FJ
Rolnr.: 1201019 RL EXPL 12-23969
20 maart 2013
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A. Meijer,
de stichting As-Soennah/Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. dr. J.G.F.M. Hoffmans.
Partijen worden aangeduid als "[eiser]" en "de stichting".
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van 4 september 2012;
- de conclusie van antwoord in conventie / conclusie van eis in reconventie;
- de brief van de zijde van [eiser] van 2 januari 2013 met producties;
- de brief van de zijde van de stichting van 9 januari 2013 met producties.
1.2. Op 17 januari 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de tolk Arabisch [X]. Namens de stichting zijn verschenen [Y] en haar gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, welke zich thans in het griffiedossier bevinden.
1.3. Hierna heeft de kantonrechter kennisgenomen van de akte van de zijde van de stichting ingediend op de rolzitting van 20 februari 2013.
1.3. Daarna is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
In conventie en in reconventie:
2.1. De stichting is in 1990 opgericht. Zij is een Islamitisch kenniscentrum en onderwijsinstituut en houdt een salafistische moskee in stand.
2.2. In 1998 is [eiser] toegetreden tot het bestuur van de stichting. Sinds 1 januari 2004 is [eiser] in loondienst werkzaam bij de stichting als geestelijk begeleider (imam), aanvankelijk voor 18 uur per week en sinds 17 mei 2006 voor 36 uur per week. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 1.704,50 bruto per maand. In artikel 8 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 17 mei 2006 is het volgende bepaald: "De werknemer is gehouden tot geheimhouding ten aanzien van alle bijzonderheden van het bedrijf of haar cliënten betreffende of daarmee verband houdende. Het is werknemer derhalve verboden, tijdens en na dit dienstverband, hetzij direct, hetzij indirect, enige mededeling te doen aan derden - in welke vorm dan ook - aangaande het bedrijf van werkgever (en) alles wat daarmee in de ruimste zin des woords verband houdt zulks op straffe van de gehoudenheid van werknemer tot betaling van een volledige schadevergoeding, en behoudens de andere mogelijkheden tot vervolging van rechtswege."
2.3. Van 23 tot en met 27 december 2011 vond een conferentie plaats in de stichting ter gelegenheid van de opening van het nieuwe pand van de stichting. Naar aanleiding van gebeurtenissen op deze conferentie zijn tussen de overige leden van het bestuur van de stichting (hierna: het bestuur) en [eiser] spanningen ontstaan.
2.4. In de maanden januari tot en met maart 2012 is tussen het bestuur en [eiser] gecorrespondeerd en gesproken over de gerezen spanningen.
2.5. Per brief van 12 maart 2012 heeft het bestuur [eiser] onder meer medegedeeld dat is besloten om [eiser] als bestuurslid uit te laten schrijven.
2.6. Per brief van 28 maart 2012 heeft het bestuur [eiser] geschorst als werknemer voor drie weken omdat [eiser] weigert als werknemer het gezag van het bestuur te aanvaarden.
2.7. Per brief van 11 april 2012 heeft [eiser] hiertegen geprotesteerd en zich beschikbaar gesteld voor hervatting van zijn werk.
