ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/2488 en AWB 12/2471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke lus en bouwvergunning voor kinderopvang in Pijnacker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlening van een reguliere bouwvergunning aan de Stichting Kinderopvang Pijnacker Skippy. De zaak betreft de beoordeling van de ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers tegen het besluit van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, dat op 30 mei 2011 een bouwvergunning verleende voor het oprichten van een gebouw voor kinderopvang. Eisers, waaronder [A], [C], en [D], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, dat door de rechtbank is behandeld na een tussenuitspraak op 12 december 2012 waarin de gemeente werd opgedragen om gebreken in de besluitvorming te herstellen.

De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat de gemeente in de gelegenheid is gesteld om de gebreken te herstellen, met name met betrekking tot de motivering van de parkeerdruk in het gebied. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de bezwaren van eisers, met uitzondering van eiser [A], ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 7 februari 2012 vernietigd voor zover het de ontvankelijkheid van de bezwaren betreft en heeft geoordeeld dat de gemeente de aanvraag om bouwvergunning niet had mogen aanhouden zonder een beslissing te nemen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemeente een noodzakelijke ontheffing van de bouwverordening had moeten verlenen en dat de motivering van de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de openbare ruimte onvoldoende was. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen het besluit van 7 februari 2012 gegrond verklaard, maar het beroep van eiser [A] tegen het besluit van 17 januari 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2488 en AWB 12/2471
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april in de zaak tussen
[A], [B], [C], [D], te [plaats], eisers sub 1,
(gemachtigde: [A])
en
[E], te [plaats], eiser sub 2,
(gemachtigde: [F])
tezamen aangeduid als eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Gardien-Reinders).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Kinderopvang Pijnacker Skippy, te Pijnacker
(gemachtigde: [G]).
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend aan de Stichting Kinderopvang Pijnacker Skippy (hierna: Skippy).
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft verweerder het hiertegen door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers sub 1 en eiser sub 2 hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers sub 1 is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer AWB 12/2488; het beroep van eiser sub 2 is geregistreerd onder nummer AWB 12/2471.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het beroep is op 30 oktober 2012 ter zitting behandeld. Van de zijde van eisers sub 1 zijn verschenen [A], [C] en [D]. Eiser sub 2 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen de voornoemde gemachtigde, alsmede J. Siereveld en F. Groenendijk. Namens Skippy is verschenen de voornoemde gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 12 december 2012 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in de besluitvorming te herstellen.
Bij brief van 17 januari 2013 heeft verweerder aan de rechtbank bericht van deze herstelmogelijkheid gebruik te maken.
Eiser [A] (hierna ook: eiser) heeft hierop, daartoe in de gelegenheid gesteld, bij brief van 1 februari 2013 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De brief van 17 januari 2013 wordt aangemerkt als een besluit dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht wordt eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Ontvankelijkheid in bezwaar
2.1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak onder 1.1. en 1.2. overwogen dat verweerder eisers -met uitzondering van [A]- ten onrechte ontvankelijk in hun bezwaar heeft geacht, omdat hun identiteit niet binnen de bezwaartermijn kenbaar was gemaakt.
2.2. In het besluit van 17 januari 2013 heeft verweerder deze eisers alsnog in hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek ten aanzien van de ontvankelijkheid van deze eisers hersteld.
Aanhouding beslissing op de aanvraag
3.1. Onder 6.1. van de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte de aanvraag om bouwvergunning heeft aangehouden op grond van artikel 50 van de Woningwet (oud). Verweerder had de aanvraag in behandeling moeten nemen en de gevraagde vergunning ofwel moeten weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan en de bouwverordening ofwel – na het nemen van een projectbesluit – moeten verlenen. Verweerder had om die reden eisers bezwaar gegrond moeten verklaren.
3.2. Bij het besluit van 17 januari 2013 heeft verweerder alsnog het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het onder 6.1. van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is daarmee hersteld.
3.3. Eiser heeft in zijn reactie van 1 februari 2013 nog aangevoerd dat de verleende vergunning niet in stand kan blijven nu verweerder destijds niet binnen de termijn van artikel 46 van de Woningwet op de aanvraag heeft beslist en hij dus niet langer bevoegd was om de vergunning na ruim 8 maanden alsnog te verlenen. De termijn van artikel 46 van de Woningwet is geen termijn van orde, aldus eiser.
3.4. Eisers betoog slaagt niet. Nu het bouwplan in strijd was met het ten tijde van het indienen van de aanvraag geldende bestemmingsplan, golden niet de fatale beslistermijnen van het eerste lid van artikel 46 van de Woningwet (oud). Verweerder bleef derhalve bevoegd op de aanvraag te beslissen.
Ontheffing artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening
4.1. Onder 7.6. van de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder heeft nagelaten een noodzakelijke ontheffing van het eerste lid van artikel 2.5.30 van de bouwverordening te verlenen.
4.2. Bij het besluit van 17 januari 2013 heeft verweerder alsnog deze ontheffing verleend. Eiser heeft tegen dit besluit geen gronden aangevoerd voor zover het betreft het herstel van het onder 4.1. genoemde gebrek.
Bouwtekeningen
5.1. Onder 7.8 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat ten aanzien van de parkeerplaatsen aan de [a-straat] geldt dat abusievelijk een lengte van 4,00 meter is ingetekend op de bouwtekening; verweerder stelde dat dit 4,5 meter zou moeten zijn.
