ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-09-419632 - HA ZA 12-635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een architectenovereenkomst en de redelijkheid van opzegging

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een architectenovereenkomst tussen IR. [X] ARCHITEKTEN BV en STICHTING MOZAIEK WONEN. De rechtbank Den Haag heeft op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil dat voortkwam uit de opzegging van de overeenkomst door de woningstichting. De eiser, [X], vorderde dat de opzegging onaanvaardbaar was op basis van redelijkheid en billijkheid, omdat er volgens haar geen deugdelijke reden voor de opzegging was en haar belangen onvoldoende in acht waren genomen. De rechtbank heeft de procedure in detail besproken, waarbij het verloop van de zaak en de relevante correspondentie tussen partijen zijn behandeld. De rechtbank concludeerde dat de architectenovereenkomst niet was opgezegd, maar dat de woningstichting gerechtigd was om geen opdracht voor de volgende fase van het project aan [X] te verstrekken. Dit was in overeenstemming met de bepalingen in de overeenkomst, die de woningstichting de vrijheid gaf om te besluiten om geen verdere opdrachten te geven. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [X] moesten worden afgewezen, omdat de afspraken in de overeenkomst duidelijk waren en [X] zich had akkoord verklaard met de voorwaarden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/419632 / HA ZA 12-635
Vonnis van 24 april 2013
in de zaak van
IR. [X] ARCHITEKTEN BV, h.o.d.n. XX Architecten,
statutair gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.P. den Hertog te Den Haag,
tegen
de stichting
STICHTING MOZAIEK WONEN,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. de Boer te Woerden.
Partijen zullen hierna [X] en MW genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 mei 2012;
- de akte overlegging producties van de zijde van [X] van 23 mei 2012;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 26 september 2012 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2013 en de daarin vermelde stukken;
- de faxbrief van mr. Almeida van 14 januari 2013;
- de faxbrief van mr. De Boer van 16 januari 2013;
- de brief van mr. Almeida van 18 januari 2013;
- de faxbrief van mr. De Boer van 24 januari 2013.
1.2. De faxbrief van mr. Almeida van 14 januari 2013, met daarin de opmerking dat ter comparitie is opgemerkt dat de heer [A] had gevraagd zich vrij te houden, wordt aan het proces-verbaal gehecht. De reactie van mr. De Boer van 16 januari 2013 wordt buiten beschouwing gelaten voor zover daarin nieuwe stellingen worden betrokken. Voor het nemen van een andere akte, zoals door mr. Almeida verzocht, dan wel het nemen van conclusies van re- en dupliek bestaat geen aanleiding.
1.3. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X] is een architectenbureau. MW is een woningstichting met Gouda en Bodegraven als verzorgingsgebied.
2.2. [X] en MW hebben op 10 februari 2010 in het kader van de herontwikkeling (sloop bestaande bedrijfsbebouwing en nieuwbouw woongebouw) door MW van de kop Estafetteflat te Gouda (hierna: “het project”) een architectenovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is bepaald:
“Komen overeen:
Dat de opdrachtgever [lees: MW, toevoeging rechtbank] aan de “architect”[lees: [X], toevoeging rechtbank] de ontwerpwerkzaamheden per ontwerpfase van het project (…) opdraagt en dat het “architectenbureau” deze opdracht aanvaardt. Het honorarium van de totale opdracht bedraagt € 100.000,-- exclusief de wettelijk verschuldigde BTW en inclusief alle verschotten.
(…)
Het project staat omschreven in het startdocument/programma van eisen “aanbouw” Estafetteflat van Mozaïek Wonen d.d. 12-01-2010.
(…)
artikel 2
(…) de opdrachtgever [zal, toevoeging rechtbank] de werkzaamheden per fase (…) schriftelijk aan het “architectenbureau” opdragen. Pas nadat opdrachtgever schriftelijk een opdracht heeft gegeven vangt de “architect” aan met een volgend onderdeel van de opdracht. Opdrachtgever is te allen tijde gerechtigd een of meer fasen niet aan de “architect” op te dragen, en ook een fase tussentijds te beëindigen. Daarnaast is de opdrachtgever gerechtigd om de verdere ontwikkeling van een deel van de locatie stop te zetten, dan wel de locatie uit te breiden.
