ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-09-426914 - HA RK 12-530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van polygame huwelijken en de Nederlandse nationaliteit van kinderen geboren uit dergelijke huwelijken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2013 uitspraak gedaan over de erkenning van een polygame huwelijk en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse nationaliteit van de kinderen die uit dat huwelijk zijn geboren. Verzoeker, een man met de Nederlandse nationaliteit, had in de Verenigde Arabische Emiraten een polygame huwelijk gesloten met [Y] na zijn eerdere huwelijk met [X]. Hij verzocht de rechtbank vast te stellen dat zijn kinderen [A] en [B], geboren uit het huwelijk met [Y], de Nederlandse nationaliteit bezitten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ten tijde van de geboorte van [A] en [B] nog gehuwd was met [X] en dat zijn huwelijk met [Y] in Nederland niet erkend kan worden. De IND heeft het verzoek afgewezen, omdat het huwelijk met [Y] pas na de inschrijving van de echtscheiding met [X] erkend zou kunnen worden. De rechtbank oordeelde dat de familierechtelijke betrekkingen die in de Verenigde Arabische Emiraten zijn ontstaan, niet kunnen worden erkend in Nederland, omdat het polygame huwelijk in strijd is met de Nederlandse openbare orde.

De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet als de juridische vader van [A] en [B] kan worden aangemerkt, aangezien zij niet zijn geboren uit een huwelijk dat naar Nederlands recht rechtsgeldig is. De omstandigheid dat de kinderen Nederlandse paspoorten hebben gekregen, leidt niet tot de conclusie dat zij de Nederlandse nationaliteit bezitten, omdat de wijze waarop de nationaliteit kan worden verkregen limitatief is geregeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank wees het verzoek van verzoeker af, met de overweging dat de familierechtelijke betrekkingen in Nederland niet erkend kunnen worden en dat de kinderen niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/426914 / HA RK 12-530
Beschikking van 2 mei 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [emiraat] in de Verenigde Arabische Emiraten,
verzoeker,
namens de minderjarigen:
[A] en
[B],
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder aan te noemen: ‘de IND’)
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 10 september 2012 ingekomen verzoekschrift,
- de brieven van mr. Klaver van 18 december 2012 en 21 februari 2013,
- de brieven van de IND van 29 november 2012 en 22 januari 2013,
- de brief van de officier van justitie van 6 februari 2013.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Namens verzoeker is mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, verschenen, en namens de IND mr. Meijer. De officier van justitie heeft te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1. Verzoeker is op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], Somalië, geboren. Op 10 oktober 1985 is hij in Mogadishu gehuwd met [X] (verder te noemen: ‘[X]’). Bij Koninklijk Besluit van 6 oktober 1998 is aan verzoeker de Nederlandse nationaliteit verleend.
2.2. Op 18 januari 2004 is verzoeker in Abu Dhabi ten overstaan van de Sharia rechtbank gehuwd met [Y] (verder te noemen: ‘[Y]’). Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2004 [A] geboren en op [geboortedatum][2007] [B], beiden te [emiraat].
2.3. Bij beschikking van 20 januari 2012 is door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch de echtscheiding uitgesproken tussen verzoeker en [X]. De echtscheiding is op 5 maart 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het verzoek
3.1. Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat [A] en [B] de Nederlandse nationaliteit bezitten. Hij voert daartoe aan dat hij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat [A] en [B] zijn geboren uit zijn huwelijk met [Y]. Zijn huwelijk met [X] is reeds op 1 juli 1999 naar Islamitisch recht op de juiste wijze ontbonden. Ongeacht het vermeende polygame huwelijk is verzoeker van mening dat er familierechtelijke betrekkingen tussen hem en [A] en [B] bestaan op grond waarvan zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
3.2. Voorts meent verzoeker dat met een door hem op 14 februari 2013 ten overstaan van een rechter bij de rechtbank te Abu Dhabi afgelegde verklaring in rechte vast is komen te staan dat hij de vader is van [A] en [B]. De beide kinderen hebben op deze wijze van rechtswege het Nederlanderschap verkregen, aldus verzoeker.
3.3. Ten slotte voert verzoeker aan dat de Nederlandse ambassade aan [A] tweemaal en aan [B] eenmaal een Nederlands paspoort heeft verstrekt. Zij mochten er daarom van uitgaan dat zij ook daadwerkelijk in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker beroept zich op het vertrouwensbeginsel.