2.8. Per brief van 13 april 2012 heeft het bestuur [eiser] ontslagen per 1 juli 2012. Blijkens deze brief is de reden voor het ontslag de volgende:
"Het bestuur is ter kennis gekomen dat U na de instelling van uw schorsing (...) zich heeft ingelaten met het ophitsen van moskeebezitters tegen het Bestuur en het verspreiden van ongefundeerde roddels over het Bestuur. (...) Ook in het verleden is de samenwerking tussen u en de Stichting (...) verre van rooskleurig verlopen (...). Cliënte beschikt over bewijs op basis waarvan blijkt dat u degene bent geweest die informatie aan de media heeft doorgespeeld. Hiermee hebt u niet alleen wederom onrust gegenereerd onder de moskeebezoekers zoals u dit ook feitelijk hebt gedaan door de afgelopen dagen moskeegangers aan te spreken en hen uw negatieve visie over het Bestuur ten toon te spreiden, ook hebt u uw geheimhoudingsplicht geschonden welke u expliciet met cliënte bent overeengekomen te respecteren. Zoals u met cliënte reeds heeft besproken, is cliënte van mening dat de situatie tussen u en haar onhoudbaar is geworden nu u blijk geeft uw functie niet op de juiste manier te vervullen - ja sterker nog de moskee opzettelijk zeer grote imago-schade bezorgt. De (overigens als zeer gangbaar te classificeren) eisen welke het Bestuur aan de functie van imam stelt, alsook uw tekortkomingen op dit gebied c.q. uw onwil om zich aan de Stichting te conformeren zijn in meerdere gesprekken met u besproken, maar helaas bent u niet in staat geweest deze te kunnen of willen verbeteren."
2.9. [eiser] heeft per brief van 19 april 2012 voor zover van belang de nietigheid ingeroepen van de opzegging, en bezwaar gemaakt tegen de schorsing. Hij heeft zich beschikbaar gesteld voor werkhervatting en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon en op toegang tot zijn werk.
2.10. In zijn vergadering gehouden op 21 mei 2012 heeft het bestuur [eiser] ontslagen als bestuurder van de stichting. Dit is bij brief van 24 mei 2012 aan [eiser] medegedeeld.
2.11. Bij vonnis in kort geding van 11 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, voor zover thans van belang, de stichting veroordeeld tot opheffing van de aan [eiser] opgelegde schorsing uit zijn dienstbetrekking als imam en gelast om [eiser] onbelemmerde toegang tot de moskee te verlenen, omdat deze schorsing naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet conform de statuten heeft plaatsgevonden, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.12. Eveneens op 11 juni 2012 heeft de stichting [eiser] opnieuw geschorst en hem de toegang tot zijn werkplek en de moskee ontzegd.
2.13. Op 27 juni 2012 heeft het bestuur [eiser], voor zover thans van belang, het volgende bericht:
"Het bestuur is op 23 juni 2012 bij elkaar gekomen. In deze bestuursvergadering is met algemene stemmen besloten om u - voor zover vereist - met ingang van 1 september 2012 te ontslaan als werknemer van de stichting. Dit ontslagbesluit heeft slechts gelding voor het geval dat in een gerechtelijke procedure het ontslagbesluit van 13 april 2012 geen stand zal houden wegens strijd met de statuten dan wel geoordeeld zal worden dat het ontslagbesluit van 13 april nietig is."
2.14. [eiser] heeft per brief van 5 juli 2012 bezwaar gemaakt tegen de schorsing, de ontzegging van de toegang tot zijn werkplek, het moskeeverbod en de opzegging, voor zover vereist de nietigheid van de betreffende besluiten ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor werkhervatting en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon, vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en verbeurde dwangsommen.