(…)
artikel 4
De werkzaamheden die de opdrachtgever aan de “architect” opdraagt zijn per fase omschreven in de kruisjeslijst (bijlage 2)
(…)
artikel 7
Eigendoms- en auteursrechten van de “architect” en de gevolgen van opzegging van de opdracht
- (…) de “architect” [heeft, toevoeging rechtbank] indien de opdrachtgever de opdracht heeft opgezegd (…) recht op 100% van het honorarium van de opgedragen werkzaamheden, berekend naar de stand van de werkzaamheden ten tijde van de opzegging.
- De opdrachtgever heeft na opzegging van de opdracht (…) het recht zonder tussenkomst en goedkeuring van de “architect” diens ontwerp nader uit te werken. De “architect” zal zich niet verzetten tegen wijzingen in het ontwerp.
- (…) de opdrachtgever [heeft, toevoeging rechtbank] na opzegging van de opdracht (…) het recht zonder tussenkomst en goedkeuring van de “architect” diens ontwerp uit te voeren.
(…)
Artikel 9
Het budget voor de gebouw gerelateerde aanneemsom is geraamd op € 7.702.500,- exclusief BTW.
(…)
Artikel 11
De onderverdeling van het honorarium per plandeel en fase is opgenomen in bijlage 3.”
2.3. In voormelde bijlage 3 bij de tussen partijen gesloten architectenovereenkomst is onder meer opgenomen dat [X] na het vervaardigen van het structuurontwerp en het voorontwerp recht heeft op 30% van het overeengekomen honorarium.
2.4. MW heeft [X] bij e-mail van 29 juni 2010 bericht dat zij het door [X] vervaardigde voorlopig ontwerp niet zal accorderen vanwege ‘de relatief hoge bouwkosten en de onrendabele top op het project’. Daarbij heeft MW te kennen gegeven een aantal geselecteerde marktpartijen te zullen verzoeken aan de hand van de nieuwe definitie en het programma van eisen een plan op te stellen dat past binnen de gestelde randvoorwaarden. Tevens heeft MW [X] verzocht haar factuur voor het honorarium tot en met het voorontwerp in te dienen en een aanbieding te doen voor de in het kader van de optimalisering van het voorontwerp bestede extra uren.
2.5. [X] heeft bij brief van 9 augustus 2010 jegens MW haar verbazing uitgesproken over het feit dat zij, gelet op haar jarenlange betrokkenheid, niet betrokken zal worden bij de voorgenomen doorstart van het project. Daarbij heeft [X] te kennen gegeven mogelijkheden te zien in het kader een vervolgopdracht te komen tot een aangepast ontwerp op grond waarvan het plan goedkoper zou kunnen worden gerealiseerd.
2.6. Bij e-mail van 13 januari 2011 heeft MW aan [X] bericht dat op 23 december 2010 vanwege de hoge bouwkosten en onacceptabel hoge onrendabele top is besloten niet verder te gaan met het huidige plan, de reeds gemaakte plankosten af te boeken en dat vijf aannemers zijn gevraagd een prijsaanbieding te doen voor de gehele ontwikkeling en organisatie en turnkey op te leveren.
2.7. MW heeft [X] een bedrag van € 30.000,-- betaald voor het vervaardigen van het structuurontwerp en het voorontwerp alsmede een bedrag van € 2.082,50 in verband met presentatiewerkzaamheden en met bewoners gevoerd overleg.
2.8. De advocaat van [X] heeft MW bij brief van 15 juli 2011 aansprakelijk gesteld voor de schade die [X] lijdt als gevolg van de opzegging van de architectenovereenkomst. Deze schade bestaat volgens [X] uit het verschil tussen het honorarium gebaseerd op haar normale dagdeeltarief en het van MW ontvangen bedrag van € 30.000,--, te weten een bedrag van € 36.000,--. Daarnaast maakt [X] aanspraak op vergoeding van misgelopen omzet en goodwill ten bedrage van € 100.000,--.
2.9. MW heeft aansprakelijkheid voor de door [X] gestelde schade bij brief van 28 juli 2011 van de hand gewezen.
2.10. [X] heeft haar aansprakelijkstelling bij brief van 7 september 2011 gehandhaafd. MW heeft aansprakelijkheid voor de gestelde schade bij brief van 24 november 2011 wederom van de hand gewezen.
