ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/28848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Besluit 1/80 op de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door een niet-geregistreerde partner van een Turkse werknemer

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse vreemdeling, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij zijn partner. De rechtbank overweegt dat de eiser op het moment van de aanvraag geen werknemer was in de zin van artikel 6, lid 1 van het Besluit 1/80, omdat hij niet tot de legale arbeidsmarkt behoorde. De rechtbank concludeert dat de eiser niet valt onder de definitie van familielid zoals neergelegd in artikel 2, lid 2 van de verblijfsrichtlijn, en daarom geen aanspraken kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80. De rechtbank oordeelt dat de hogere leges die de ongehuwde niet-geregistreerde partner van de referente moet betalen, niet in strijd zijn met de artikelen 9 en 13 van het Besluit 1/80. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af, omdat hij geen recht heeft op restitutie van de leges en het beroep ongegrond wordt verklaard. De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van het begrip gezinslid in het kader van het Europese en nationale recht, en bevestigt dat de rechten van niet-geregistreerde partners niet gelijkgesteld kunnen worden aan die van geregistreerde partners of echtgenoten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/28848
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2013 in de zaak tussen
[eiser], V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Yildirim),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Streef).
Procesverloop
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1985 en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 14 februari 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf.
Op 24 februari 2012 heeft eiser verzocht om restitutie van de leges, welk verzoek bij besluit van 17 april 2012 is afgewezen. Eiser heeft op 25 april 2012 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, welk bezwaar bij besluit van 3 september 2012 ongegrond is verklaard.
Bij brief van 7 september 2012 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 december 2012. De rechtbank heeft het onderzoek op 14 januari 2013 heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling. Op 20 februari 2013 heeft de meervoudige kamer het onderzoek ter zitting hervat. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor restitutie van de door hem teveel betaalde leges voor zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). In plaats van € 1250,- had eiser € 60,- aan leges moeten betalen. Volgens eiser moet hij worden aangemerkt als werknemer in de zin van Besluit 1/80, omdat de door hem gevraagde vergunning (regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij partner’) hem in staat stelt in Nederland arbeid te verrichten. Besluit 1/80 beoogt immers de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt te beschermen.
Daarnaast moet eiser worden aangemerkt als gezinslid van een Turkse werknemer. Referente is namelijk Turkse en werknemer in de zin van Besluit 1/80 en hij heeft met haar een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) stelt ten aanzien van EU-onderdanen het hebben van een deugdelijk bewezen duurzame relatie gelijk met een geregistreerd partnerschap en een huwelijk. Indien deze in het nationale recht verankerde gelijkstelling voor EU-onderdanen geldt, volgt uit het discriminatieverbod van artikel 9 van de Associatieovereenkomst tussen de EG en Turkije (Associatieovereenkomst) dat deze gelijkstelling ook betrekking moet hebben op de definitie van gezinsleden van Turkse werknemers.
Eiser heeft tevens een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar een beslissing van verweerder in de zaak [A], en betoogd dat verweerder de hoorplicht ex artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden.
Ten slotte heeft verweerder bij brief van 28 november 2012 laten weten dat het legesbedrag voor mvv-aanvragen in het kader van gezinshereniging is verlaagd van € 1250,- naar € 225,-. Reeds om deze reden moet het beroep gegrond worden verklaard.
Gelet op al hetgeen is aangevoerd verzoekt eiser restitutie van de teveel betaalde leges, de wettelijke rente vanaf het moment dat de teveel betaalde leges zijn voldaan en vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen grond bestaat voor terugbetaling van de door eiser betaalde leges. Omdat eiser niet een vergunning met een arbeidsgerelateerde beperking heeft aangevraagd, kan hij niet als werknemer in de zin van Besluit 1/80 worden aangemerkt. Mogelijk is referente een Turkse werknemer, maar dan geldt dat eiser niet is aan te merken als gezinslid. Dit zou enkel het geval zijn als sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Omdat daarvan geen sprake is, kan eiser geen beroep doen op Besluit 1/80 en behoeft de vraag of de hoogte van de leges in strijd is met Besluit 1/80 geen bespreking.
