprake van wederzijdse dwaling. Tot slot stelt Remmits zich op het standpunt dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt, nu het als gevolg van het tong- en mobiliteitsprobleem niet geschikt is voor de dressuursport. Daardoor is sprake van non-conformiteit. Aan de vordering tot schadevergoeding legt Remmits ten grondslag dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt, subsidiair dat sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde].
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bedrog en dwaling
4.1. Remmits stelt dat de koopovereenkomst onder invloed van bedrog tot stand is gekomen en om die reden vernietigbaar is. Remmits betoogt in dit verband om te beginnen dat [gedaagde] opzettelijk een onjuiste mededeling heeft gedaan, nu zij bij het sluiten van de koopovereenkomst aan Remmits heeft medegedeeld dat Beaucaro enkel in zijn vrije tijd zijn tong naar buiten liet hangen, terwijl zij wist dat dit ook tijdens het rijden gebeurde. Voorts voert Remmits aan dat [gedaagde] opzettelijk heeft verzwegen dat Beaucaro behept was met een patella fixatie (een “mobiliteitsprobleem”). Nu het paard als gevolg van beide problemen niet geschikt is voor de dressuursport, zou Remmits bij bekendheid met beide problemen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, de koopovereenkomst niet zijn aangegaan.
4.2. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van bedrog aan haar zijde en heeft daartoe ter comparitie aangevoerd dat zij er niet van op de hoogte was dat Beaucaro zijn tong wel eens naar buiten liet hangen als zij het paard bereed. Zij heeft meegedaan aan dressuurwedstrijden met Beaucaro. Tijdens die wedstrijden is zij nooit “uitgebeld”. Evenmin is op het protocol dat zij na afloop van een wedstrijd ontving een melding gemaakt van het naar buiten laten hangen van de tong door Beaucaro.
4.3. Tegenover de betwisting van [gedaagde] heeft Remmits haar stelling dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat Beaucaro zijn tong ook tijdens het rijden naar buiten liet hangen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. [D] heeft in het kader van het voorlopig getuigenverhoor weliswaar verklaard dat Beaucaro zijn tong tijdens de lessen met [gedaagde] soms naar buiten liet hangen, maar [D] heeft niet verklaard dat hij dit ook met [gedaagde] heeft besproken. Evenmin volgt uit zijn verklaring dat [gedaagde] zelf heeft gezien dat Beaucaro zijn tong soms naar buiten liet hangen tijdens de lessen. Uit de verklaring van [C], die Beaucaro vier tot vijf keer heeft bereden, volgt ook niet dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat Beaucaro zijn tong tijdens het rijden naar buiten liet hangen. [C] heeft immers verklaard:
“(…) Tijdens het rijden bracht Beaucaro zijn tong absoluut niet naar buiten. Dat gebeurde wel op stal, en ik moet daar om giechelen, want dat is een grappig gezicht. Mevrouw [gedaagde] had me er ook al op gewezen dat Beaucaro dat doet. Mij was niet bekend van enig probleem met de tong tijdens het rijden (…).”
[gedaagde] heeft [C] er kennelijk over geïnformeerd dat Beaucaro zijn tong op stal naar buiten liet hangen, niet dat hij dat ook tijdens het rijden deed. Ook anderszins is niet komen vast te staan dat [gedaagde] zelf van “het tongprobleem” op de hoogte was. Het beroep op bedrog wegens het opzettelijk doen van een onjuiste mededeling faalt derhalve.