3. Het geschil
3.1. [X] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de opzegging door MW van de overeenkomst van opdracht van 29 juni 2010 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, primair wegens het ontbreken van een deugdelijke dan wel voldoende gewichtige reden voor opzegging en subsidiair wegens het feit dat bij de opzegging onvoldoende rekening is gehouden met haar gerechtvaardigde belangen. Daarnaast vordert [X] veroordeling van MW tot vergoeding van de als gevolg van de opzegging door haar geleden schade en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2. [X] voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
3.2.1. Primair stelt [X] dat haar voorlopig ontwerp in overeenstemming was met het programma van eisen en dat de door haar geraamde kosten binnen het taakstellend budget bleven. Nu met het voorlopig ontwerp ook overigens aan de gestelde opdracht werd voldaan en het voorlopig ontwerp reeds door MW was aanvaard – is volgens [X] om ondeugdelijke redenen dan wel onvoldoende gewichtige redenen tot opzegging van de architectenovereenkomst overgegaan. De opzegging is naar de mening van [X] om die reden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.2.2. Voor het geval MW de architectenovereenkomst niet om ondeugdelijke reden mocht hebben opgezegd, stelt [X] subsidiair dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid eveneens onaanvaardbaar is nu MW onvoldoende rekening heeft gehouden met haar gerechtvaardigde belangen. [X] wijst er in dat kader op dat het project haar idee was, dat door haar toedoen een wijziging van het bestemmingsplan is doorgevoerd, dat partijen bijna acht jaar gezamenlijk aan dit project hebben gewerkt, dat partijen in totaal reeds vijftien jaar samenwerken, dat MW in 2008 heeft toegezegd dat zij de opdracht zou krijgen het project volledig uit te voeren, dat MW nu aan de haal gaat met haar ontwerp, dat zij zich in 2011 geheel heeft vrijgehouden voor het project en hierdoor opdrachten is misgelopen, dat zij na de opzeging geen nieuwe opdrachten heeft verkregen en ten slotte dat zij minder goodwill heeft kunnen ontwikkelen doordat schade in haar portfolio is ontstaan.
3.2.3. Ook indien sprake is van een deugdelijke opzegging, brengen volgens [X] in de gegeven omstandigheden de redelijkheid en billijkheid met zich dat aan [X] een vergoeding wordt toegekend voor de door haar gemaakte kosten en geleden schade. Partijen stonden naar de mening van [X] in een dusdanige relatie tot elkaar dat een opzegging waarbij slechts een percentage van het honorarium wordt betaald niet acceptabel is. [X] merkt daarbij op dat zij slechts heeft ingestemd met het verrichten van werkzaamheden tegen het overeengekomen lage niet-marktconforme tarief, omdat haar door MW was toegezegd dat zij het gehele project mocht begeleiden.
3.2.4. [X] stelt dat haar in het kader van een schadevergoeding in ieder geval een honorarium toekomt dat is berekend overeenkomstig haar normale dagtarief alsmede een vergoeding voor misgelopen omzet en goodwill.
3.2. MW voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling staat of – zoals door [X] is betoogd – sprake is van een opzegging van de tussen partijen gesloten architectenovereenkomst, die wegens het ontbreken van een deugdelijke en gewichtige reden voor opzegging dan wel het onvoldoende rekening houden door MW met de gerechtvaardigde belangen van [X], naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.2. Met MW is de rechtbank van oordeel dat van een opzegging van de architectenovereenkomst geen sprake is. In artikel 2 van de architectenovereenkomst is immers bepaald dat MW de werkzaamheden per fase aan [X] zal opdragen en dat [X] eerst nadat hem daartoe door MW een schriftelijke opdracht is verstrekt zal aanvangen met een volgend onderdeel van de opdracht. Hieruit volgt dat de tussen partijen gesloten architectenovereenkomst tot een einde komt indien MW besluit niet over te gaan tot het verstrekken van een opdracht aan [X] voor een volgende projectfase. Het gaat er dan ook om of MW gerechtigd was om na beoordeling van het door [X] vervaardigde voorlopig ontwerp, aan [X] niet de opdracht te verstrekken voor de volgende projectfase, te weten de ‘Definitief Ontwerpfase’.
