ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-09-424604 - HA RK 12-436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van een Indonesisch islamitisch huwelijk en de Nederlandse nationaliteit

In deze zaak verzocht verzoekster de rechtbank om vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster, geboren in Indonesië, stelde dat haar islamitisch huwelijk van haar ouders rechtsgeldig was, waardoor zij als dochter van een Nederlandse vader vanaf haar geboorte recht had op de Nederlandse nationaliteit. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 augustus 2012 werd ingediend, gevolgd door correspondentie tussen de verzoekster, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de officier van justitie. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2013, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. F. Kiliç, en de IND door mr. drs. C.J. Cappon.

De rechtbank oordeelde dat het islamitisch huwelijk van de ouders van verzoekster niet als rechtsgeldig kon worden aangemerkt, omdat verzoekster niet kon aantonen dat er een huwelijksakte was opgesteld door een bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. De IND concludeerde dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat verzoekster tijdens haar meerderjarigheid was erkend door haar vader, wat geen nationaliteitsgevolg had. De rechtbank stelde vast dat verzoekster niet automatisch de Nederlandse nationaliteit volgde van haar vader, omdat zij als buitenechtelijk kind niet automatisch in diens nationaliteit volgde. Bovendien was verzoekster op het moment van erkenning al meerderjarig, waardoor zij niet door erkenning de Nederlandse nationaliteit kon verkrijgen.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat de oudere broers van verzoekster wel in het Nederlandse paspoort van de vader waren bijgeschreven, niet kon leiden tot de conclusie dat verzoekster ook de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank wees het verzoek van verzoekster af, met de overweging dat het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing was in deze situatie. De beschikking werd gegeven door mr. J.J. van der Helm en openbaar uitgesproken op 25 april 2013.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/424604 / HA RK 12-436
Beschikking van 25 april 2013
in de zaak van
[verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. F. Kiliç te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder aan te noemen: ‘de IND’)
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 2 augustus 2012 ingekomen verzoekschrift,
- de brieven van de IND van 4 september 2012 en van 14 februari 2013,
- de brief van mr. Kiliç van 31 oktober 2012,
- de brieven van de officier van justitie van 25 februari 2013 en van 6 maart 2013.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Verschenen zijn mr. Kiliç namens verzoekster en mr. drs. Cappon namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2. De feiten
2.1. Verzoekster is op [geboortedatum] 1983 te [woonplaats] (Indonesië) geboren. Haar moeder is [A], geboren op [geboortedatum] 1958 te [woonplaats], en haar vader is [B], geboren op [geboortedatum] 1958 te [woonplaats], in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van de geboorte van verzoekster was haar moeder niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. In 1998 heeft de moeder van verzoekster de Indonesische nationaliteit verkregen.
2.2. De ouders van verzoekster zijn op 2 februari 1975 in Indonesië een islamitisch huwelijk aangegaan. Vervolgens zijn drie kinderen geboren. Op [geboortedatum] 1979 [C], op [geboortedatum] 1981 [D] en op [geboortedatum] 1983 verzoekster. Aan de vader van verzoekster is op 13 januari 1988 door de Nederlandse ambassade te Jakarta een Nederlands paspoort afgegeven, waarin beide hiervoor genoemde zonen zijn bijgeschreven.
2.3. Op 26 oktober 1999 hebben de ouders van verzoekster te Malang een burgerlijk huwelijk gesloten. Op 14 januari 2002 is verzoekster door haar vader erkend.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND en van de officier van justitie
3.1. Verzoekster verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Zij voert daartoe aan dat het islamitisch huwelijk van haar ouders rechtsgeldig is en dat zij daarom als dochter van een Nederlandse vader vanaf haar geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
3.2. De IND komt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat het islamitisch huwelijk van de ouders van verzoekster als rechtsgeldig is aangemerkt. Voorts is verzoekster tijdens haar meerderjarigheid erkend, hetgeen geen nationaliteitsgevolg heeft. Ook kan verzoekster het Nederlanderschap niet hebben verkregen omdat haar broers zijn bijgeschreven in het paspoort van de vader en blijkbaar in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Het Nederlanderschap kan niet op grond van het gelijkheidsbeginsel worden verkregen, aldus de IND.
3.3. De officier van justitie heeft schriftelijk verklaard zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
4. De beoordeling
4.1. Niet staat ter discussie dat de ouders van verzoekster op 3 mei 1983 te Malang een islamitisch huwelijk hebben gesloten en de vader van verzoekster op dat moment in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en de moeder niet. Voor de beantwoording van de vraag of verzoekster bij haar geboorte al dan niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, dient te worden beoordeeld of het islamitisch huwelijk kan worden gezien als een rechtsgeldig huwelijk. Uitsluitend in het geval verzoekster tijdens een rechtsgeldig huwelijk is geboren, volgt zij haar vader immers in diens nationaliteit.
4.2. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De vraag of bij het sluiten van een islamitisch huwelijk een ambtenaar van de burgerlijke stand aanwezig dient te zijn of dat er andere vormvoorschriften zijn die kunnen leiden tot een rechtsgeldig huwelijk kan in de onderhavige zaak achterwege blijven. Het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk kan in Indonesië alleen worden bewezen aan de hand van een door een bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand opgestelde huwelijksakte. Een dergelijke huwelijksakte is door verzoekster niet overgelegd. De overgelegde huwelijksakte is opgesteld door het Bureau voor Geloofszaken en voldoet derhalve niet aan het hiervoor vermelde vereiste.
4.3. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de Indonesische autoriteiten tot de conclusie komen dat er geen sprake is van een rechtsgeldig islamitisch huwelijk. Dit blijkt uit een schriftelijke verklaring van 6 september 2007, opgesteld door [E], hoofd van het regiokantoor van het departement van justitie en de fundamentele rechten van de mens Oost Java. In die verklaring is vermeld dat verzoekster vanaf haar geboorte staatsburger van de Republiek Indonesië is en dat de rechtbank van Malang op 14 januari 2002 het verzoek heeft ingewilligd om een buitenechtelijk kind (verzoekster) te erkennen en de geboorteakte te wijzigen. Voorts wordt verklaard dat de wijziging van het Indonesisch staatsburgerschap in Nederlands staatsburgerschap pas kan plaatsvinden na het indienen van een verzoek ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
4.4. Als buitenechtelijk kind volgt verzoekster haar vader niet automatisch in diens nationaliteit. Verzoekster is in 2002 door haar vader erkend. Artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bepaalde destijds dat de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend Nederlander wordt. In 2002 was verzoekster echter reeds meerderjarig, zodat zij niet door erkenning de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
4.5. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de twee oudere broers van verzoekster zijn bijgeschreven in het Nederlandse paspoort van de vader, niet kan leiden tot de conclusie dat verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. In de RWN worden de wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen limitatief opgesomd. Het gelijkheidsbeginsel, waarop verzoekster zich blijkbaar beroept, valt hier niet onder.
4.6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en het verzoek dient te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013.?