2.15. Het salaris c.a. van [eiser] is doorbetaald tot 1 september 2012.
3.1. [eiser] vordert in conventie dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
a. voor recht verklaart dat de opzegging kennelijk onredelijk is en:
b. Primair: de stichting veroordeelt tot herstel van de arbeidsovereenkomst binnen twee dagen na de datum van het ten dezen te wijzen vonnis, op verbeurte van dwangsommen, met veroordeling van de stichting tot doorbetaling van het loon inclusief vakantietoeslag, te verhogen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, vanaf 1 september 2012 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
Subsidiair: de stichting veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 364.816,50 bruto te vermeerderen met € 50.000,- aan smartengeld, althans een in goede justitie te bepalen schadevergoeding;
c. de stichting veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van
€ 5.355,- inclusief BTW en de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag naast de hiervoor weergegeven feiten dat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag omdat de schorsing en opzegging van het dienstverband op valse dan wel voorgewende gronden zijn geschied, de stichting zich niet heeft gehouden aan haar bij brief van 12 maart 2012 gemaakte afspraak [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, de stichting niet in de geest van het vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juni 2012 heeft gehandeld, de stichting misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door [eiser] meerdere malen te schorsen en het dienstverband meerdere malen op te zeggen op telkens andere gronden waardoor het [eiser] onmogelijk wordt gemaakt om zijn positie te kunnen bepalen en zich te verweren, de stichting de goede naam van [eiser] ernstig heeft aangetast, de stichting in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld en de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de stichting bij de opzegging. De materiële schade van [eiser] bestaat uit verlies van inkomen. [eiser] is thans 48 jaar oud. Gelet op het laatstverdiende maandsalaris van € 1.704,75 bruto per maand en rekening houdend met zijn aanspraak op AOW-pensioen vanaf 66 jaar vordert [eiser] als schadevergoeding het salaris over 17 jaar en 10 maanden. De immateriële schade van [eiser], veroorzaakt door onrechtmatige daad en nalatigheid van de stichting, bestaat eruit dat [eiser] in een isolement is geraakt, aantasting van de naam en reputatie van [eiser], verlies van zijn rol als vertrouwenspersoon, verlies van de mogelijkheid om zijn geloof te belijden in een vertrouwde omgeving, verlies van zijn arbeidsmarktperspectief en geestelijke schade.
3.3. De stichting heeft verweer gevoerd waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
3.4. De stichting vordert in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: verklaart voor recht dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met artikel 7:611 BW c.q. met artikel 7:661 lid 1 BW c.q. onrechtmatig heeft gehandeld jegens de stichting, met veroordeling van [eiser] tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
Subsidiair: [eiser] veroordeelt tot betaling van een immateriële schadevergoeding van
€ 20.000,- althans een in goede justitie te bepalen schadevergoeding;
een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.5. De stichting legt aan haar vordering ten grondslag naast de hiervoor weergegeven feiten dat de stichting door controversiële optredens en uitspraken van [eiser] een slechte naam en reputatie heeft gekregen. [eiser] heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden en de media voortdurend ingelicht over het ontstane conflict. Ook door het sluiten van illegale islamitische huwelijken heeft [eiser] de eer en goede naam van de stichting beschadigd en het voortbestaan van de stichting op het spel gezet. [eiser] heeft zich aldus niet als goed werknemer gedragen (7:611 BW) c.q. heeft de stichting als werkgever opzettelijk schade berokkend (7:661 lid 1 BW) dan wel een onrechtmatige daad gepleegd jegens de stichting.
3.6. [eiser] heeft verweer gevoerd dat hierna voor zover nodig zal worden behandeld.
4.1. Beoordeeld dient te worden of sprake is geweest van kennelijk onredelijke opzegging. Ingevolge artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub a en b BW zal opzegging door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden - voor zover thans van belang - wanneer deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden of wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging (het gevolgencriterium). De kantonrechter overweegt dat uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige vordering de situatie ten tijde van de ingangsdatum van de opzegging bij brief van 13 april 2012 is, omdat de stichting van deze opzegging geen afstand heeft genomen, de rechtsgeldigheid van deze opzegging in deze procedure niet ter discussie wordt gesteld en derhalve de voorwaarde voor de geldigheid van de tweede opzegging bij brief van 27 juni 2012 tegen 1 september 2012 niet wordt vervuld.
Voorgewende en valse reden
4.2. Van een voorgewende reden in de zin van artikel 7:681 BW is sprake als de opgegeven reden niet de werkelijke ontslaggrond is. Van een valse reden is sprake wanneer de door de werkgever opgegeven reden niet bestaat.
4.3. De door de stichting opgegeven ontslagredenen, zoals blijkt uit de brief van 13 april 2012, bestaan eruit dat - kort samengevat - de relatie tussen partijen onhoudbaar is geworden doordat [eiser] bij herhaling het gezag van het bestuur niet heeft geaccepteerd en [eiser] de stichting grote imagoschade heeft toegebracht en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door moskeebezoekers tegen het bestuur op te zetten en te lekken naar de media.