De door eiser aangehaalde zaak [A] berust volgens verweerder op een ambtelijke misslag. Omdat er bij verweerder geen twijfel heeft bestaan over de vraag of eiser een beroep kan doen op Besluit 1/80, was er geen reden tot horen en heeft verweerder op grond van artikel 7:3 van de Awb afgezien van horen.
De verlaging van de leges is een algemene verlaging die geldt voor iedere vreemdeling die op grond van de gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) en de langdurig ingezetenenrichtlijn (2003/109/EG) een mvv of een verblijfsvergunning aanvraagt voor gezinshereniging met een derdelander. Eiser wordt evenwel niet gevolgd in zijn betoog dat hieruit volgt dat hij ook een geslaagd beroep kan doen op Besluit 1/80. Eiser zou dit bedrag ook los van deze procedure teruggekregen hebben.
3 De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (verblijfsrichtlijn), wordt voor de toepassing van de richtlijn onder "burger van de Unie" verstaan: een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, wordt onder "familielid" verstaan: de partner, met wie de burger van de Unie overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voor zover de wetgeving van het gastland het geregistreerd partnerschap gelijk stelt met het huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving van het gastland is voldaan.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de verblijfsrichtlijn is deze richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, aanhef en tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn die hem begeleiden of zich bij hem voegen. Op grond van het tweede lid van artikel 3 van de verblijfsrichtlijn, voor zover hier van belang, vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
Aan deze laatste bepaling heeft Nederland uitvoering gegeven door in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 de ongehuwde niet geregistreerde partner van een burger van de Unie dezelfde rechten te geven als een familielid als hiervoor omschreven in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de verblijfsrichtlijn.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 heeft, behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
– na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
– na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
– na vier jaar legale arbeid in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
Artikel 7 van Besluit 1/80 luidt als volgt:
Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:
– hebben het recht om – onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang – te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste drie jaar aldaar legaal wonen;
– hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen.
Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe lang zij in de betreffende lidstaat wonen, in die lidstaat op ieder arbeidsaanbod reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken lidstaat heeft gewerkt.
Voorts bepaalt artikel 9 van de Associatieovereenkomst dat de overeenkomstsluitende partijen erkennen dat, binnen de werkingssfeer van de overeenkomst en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap vermelde beginsel.
In paragraaf B11/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is verder neergelegd dat onder gezinsleden in de zin van Besluit 1/80 wordt verstaan, de echtgenoot van de Turkse werknemer, hun bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot, die te hunnen laste. Gelet op de gelijkstelling in Nederland tussen echtgenoten en geregistreerd partners is hetgeen is bepaald met betrekking tot de echtgeno(o)t(e) ook van toepassing op de geregistreerde partner van een Turkse werknemer.
4 In deze zaak moet worden vooropgesteld dat eiser op het moment van het indienen van de aanvraag regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij partner’ en het voldoen van de toepasselijke leges geen werknemer was in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80. Eiser behoorde immers op dat moment niet tot de legale arbeidsmarkt hier te lande. Weliswaar kan eiser gedurende zijn periode van rechtmatig verblijf op grond van gezinshereniging in Nederland door het verrichten van legale arbeid rechten op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 opbouwen, echter de enkele intentie vanuit Turkije om hier te lande arbeid te gaan verrichten, is daarvoor onvoldoende.
