ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/36386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan Libische eiseres

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 april 2013 uitspraak gedaan in het beroep van een Libische eiseres die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag was eerder door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. De eiseres had op 29 augustus 2011 haar aanvraag ingediend, maar deze werd op 2 november 2012 afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 maart 2013, waarbij de eiseres werd bijgestaan door een gemachtigde en de IND vertegenwoordigd was door een ambtenaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de weigering van de verblijfsvergunning in stand kan blijven. De IND had in het bestreden besluit gesteld dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiseres was aangetast door het ontbreken van reis- of identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de IND onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiseres niet tot de bepaalde groepen ontheemden behoort die in het ambtsbericht worden genoemd als Khadaffi-aanhangers. De rechtbank heeft daarbij de onduidelijkheid van het begrip 'bepaalde groepen' en de geloofwaardige familiebanden van de eiseres met leden van het Khadaffi-regime in aanmerking genomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de IND zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eiseres geen risico loopt bij terugkeer naar Libië. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het besluit van de IND vernietigd en bepaald dat de IND een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 944,00. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/36386
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Libische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiseres,
gemachtigde mr. M.E. Muller, advocaat te
Gouda;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 29 augustus 2011 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 2 november 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 16 november 2012 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 11 december 2012 is het beroep voorzien van gronden. Op 1 maart 2013 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 6 maart 2013 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat eiseres toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas ten aanzien van de ontvoering van de broer en zwager van eiseres, de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom in zoverre ongeloofwaardig. Verweerder acht het relaas voor het overige wel geloofwaardig, maar is van oordeel dat dit niet meebrengt dat aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te worden verleend.
2.3 De rechtbank zal toetsen of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het relaas deels geen geloof kan worden gehecht.
2.4 Eiseres heeft in beroep betoogd dat haar eigen originele paspoort onbetwist is afgepakt bij uitreis uit Libië. Met de kopie van het paspoort en haar huwelijksakte heeft zij een begin van bewijs geleverd van haar identiteit en nationaliteit. Voorts heeft eiseres betoogd dat zij het paspoort waarmee zij heeft gereisd vanuit Tunesië naar Marokko heeft moeten inleveren bij de reisagent na de paspoortcontrole in Marokko. Zij was toen in een land waar zij niet direct de bescherming van de autoriteiten in kon roepen, aldus eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres tegen kunnen werpen, reeds vanwege de omstandigheid dat zij het gebruikte paspoort op haar reis van Tunesië naar Marokko heeft afgestaan aan de reisagent, zonder dat hierbij sprake was van dwang in de zin van paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 14 oktober 2011 (LJN: BU1278).
2.5 Indien zich één van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoet, mogen in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.6 Eiseres heeft in beroep betoogd dat zij probeert nadere stukken te verkrijgen om haar verklaringen over haar broer en zwager te onderbouwen. Ter zitting heeft haar gemachtigde aangegeven dat zij hierin niet is geslaagd.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de overwegingen op grond waarvan verweerder meent dat haar verklaringen omtrent de ontvoering van haar broer en zwager positieve overtuigingskracht ontberen, niet gemotiveerd heeft betwist.
Evenmin heeft eiseres haar verklaringen op dit punt alsnog kunnen onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres over de ontvoering van haar broer en zwager positieve overtuigingskracht ontberen, en dat haar relaas in zoverre ongeloofwaardig is.
2.7 Eiseres heeft in beroep voorts betoogd dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat zij bij terugkeer zal worden beschouwd als (voormalig) aanhanger van Khadaffi. Zij heeft hiertoe verwezen naar diverse documenten, genoemd in de zienswijze, waaruit zij opmaakt dat er op dit moment zeer weinig informatie is over de feitelijke toestand in Libië ten aanzien van de Khadaffi loyalisten, en op pagina 62 van het algemeen ambtsbericht inzake Libië van mei 2012, waar staat:
In principe worden ontheemden die tot bepaalde groepen behoren en niet terugkeren beschouwd als Khadaffi aanhangers, waardoor het voor hun niet veilig lijkt om terug te keren.
Ter zitting heeft eiseres in aanvulling hierop nog een brief van 28 februari 2013 van VluchtelingenWerk Nederland met bijlagen overgelegd, op 4 maart 2013 per fax verzonden aan verweerder.
Eiseres heeft ten slotte betoogd dat zij voor haar vertrek uit Libië geen problemen heeft ondervonden omdat de stad waaruit zij afkomstig is pas medio augustus 2011 - en derhalve vlak voor haar vertrek - is gevallen en tot die tijd in handen was van Khadaffi.