4.4. Aan de orde is daarnaast de vraag of [gedaagde] Remmits heeft bedrogen door te verzwijgen dat bij Beaucaro sprake was van een patella fixatie. De rechtbank beantwoordt die vraag eveneens ontkennend en overweegt daartoe als volgt. [gedaagde] heeft ter comparitie weliswaar verklaard dat zij wel eens heeft gezien dat de knie op slot zat bij Beaucaro tijdens een periode van rust; ook uit de verklaring van [D] blijkt dat [gedaagde] wist van de patella fixatie. [D] heeft immers verklaard:
“(…) Het paard vertoonde al vanaf het begin dat ik het zelf ben gaan rijden en ook uit de stal haalde de patella fixatie. (…) Later, toen ik het paard zelf ben gaan rijden, heb ik haar wel voorgesteld om het paard voor de patella fixatie door mijn hoefsmid te laten behandelen. Ik heb het aan de deskundigheid van de hoefsmid overgelaten hoe de patella fixatie behandeld moet worden. De hoefsmid heeft voorgesteld om de hoef binnendoor te zetten en om het paard hoefijzers te geven, waardoor de kans dat de knieën op slot zouden gaan zou worden verkleind. Binnendoor zetten wil zeggen dat de binnenkant van de achterhoef korter is. Daarmee is naar mijn oordeel het probleem van de patella fixatie opgelost. Het is niet zo dat het paard daarmee ongeschikt is voor de dressuursport. (…)”
[gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat zij er niet aan heeft getwijfeld dat met het binnendoor zetten van de hoeven het probleem van de patella fixatie was opgelost, zodat zij het niet nodig heeft gevonden daarover bij de verkoop mededelingen te doen. Uit de verklaring van [D] volgt dat het probleem van de patella fixatie na behandeling door de hoefsmid niet meer aan de orde was. Dat [gedaagde] de patella fixatie opzettelijk heeft verzwegen teneinde Remmits tot de koopovereenkomst te bewegen is derhalve niet komen vast te staan. Dit leidt ertoe dat de het beroep op bedrog strandt.
4.5. Subsidiair beroept Remmits zich op dwaling, welk betoog er eveneens op neer komt dat [gedaagde] Remmits ten onrechte niet heeft ingelicht over het tong- en mobiliteitsprobleem. Op de gronden die hierboven zijn besproken faalt ook dit betoog. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] wist van het tongprobleem, zodat haar niet kan worden tegengeworpen dat ze op dit punt een mededelingsplicht heeft geschonden. Ten aanzien van het mobiliteitsprobleem heeft eveneens te gelden dat [gedaagde] geen mededelingsplicht heeft geschonden. Nu zij meende dat het probleem met het binnendoor zetten van de hoeven was verholpen, valt niet in te zien dat zij Remmits daarover had moeten informeren.
Non-conformiteit en wederzijdse dwaling
4.6. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van non-conformiteit. Een zaak beantwoordt volgens het bepaalde in artikel 7:17 lid 2 BW niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag in elk geval verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij overeenkomst is voorzien.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat Remmits onvoldoende feiten heeft gesteld om te kunnen concluderen dat Beaucaro niet geschikt is voor het bijzondere gebruik dat haar bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond, te weten: de dressuursport. Het feit dat het paard is behept met de patella fixatie brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat het ongeschikt is voor de dressuursport. De rechtbank hecht in dit verband belang aan de verklaring van [D] ten aanzien van de patella fixatie, zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven. Hoewel [D] niet als deskundige is benoemd, komt aan zijn oordeel ter zake grote betekenis toe, nu hij paardentrainer en ervaren dressuurruiter is.
4.8. Uit de verklaring van [D] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de patella fixatie geen beletsel vormt voor gebruik van het paard voor de dressuursport. Het probleem is met het binnendoor zetten immers opgelost. Evenmin kan Remmits worden gevolgd in haar betoog dat het paard vanwege de patella fixatie ongezond zou zijn en daarmee derhalve niet aan de overeenkomst beantwoordt, zoals ter comparitie aangevoerd. [E] heeft immers in het kader van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat de patella fixatie met beslag te verhelpen is. Dat [E] hierbij sprak over “verbloemen” en niet van “oplossen”, doet aan de strekking van zijn verklaring niet af. [C] heeft verklaard dat het binnendoorzetten geregeld gebeurt, met name bij jongere paarden, omdat ze dan iets gemakkelijker bewegen. Uit voormelde verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de patella fixatie een met enige regelmaat voorkomend probleem is dat op adequate wijze te verhelpen is, zodat het paard niet minder geschikt is voor de dressuursport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat het paard vanwege de patella fixatie ongezond is.