Ten aanzien van het beroep op artikel 7 van Besluit 1/80 overweegt de rechtbank dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in zijn arrest van 29 maart 2012 (C-7/10 en C-9/19) heeft overwogen dat artikel 7 van Besluit 1/80 in die zin moet worden uitgelegd dat gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer zich nog steeds op deze bepaling kunnen beroepen wanneer die werknemer, onder behoud van de Turkse nationaliteit, de nationaliteit van de lidstaat van ontvangst heeft verkregen. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat referente een Turkse werknemer is als hiervoor bedoeld en dat referente en eiser een deugdelijk bewezen duurzame relatie hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser niet valt onder de term “gezinslid” als bedoeld in Besluit 1/80. Voor de invulling van het begrip gezinslid in artikel 7 van het Besluit 1/80 heeft het Hof de definitie van gezinslid van een onderdaan van een lidstaat in het toenmalige artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 gebruikt. Deze bepaling is in 2006 vervangen door het hiervoor genoemde artikel 2, tweede lid, van de verblijfsrichtlijn. Volgens de daar gebruikte definitie worden, voor zover van belang, tot ‘familielid’ gerekend de echtgenoten en de geregistreerde partners, althans voor zover de nationale wetgeving een gelijkstelling kent met echtgenoten. De niet geregistreerde partners (al dan niet) met een deugdelijk bewezen duurzame relatie vallen derhalve niet onder deze definitie. Het begrip gezinslid is een autonoom Unierechtelijk begrip, dat niet door nationale wetgevers kan worden uitgebreid. De gelijkstelling neergelegd in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 is dan ook niet een uitbreiding van de definitie van het begrip “familielid”, maar een omschrijving van rechten die Nederland biedt aan niet-geregistreerde partners met een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een EU onderdaan.
Nu niet in geschil is dat eiser gehuwd is met noch geregistreerd partner is van referente, moet wordt geconcludeerd dat eiser niet valt onder de definitie van familielid neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de verblijfsrichtlijn en om die reden niet valt onder de definitie van gezinslid van Besluit 1/80 . Eiser kan daarom geen aanspraken ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80.
De omstandigheid dat de ongehuwde niet-geregistreerde partner van referente, die onbetwist een Turkse werknemer is en valt onder de reikwijdte van Besluit 1/80, een hoger bedrag aan leges moet betalen dan de ongehuwde niet-geregistreerde partner van een EU onderdaan is naar het oordeel van deze rechtbank niet in strijd met artikel 9 en/of artikel 13 van het Besluit 1/80. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het discriminatieverbod neergelegd in artikel 9 van de Associatieovereenkomst is beperkt tot de werkingssfeer van de Associatieovereenkomst. Het recht van referente om haar ongehuwde niet-geregistreerde partner bij haar te laten verblijven is evenwel niet een recht dat valt onder de werkingssfeer van de overeenkomst. Immers, dat recht bestaat alleen voor gezinsleden zoals hiervoor gedefinieerd. Een ongelijke behandeling tussen Turkse werknemers en EU-onderdanen op dit punt is dan ook niet in strijd met artikel 9 van de Associatieovereenkomst.
De omstandigheid dat eiser niet valt onder de definitie van gezinslid in Besluit 1/80 en dat het recht van referente om hem bij haar te laten verblijven niet wordt geregeld door Besluit 1/80, is tevens de reden dat geen sprake is van strijd met de standstill bepaling neergelegd in artikel 13 van Besluit 1/80.
Omdat eiser noch aanspraken aan voormelde bepalingen van Besluit 1/80 noch aan het Associatierecht kan ontlenen, faalt het betoog van eiser over de hoogte van de door hem betaalde leges.
De stelling van eiser dat het beroep reeds gegrond moet worden verklaard, nu verweerder in de beroepsfase een brief heeft gezonden met mededeling dat eiser thans € 225,- aan leges is verschuldigd en dat het teveel betaalde bedrag zal worden gerestitueerd, leidt niet tot een ander oordeel. De grondslag voor deze restitutie is gelegen in andere feiten dan door eiser is aangevoerd en geldt voor een ieder die verblijf bij een derdelander aanvraagt. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de restitutie ook los van deze procedure zou zijn geschied. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
Tot slot overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord voordat het op bezwaar beslist. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het bezwaar is kennelijk ongegrond, indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn. Hoewel kan worden volgehouden dat sprake is van juridisch complexe vraagstukken, is ter zitting gebleken dat alle relevante feiten en standpunten reeds waren uitgewisseld voordat de beslissing op bezwaar is genomen, zodat moet worden geconcludeerd dat het horen in bezwaar slechts een herhaling van zetten zou zijn geweest. Gelet op hierop heeft verweerder dan mogen afzien van het horen van eiser.
5 Het beroep zal op grond van het bovenstaande ongegrond worden verklaard.
6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H Kerstens-Fockens, voorzitter en mr. H.W. Vogels en mr. G.F. van der Linden-Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.
mr. M.D. Gunster mr. C.I.H. Kerstens-Fockens
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)