Niet accepteren van het gezag van het bestuur?
4.4. Uit de stukken blijkt dat het bestuur in de maanden januari tot en met maart 2012 [eiser] in correspondentie en gesprekken heeft aangesproken op zijn gedrag tijdens en na de conferentie van 23 tot en met 27 december 2011. De stichting heeft onweersproken gesteld dat [eiser], naar aanleiding van een conflict tussen het hoofd van het Arabische vrouwencomité en zijn echtgenote, op de tweede dag van de conferentie een woedeaanval heeft gekregen, in het bijzijn van bezoekers is gaan schelden en vervolgens van de conferentie is weggebleven. Op de laatste dag van de conferentie heeft [eiser] opnieuw een woede-uitbarsting gekregen en te kennen gegeven dat hij lak heeft aan iedereen, waaronder het bestuur. Het bestuur heeft [eiser] in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat: "het bestuur de eindverantwoordelijkheid draagt voor wat betreft het reilen en zeilen binnen de stichting. (...) Alle andere personen die werkzaam en/of actief zijn binnen de stichting vallen onder het gezag van het bestuur en dienen binnen en volgens hun taakomschrijving te handelen.", vergelijk de brief van het bestuur gericht aan [eiser] van 16 januari 2012. Uit de brief van [eiser] van 5 maart 2012 blijkt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat het bestuur niet het hoogste gezag heeft als het gaat om zaken die raken aan godsdienstige kwesties maar over dergelijke zaken slechts adviesrecht heeft. In zijn brief van 17 maart 2012 stelt [eiser]: "Wat betreft het herhaaldelijke verzoek om jullie te erkennen als hoogste bestuur binnen de stichting en dergelijke. Ik zeg: jullie aanwezigheid als bestuur die een (islamitisch) onwettige coupe heeft gepleegd is een feit, en jullie besluiten zijn enkel bindend voor jullie. Ik zal dan ook met jullie omgaan als bestuur waarvan de aanwezigheid een gegeven is om verdere botsingen te voorkomen en de da'wah geen schade te berokkenen." Vervolgens bekritiseert [eiser] in deze brief besluiten van het bestuur over onder meer de instelling van een islamitische commissie, een vrouwencommisie en een beveiligingsteam en beroept zich op zijn islamitische rechten als imam om over bepaalde kwesties te beslissen: "Wat betreft jullie wens om een islamitische commissie te stichten en hun besluiten en adviezen bindend te laten zijn. Ik zeg: het is mogelijk om een andere stichting te openen om dit doel te verwezenlijken aangezien de mensen hun liefdadigheidsgelden hebben gedoneerd aan de stichting zoals deze er momenteel uitziet. (...) Een van de kernproblemen is dat jullie van "de zusters van [Z]" een officiële commissie willen maken, die komt te vallen onder het algemeen bestuur, en deze commissie zou vervolgens de leiding moeten krijgen over het vrouwengedeelte binnen de moskee, terwijl deze zusters een aparte groep vormen die momenteel vallen onder broeder [Q]. Het is de taak van deze zusters om broeder [Q] te ondersteunen bij enkele taken inzake [Z] en dergelijke en ik heb pertinent geweigerd om van deze zusters een officiële commissie te maken die komt te vallen onder het algemeen bestuur. (...) "Jullie hebben een zogenaamde "security"opgezet voor de moskee en volgens de uitspraken van [A] aan bepaalde jongeren hebben enkele leden van deze "security" banden met de maffia. Is dit gepast voor een moskee die zich inspant om het verderf op aarde te bestrijden?"