4.3. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe dat in artikel 2 van de architectenovereenkomst is bepaald dat MW te allen tijde gerechtigd is één of meer projectfasen niet aan [X] op te dragen. Anders dan [X] heeft betoogd kan in de architectenovereenkomst geen steun worden gevonden voor de stelling dat aan een besluit van MW daartoe, een deugdelijke en gewichtige reden ten grondslag moet liggen. Evenmin blijkt uit de architectenovereenkomst dat op MW de verplichting rustte bij dit besluit rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [X]. Voor zover [X] betoogt dat de architectenovereenkomst niet een vastlegging behelst van hetgeen daadwerkelijk tussen partijen is overeengekomen, dient dit betoog bij gebreke van een gemotiveerde onderbouwing te worden gepasseerd. De enkele stelling van [X] dat haar in 2008 door MW mondeling is toegezegd dat de gehele opdracht aan haar zou worden verstrekt, is daartoe onvoldoende. Indien partijen dit daadwerkelijk zouden zijn overeengekomen, had het immers op de weg van [X] gelegen hiervan in het kader van de uiteindelijke schriftelijke vastlegging van de afspraken in 2010 melding te maken. Dat [X] dit heeft gedaan is gesteld noch gebleken. [X] is bovendien naar eigen zeggen al vele jaren actief in de architectenwereld en zij mag aldus bekend worden verondersteld met de wijze van vastlegging van afspraken in architectenovereenkomsten. Nu in de onderhavige architectenovereenkomst in niet mis te verstane bewoordingen is opgenomen dat MW te allen tijde kan besluiten een opdracht voor een volgende projectfase niet te verstrekken en [X] deze overeenkomst, niettemin heeft ondertekend, heeft [X] aldus bewust het risico aanvaard dat gaandeweg het project door MW kon worden besloten een volgende projectfase niet aan [X] op te dragen. Dat MW daartoe vervolgens ook daadwerkelijk heeft besloten is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook niet onaanvaardbaar. Vergoeding van schade – zoals door [X] gevorderd – is daarmee niet aan de orde. Bij deze stand van zaken kan vervolgens in het midden blijven of MW zich in haar brief van 29 juni 2010, waarbij zij haar besluit tot het niet verstrekken van een opdracht voor de volgende projectfase aan [X] heeft kenbaar gemaakt, al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat met het voorontwerp van [X] het in artikel 9 van de architectenovereenkomst genoemde budget werd overschreden.
4.4. Ook indien het handelen van MW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar mocht zijn, komt volgens [X] aan haar een vergoeding toe die in ieder geval gelijk is aan het verschil tussen de met MW overeengekomen beloning en het marktconforme tarief dat zij normaliter in rekening kan brengen. Ook in dit betoog kan [X] niet worden gevolgd nu – zoals MW terecht heeft opgemerkt – de vordering tot vergoeding van schade bij rechtmatig handelen een rechtsgrond ontbeert. Partijen zijn immers in de architectenovereenkomst overeengekomen dat het honorarium van [X] voor de totale opdracht € 100.000,-- bedraagt, waarbij [X] ingeval van een voortijdige beëindiging van de overeenkomst, jegens MW aanspraak kan maken op het honorarium van de opgedragen werkzaamheden, berekend naar de stand van de werkzaamheden ten tijde van de beëindiging. Blijkens bijlage 3 bij de architectenovereenkomst bedragen de percentages honorarium voor het structuurontwerp en het voorontwerp respectievelijk 12 en 18 procent, derhalve in totaal een bedrag van € 30.000,--. De stelling dat deze financiële afspraken het contract tot een wurgcontract maken en dat [X] daarmee slechts akkoord is gegaan omdat haar was toegezegd dat de gehele opdracht aan haar zou worden verstrekt, kan [X], mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.3 is overwogen, niet baten nu [X] zich uitdrukkelijk met deze financiële afspraken akkoord heeft verklaard. Vast staat dat MW het overeengekomen bedrag van € 30.000,-- alsmede een tussen partijen overeengekomen bedrag ter zake van aanvullende gemaakte kosten aan [X] heeft voldaan. De slotsom is dan ook dat partijen uit hoofde van de architectenovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [X] dienen te worden afgewezen. [X] zal als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [X] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van MW begroot op € 575,-- aan verschotten, € 904,-- aan salaris advocaat en op € 131,-- aan nakosten, dan wel op € 199,-- aan nakosten indien betekening van het vonnis plaatsvindt;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.?