2.8 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aan de geloofwaardig geachte feiten ontleende vermoedens van eiseres over wat haar bij terugkeer naar Libië te wachten staat, niet realistisch zijn. Verweerder acht daartoe redengevend dat eiseres heeft verklaard zelf nimmer problemen te hebben ondervonden in Libië tengevolge van de verwantschap van haar schoonfamilie met de heer Hmedi, en de militaire werkzaamheden van haar vader en tante. De enkele verwijzing naar de algemene (veiligheids)situatie, zoals blijkend uit het ambtsbericht, het Annual Report 2012 van Amnesty International ten aanzien van Libië en de rapportage van Home Office van 7 maart 2012, kan geenszins tot het oordeel leiden dat eiseres bij terugkeer persoonlijk een risico op vervolging dan wel een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt. In het verweerschrift heeft verweerder zich in reactie op de beroepsgronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres als ontheemde dient te worden aangemerkt, zodat ze niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze zal worden beschouwd als Khadaffi loyalist. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog aangegeven dat eiseres niet behoort tot de groepen ontheemden die zijn genoemd op pagina 62 van het ambtsbericht, gelet op de uitwerking hiervan op pagina 39 van het ambtsbericht. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij behoort tot de categorieën van personen die bij terugkeer risico lopen, genoemd in de brief van 28 februari 2013.
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig acht dat de schoonfamilie van eiseres verwant is aan één van de leiders van het Khadaffi regime, de heer Al Kheweildy Hmedi. Ook acht verweerder geloofwaardig dat de vader en tante van eiseres werkzaam zijn geweest in het leger van Khadaffi.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet behoort tot de in de brief van 28 februari 2013 door Hugh Miles en Ali Ahmida in hun mails van 21 en 27 september 2012 genoemde categorieën die risico lopen bij terugkeer naar Libië. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat het bij de brief van 28 februari 2013 gevoegde artikel uit The Independent van 24 november 2011, gedateerd is.
Toch slaagt het beroep van eiseres. Daartoe overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel onduidelijk is welke bepaalde groepen ontheemden worden bedoeld in het ambtsbericht op pagina 62. Dat dit, zoals verweerder betoogt, de specifieke groepen zouden zijn genoemd in paragraaf 2.5.6.6 op pagina 39, met name inwoners van bepaalde dorpen waaronder Tawergha, volgt de rechtbank niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de noot (304) bij de zin: In principe worden ontheemden die tot bepaalde groepen behoren en niet terugkeren beschouwd als Khadaffi aanhangers, waardoor het voor hun niet veilig lijkt om terug te keren, niet naar deze paragraaf wordt verwezen maar naar diverse rapporten, waaronder Internal Displacement Monitoring Center (IMDC): Global Overview 2011, People internally displaced by conflict and violence, april 2012.
Op pagina 77 van het door eiseres overgelegde document van IMDC staat vermeld:
Some groups faced reprisal attacks, particularly foreign nationals and others alleged to have been loyal to the Qadhafi government.
Weliswaar worden de inwoners van Tawergha daarna ook genoemd als groep die als Khadaffi loyalist wordt beschouwd, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat ‘some groups’ zich beperkt tot inwoners van die plaats en dat anderen die beschouwd worden als Khadaffi loyalist hier niet onder vallen.
Gelet op de onduidelijkheid van het begrip ‘bepaalde groepen’, de geloofwaardig geachte familieband met één van de leiders van het Khadaffi regime en de werkzaamheden in het leger van de vader en tante van eiseres, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet behoort tot de bepaalde groepen ontheemden genoemd in het ambtsbericht die worden beschouwd als Khadaffi aanhangers, waardoor het voor hun niet veilig lijkt om terug te keren. De rechtbank neemt hierbij ten aanzien van de brief van 28 februari 2013 in aanmerking dat uit bijlage 4, een verwijzing naar diverse passages uit het ambtsbericht, naar voren komt dat ook sprake is van detentie van personen op grond van vermeend steunen van de vorige regering, en dat in detentie mishandeling en foltering plaatsvindt.
2.10 De weigering eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000 te verlenen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in stand blijven.
2.11 De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
2.12 De rechtbank ziet hierin aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten van eiseres in beroep worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op totaal € 944,= (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1; waarde per punt € 472,=).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 november 2012;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,=, te voldoen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, voorzitter en mr. J.F.M.J. Bouwman en
mr. L.M. Tobé, rechters. Deze uitspraak is door de voorzitter en door mr. W. Markwat als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.