Conform verweerders verzoek heeft de rechtbank hem in de gelegenheid gesteld de maatvoering van deze parkeerplaatsen op de bouwtekeningen aan te (laten) passen en vervolgens het primaire besluit te wijzigen.
5.2. Bij het besluit van 17 januari 2013 heeft verweerder meegedeeld dat namens de aanvrager een aanvraag voor een aangepaste bouwvergunning is ingediend. Deze is bij dit besluit gevoegd. Bij dit besluit is het primaire besluit in zoverre aangepast dat de laatstelijk aangeleverde bouwtekening, met daarop de juiste maatvoering van de parkeerplaatsen gelegen aan de [a-straat], onderdeel zal uitmaken van de verleende bouwvergunning, ter vervanging van de eerdere (onjuiste) bouwtekening, aldus verweerder.
5.3. Voor zover dit betreft het herstel van het onder 5.1. genoemde gebrek heeft eiser geen gronden tegen het besluit van 17 januari 2013 aangevoerd.
Parkeerplaatsen in de openbare ruimte
6.1. De rechtbank heeft onder 7.9. van de tussenuitspraak overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn.
6.2. Verweerder heeft in het besluit van 17 januari 2013 nader gemotiveerd dat er in de openbare ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het bouwplan 4 parkeerplaatsen te vinden zijn die gebruikt kunnen worden om kinderen van of naar het kinderdagverblijf/de buitenschoolse opvang te halen en te brengen.
6.3. Tegen het onderdeel van het besluit van 17 januari 2013 dat ziet op het herstel van het onder 6.1. genoemde gebrek heeft eiser evenmin gronden aangevoerd.
Haaks parkeren
7.1. Eiser heeft in zijn reactie van 1 februari 2013 naar voren gebracht dat verweerder aan de hand van de ASVV2004 het haaks parkeren rechtvaardigt, maar eraan voorbij gaat dat wordt afgeraden om deze vorm van parkeren toe te passen in een schoolomgeving of op een schoolroute. Dit vanwege de onveilige situatie bij deze manier van parkeren. In dit geval is er sprake van veel parkeerwisselingen en van een fietsroute en ook een schoolroute. Hier lijkt geen rekening mee te worden gehouden.
7.2. Uit het dossier blijkt dat in de [a-straat] reeds 6 haakse parkeerplaatsen bestonden. Gesteld noch gebleken is dat dit een verkeersonveilige situatie oplevert. Gelet daarop heeft verweerder op dit punt in redelijkheid van de aanbeveling van de ASV2004 kunnen afwijken.
Berekening aantal parkeerplaatsen
8.1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder 7.2. tot en met 7.5. geoordeeld dat verweerder op goede gronden is uitgegaan van een behoefte aan 19 parkeerplaatsen voor het bouwplan. In zijn brief van 1 februari 2013 bestrijdt eiser de juistheid van de door verweerder gemaakte berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen.
8.2 Voor zover eiser zich hiermee heeft willen keren tegen dit oordeel in de tussenuitspraak, overweegt de rechtbank dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terug kan komen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2013, LJN: BZ1262).
Van een dergelijk zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake. Er bestaat dus geen aanleiding dit oordeel te herzien.
Conclusies
9.1. De beroepen tegen het besluit van 7 februari 2012 zijn gegrond. Gelet op hetgeen is overwogen onder 1.2., 6.1., 7.6., 7.8. en 7.9. van de tussenuitspraak, moet dit besluit worden vernietigd voor zover daarbij eisers -met uitzondering van [A]- in hun bezwaren zijn ontvangen, verweerder heeft nagelaten de bezwaren ten aanzien van de aanhouding van de beslissing op de aanvraag gegrond te verklaren en ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening te verlenen, het primaire besluit met een onjuiste bouwtekening in stand is gelaten, en onvoldoende is gemotiveerd dat er 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn.
9.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.2., 3.2., 3.4., 4.2., 5.3., 6.3. en 7.2., is het tegen het besluit van 17 januari 2013 van rechtswege ontstane beroep ongegrond.
Proceskosten
10.1. Nu het beroep tegen het besluit van 7 februari 2012 gegrond wordt verklaard, dient verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
10.2. Niet gebleken is dat [A] en de andere eisers sub 1 proceskosten hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Voor deze andere eisers sub 1 geldt daarnaast, evenals voor eiser sub 2, dat de gegrondverklaring van het beroep geen verband houdt met de aangevoerde gronden. Voor een vergoeding van proceskosten is (ook) daarom geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond, voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 7 februari 2012;
- vernietigt het besluit van 7 februari 2012 voor zover daarbij eisers –met uitzondering van [A]- in hun bezwaren zijn ontvangen, verweerder heeft nagelaten de bezwaren ten aanzien van de aanhouding van de beslissing op de aanvraag gegrond te verklaren en ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening te verlenen, het primaire besluit met een onjuiste bouwtekening in stand is gelaten, en onvoldoende is gemotiveerd dat er 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn;
- verklaart het beroep van [A] tegen het besluit van 17 januari 2013 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van telkens € 156,- aan eisers sub 1 respectievelijk eiser sub 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, mr. drs. H.M. Braam en mr. M.A. Voskamp, rechters, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.