4. Het standpunt van de IND en van de officier van justitie
4.1. De IND komt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat het huwelijk van verzoeker met [Y] in Nederland pas vanaf 5 maart 2012 - de datum waarop de echtscheiding van verzoeker en [X] is ingeschreven bij de burgerlijke stand - erkend zou kunnen worden. Zover is het echter niet gekomen, omdat het huwelijk van verzoeker met [Y] blijkbaar reeds per 4 juni 2008 door echtscheiding is ontbonden. [A] en [B] zijn allebei geboren vóór 5 maart 2012, zodat verzoeker niet als hun vader in de zin van artikel 1:199, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangemerkt.
4.2. De officier van justitie heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
5. De beoordeling
5.1. Niet staat ter discussie dat verzoeker ten tijde van de geboorte van [A] en [B] naar Nederlands recht nog was gehuwd met [X] en dat dit huwelijk per 5 maart 2012 is ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Ook staat niet ter discussie dat naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten het huwelijk van verzoeker met [Y] rechtsgeldig is en dat verzoeker in de Verenigde Arabische Emiraten als vader van [A] en [B] wordt aangemerkt.
5.2. Verzoeker voert aan dat de door het polygame huwelijk in de Verenigde Arabische Emiraten tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen hem en de uit dat huwelijk geboren kinderen voldoende is om te concluderen dat [A] en [B] vanaf hun geboorte in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
5.3. De rechtbank is echter van oordeel dat de naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten tot stand gekomen familierechtelijke betrekking in Nederland niet kan worden erkend. Op grond van artikel 10:31, eerste lid, BW wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig in Nederland erkend. Dit impliceert echter niet dat het polygame huwelijk van verzoeker met [Y] binnen de Nederlandse rechtsorde zondermeer wordt erkend. Artikel 10:32 BW bepaalt immers dat - ongeacht artikel 10:31 BW - aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende betrokkenheid is met de Nederlandse rechtssfeer om erkenning aan het huwelijk van verzoeker met [Y] te onthouden. Verzoeker was immers al geruime tijd vóór zijn huwelijk met [Y] in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Dit heeft tot gevolg dat het polygame huwelijk van verzoeker de Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen onaanvaardbaar schaadt.
5.5. Uit het vorenstaande volgt dat verzoeker niet kan worden aangemerkt als de juridische vader van [A] en [B], aangezien zij niet zijn geboren uit een huwelijk dat naar Nederlands recht rechtsgeldig tot stand is gekomen. Voorts is niet gebleken dat het polygame huwelijk op enig moment rechtsgeldig is geworden. Uit de door verzoeker overgelegde ‘verklaring aangaande kinderen’ blijkt immers dat het (tweede) huwelijk van verzoeker met [Y] door de rechtbank te Abu Dhabi op 4 juni 2008 door echtscheiding is ontbonden. Op dat moment was verzoeker nog gehuwd met [X].
5.6. De ‘verklaring aangaande kinderen’ kan, anders dan verzoeker aanvoert, niet leiden tot de conclusie dat [A] en [B] door verzoeker zijn erkend en daardoor de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Uit de tekst van de verklaring valt niet af te leiden dat deze is opgesteld met de bedoeling om kenbaar te maken dat verzoeker in de Verenigde Arabische Emiraten is overgegaan tot erkenning van [A] en [B]. De rechtbank laat daarbij in het midden of een erkenning onder de gegeven omstandigheden in de Verenigde Arabische Emiraten mogelijk is. Voorts blijkt uit de verklaring dat deze is opgesteld met alleen de bedoeling om deze in te dienen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Nederland. Een dergelijke verklaring kan evenmin dienen als een rechtsgeldige gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van verzoeker ten aanzien van [A] en [B].
5.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de in de Verenigde Arabische Emiraten ontstane familierechtelijke betrekking tussen verzoeker en [A] en [B] in Nederland niet kan worden erkend, omdat [A] en [B] zijn geboren uit een bigaam huwelijk van verzoeker met [Y] en dat huwelijk in Nederland wegens strijd met de openbare orde niet wordt erkend.
5.8. De omstandigheid dat aan [A] en [B] in de Verenigde Arabische Emiraten Nederlandse paspoorten zijn afgegeven kan niet leiden tot de conclusie dat [A] en [B] daarom in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. De wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen worden limitatief in de RWN genoemd. Het uitreiken van een Nederlands paspoort wordt daaronder niet begrepen. In die situatie kan niet gesproken worden van strijd met het vertrouwensbeginsel, zoals door verzoeker is betoogd.
5.9. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. D.H. von Maltzahn en mr. J.M.C. Louwinger-Rijks en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2013.?