4.9. Ook het feit dat het paard de tong niet alleen in rust, maar soms ook tijdens het rijden naar buiten gooit, acht de rechtbank onvoldoende om de conclusie te dragen dat het paard ongeschikt is voor de dressuursport. [D] heeft weliswaar verklaard dat een tongprobleem in zijn algemeenheid betekenis heeft voor de dressuursport, maar ten aanzien van de specifieke situatie bij Beaucaro heeft hij verklaard:
“(…) Als ik mevrouw [gedaagde] les gaf, kwam de tong elke les wel een paar keer naar buiten, maar soms ook een periode helemaal niet, als het paard erg goed liep. (…) ik gaf haar dressuurles. Als het paard netjes recht loopt, dan houdt het de tong naar binnen. Ik heb geen activiteiten verricht om te voorkomen dat de tong naar buiten zou komen. (…)
Het probleem van Beaucaro was naar mijn oordeel vervelend, maar niet meer dan dat. Voor mij is het nooit een probleem geweest, wat mij betreft moet het woord tongprobleem daarom tussen aanhalingstekens worden gezet. De helft van de paarden laat zijn tong weleens zien. Een meer professionele ruiter kan dit probleem gemakkelijker oplossen. Als ik het paard bereed, liet het paard voor zover ik weet zijn tong niet naar buiten hangen. Dit is ook afhankelijk van training. (…) Wat mij betreft was het probleem van Beaucaro niet zodanig dat het tot een diskwalificatie van het paard voor de dressuursport zou leiden.(…)”
4.10. Uit de verklaring van [D] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het “tongprobleem” niet van dien aard was, dat Beaucaro ongeschikt is voor de dressuursport. Dat Beaucaro tijdens de lessen van [gedaagde] zijn tong wel eens liet zien, doet aan dat oordeel niet aan af. Ook het feit dat Beaucaro bij [E] tijdens het rijden wel naar buiten bracht, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt. Uit de verklaring van [D] volgt immers dat Beaucaro zijn tong in ieder geval niet liet zien als hij het paard bereed. Voorts heeft [gedaagde] ter comparitie desgevraagd verklaard dat tijdens de dressuurwedstrijden waar zij met Beaucaro aan heeft deelgenomen, van het naar buiten laten hangen van de tong geen sprake was. [C] heeft in het kader van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat [A] Beaucaro tijdens de inspectie dressuurmatig heeft gereden, zonder dat Beaucaro zijn tong tijdens die rit heeft laten zien. Voorts heeft [C] verklaard dat Beaucaro zijn tong niet heeft laten zien toen zij op het paard heeft gereden, in de anderhalve week dat het paard bij haar heeft gestaan. Kennelijk is het afhankelijk van wie het paard berijdt en in welke situatie, of hij zijn tong wel of niet naar buiten brengt. Dat Beaucaro zijn tong bij sommige ruiters ook tijdens het rijden naar buiten brengt, betekent naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat het paard ongeschikt is voor de dressuursport.
4.11. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van wederzijdse dwaling. Van wederzijdse dwaling is sprake indien beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling ten aanzien van het tong- en mobiliteitsprobleem uitgingen. Van vernietigbaarheid wegens dwaling kan geen sprake zijn, als [gedaagde] ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat Remmits daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. Nu - zoals hiervoor overwogen - het “tongprobleem” noch de patella fixatie Beaucaro ongeschikt maken voor de dressuursport, had [gedaagde] ook bij een juiste voorstelling van zaken niet behoeven te begrijpen dat beide bijzonderheden van Beaucaro voor Remmits van doorslaggevende betekenis waren. Deze dwaling behoort in de omstandigheden van het geval derhalve voor rekening van Remmits te blijven. De conclusie luidt dan ook dat ook het beroep op wederzijdse dwaling niet opgaat.
4.12. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering strekkende tot restitutie van de koopsom en het terug in bezit nemen van het paard door [gedaagde] zal worden afgewezen. De vordering tot betaling van schadevergoeding zal eveneens worden afgewezen. Niet valt in te zien dat [gedaagde] - het hiervoor overwogene in ogenschouw genomen - ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.13. Remmits zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure (met inbegrip van de kosten betreffende het voorlopig getuigenverhoor). De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 267,=
- taxe getuige [F] € 450,=
- salaris advocaat € 2.026,50 (3,5 punten × tarief € 579,=)
€ 2.743,50
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt Remmits in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot
op heden begroot op € 2.743,50;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit vonnis is gewezen door H.J. Vetter en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2013.?