ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/09/433661 / HA ZA 12-1489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident betreffende rechtsmacht Nederlandse rechter en pensioenverevening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een incident dat betrekking heeft op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een geschil over de verevening van pensioen. De eiseres, [A], heeft de gedaagde, [B], aangesproken om mee te werken aan de verevening van het pensioen dat [B] heeft opgebouwd bij zijn werkgever, Addax Petroleum. De procedure is gestart met een dagvaarding op 30 november 2012, gevolgd door een herstelexploot en een incidentele conclusie tot onbevoegdheid van [B].

[B] heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, omdat hij stelt dat hij woonachtig is in Vietnam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel [B] mogelijk in Vietnam woont, de zaak een internationaal karakter heeft en dat er geen verdrag of verordening is die de rechtsmacht regelt. De rechtbank heeft de rechtsmacht beoordeeld op basis van het Nederlandse recht, met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [A] niet voortvloeit uit een verbintenis uit een overeenkomst, maar uit een beschikking van de rechtbank inzake de echtscheiding tussen partijen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 9 Rv, omdat de zaak nauw verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [B] afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. Dit vonnis is uitgesproken door rolrechter mr. L. Alwin op 27 maart 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/433661 / HA ZA 12-1489
Vonnis in incident van 27 maart 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.A. Kamphuis te Leiden,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] (Qatar),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.C. Burger te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 november 2012, met twee producties;
- het herstelexploot van 11 december 2012;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid;
- het antwoord op incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met één productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident
2.1. De hoofdzaak strekt – samengevat – tot een veroordeling van [B] – met wie [A] van 17 september 2001 tot 11 oktober 2010 gehuwd is geweest – om mee te werken aan de verevening van het door [B] opgebouwde pensioen bij zijn werkgever Addax Petroleum.
2.2. [B] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. Aan deze incidentele vordering legt [B] – samengevat – ten grondslag dat hij thans woonachtig is in [woonplaats] in Vietnam. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de rechtbank dus niet bevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank kan volgens [B] evenmin bevoegdheid ontlenen aan het bepaalde in artikel 6 Rv.
2.3. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4. Nu [B] stelt dat hij niet woonachtig is in Nederland – of [B] nu in Qatar woonachtig is dan wel in Vietnam kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven – betreft dit een zaak met een internationaal karakter.
2.5. Er is geen verdrag dat of verordening die de rechtsmacht in deze zaak regelt. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient dan ook te worden beoordeeld op grond van titel 1, afdeling 1, Rv.
2.6. De Nederlandse rechter kan geen rechtsmacht ontlenen aan de artikelen 2 t/m 5 en 8 Rv. Anders dan [A] heeft betoogd, komt de Nederlandse rechter evenmin rechtsmacht toe aan artikel 6 onder a Rv. Krachtens dit artikel komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De vordering van [A] in de hoofdzaak tot medewerking aan de verevening van het door [B] opgebouwde pensioen betreft echter geen verbintenis uit enige tussen partijen gesloten overeenkomst – ook geen verbintenis uit hoofde van een door [B] met zijn werkgever gesloten pensioenovereenkomst zoals [A] heeft betoogd – maar is gebaseerd op de beschikking van deze rechtbank van 11 oktober 2010 inzake de echtscheiding tussen partijen en artikel 1:155 BW, waarin is bepaald dat ingeval van echtscheiding de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de WVP, in beginsel recht heeft op pensioenverevening.
2.7. Nu geen rechtsmacht kan worden ontleend aan de artikelen 2 tot en met 6 Rv en ook niet aan artikel 8 Rv, is vervolgens aan de orde of de Nederlandse rechter wel rechtsmacht kan toekomen op grond van artikel 9 Rv.
2.8. Nu de vordering voortvloeit uit een beschikking van deze rechtbank in welke zaak ten aanzien van de verevening van het pensioen Nederlands recht werd toegepast, [A] in Nederland woonachtig is, [B] de Nederlandse nationaliteit heeft en hij woonplaats heeft gekozen aan het adres van zijn Nederlandse advocaat, is de zaak nauw verbonden met de Nederlandse rechtssfeer.
2.9. Voorts geldt dat [A] onweersproken heeft gesteld dat [B] als expat in verschillende landen werkt. Volgens [A] beschikt zij slechts over een bekend adres in Qatar, dat onder meer staat vermeld op een overzicht van een zorgverzekeraar, zodat zij ervan uit ging dat [B] op dit moment in Qatar verblijft. [B] stelt daar tegenover dat hij al jarenlang in Vietnam woont. Enig bewijsstuk hiervan heeft [B] echter niet in het geding gebracht. Het is voor [A] dan ook niet duidelijk aan welke rechter – anders dan de Nederlandse rechter – zij de onderhavige zaak kan voorleggen. Indien [A] de zaak bovendien aan de rechter in Vietnam of in Qatar zou voorleggen, dan valt niet uit te sluiten deze rechtbanken zich onbevoegd zouden verklaren omdat [B] – nu [B] als expat werkt – niet (meer) in de betreffende landen woonachtig is. [A] zou in dat geval in een rechtsvacuüm geraken. De rechtbank meent dan ook dat het in feite voor [A] onmogelijk is om een gerechtelijke procedure buiten Nederland te voeren.
2.10. Uit het voorgaande volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van het bepaalde in artikel 9 aanhef en onder b Rv.
2.11. [B] heeft nog betoogd dat – naar de rechtbank begrijpt – indien en voor zover het pensioen van [B] al onder het bepaalde in artikel 1 van de Pensioenwet kan worden begrepen, hetgeen hij betwist, het geschil op grond van artikel 216 van de Pensioenwet door de kantonrechter dient te worden behandeld en beslist. Nu de pensioenuitvoerder van [B], Axxa Winterthur, gevestigd is in Winterthur (Zwitserland) is (ook) de kantonrechter niet bevoegd over het geschil te oordelen, aldus [B].
2.12. Ingevolge artikel 216 van de Pensioenwet worden – kort gezegd – zaken betreffende vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst door de kantonrechter behandeld en beslist. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de vordering van [A] niet gebaseerd op een rechtsbetrekking tussen [B] en zijn werkgever en derhalve niet op een pensioenovereenkomst, zodat het bepaalde in artikel 216 van de Pensioenwet toepassing mist. Reeds hierom wordt het betoog van [B] verworpen.
2.13. Ten slotte heeft [B] gesteld dat de dagvaarding nietig is, omdat de in de dagvaarding vermelde woonplaats van [B] – Qatar – onjuist is, terwijl [A] wist, dan wel behoorde te weten dat [B] in Vietnam woonachtig is. Wat er verder ook verder van dit betoog zij, verwerpt de rechtbank dit beroep op de nietigheid van de dagvaarding. [B] is immers verschenen en niet gesteld of gebleken is dat [B] als gevolg van een mogelijke foutieve vermelding van zijn woonplaats in zijn belangen is geschaad.
2.14. Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
2.15. De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af;
3.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak
3.3. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 8 mei 2013 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [B];
3.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rolrechter mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.?