4.5. Hoewel gelet op de functie van [eiser] inderdaad aangenomen moet worden dat het niet aan het bestuur is om aan [eiser] instructies te geven over geloofsopvattingen en geloofstaken, hetgeen namens de stichting overigens ook uitdrukkelijk is erkend, moet worden vastgesteld dat ingevolge hun arbeidsovereenkomst tussen partijen een gezagsverhouding bestaat, op basis waarvan [eiser] zich heeft te conformeren aan besluiten van het bestuur met betrekking tot organisatorische zaken. Uit de geciteerde passages en hetgeen namens de stichting overigens terzake onweersproken is aangevoerd, moet worden geconcludeerd dat [eiser] weigerde om zich te schikken naar het bestuur en het gezag van het bestuur te erkennen waar het gaat om organisatorische kwesties zoals de gewenste gang van zaken op de openingsconferentie, de instelling van een islamitische commissie, een vrouwencommissie en een beveiligingsteam, hetgeen verklaart dat de samenwerking in de visie van het bestuur onhoudbaar werd.
Imagoschade en geheimhoudingsplicht geschonden?
4.6. In zijn brief van 17 maart 2012 stelt [eiser] verder: "Aangezien jullie blijven volharden in het nemen van islamitisch onwettige maatregelen tegen mij (...), zie ik het als mijn plicht om iedere betrokkene de aard van het probleem toe te lichten." Uit de door de stichting overgelegde stukken blijkt dat [eiser] de bestuursleden tegenover de Wereldomroep en op zijn Facebookpagina heeft bekritiseerd.
4.7. Gezien het vorenstaande moet worden vastgesteld dat [eiser] zich jegens derden op een zodanige manier heeft uitgelaten over het conflict met het bestuur dat mogelijk imagoschade voor de stichting is ontstaan. Kennelijk heeft [eiser] op deze wijze bij moskeebezoekers en anderen steun willen zoeken voor zijn visie op het conflict. Aldus heeft [eiser] in strijd gehandeld met de geheimhoudingsplicht die is opgenomen in artikel 8 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.8. De kantonrechter concludeert dat de stichting de opzegging voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd en geen voorgewende of valse reden heeft opgegeven.
Gevolgencriterium
4.9. Naar het oordeel van de kantonrechter is de opzegging evenmin onredelijk op grond van het zogenaamde gevolgencriterium. Bij de beoordeling van het gevolgencriterium dienen alle relevante omstandigheden van het geval, zoals deze zich voordeden ten tijde van de ingangsdatum van de opzegging, te worden meegewogen. De kantonrechter acht de volgende omstandigheden van betekenis.
4.10. [eiser] is geboren op 1 januari 1964 en was ten tijde van de opzegging derhalve 48 jaar oud. Hij is ruim acht jaar in dienst geweest van de stichting.
4.11. De relatie tussen partijen is grondig verstoord geraakt door het optreden van [eiser] tijdens en na de conferentie in december 2011. Blijkens de overgelegde correspondentie is het conflict veroorzaakt doordat [eiser] onwillig is om het gezag van het bestuur te erkennen. De kantonrechter concludeert dat [eiser] en het bestuur hierdoor in een machtsstrijd terecht zijn gekomen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] verweten kan worden dat hij hierbij uit het oog heeft verloren dat van hem als een goed werknemer verwacht mag worden dat hij het gezag van het bestuur accepteert waar het gaat om organisatorische onderwerpen.
4.12. De stichting heeft onweersproken gesteld dat zij tevergeefs heeft getracht de vertrouwensbreuk te herstellen door bemiddeling, eerst door het oude bestuur en vervolgens door dr. [B].
4.13. Voor zover [eiser] stelt dat de stichting zich niet heeft gehouden aan haar bij brief van 12 maart 2012 gemaakte afspraak om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, constateert de kantonrechter met de stichting dat partijen het niet eens zijn geworden over de uitgangspunten voor voortzetting van de samenwerking.
4.14. Het verwijt van [eiser] dat de stichting niet in de geest van het vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juni 2012 heeft gehandeld, gaat niet op. Met de stichting is de kantonrechter van oordeel dat de voorzieningenrechter louter op procedurele gronden een deel van de vorderingen van [eiser] heeft toegewezen en zich niet inhoudelijk heeft uitgelaten over de besluiten van de stichting.
4.15. Van misbruik van bevoegdheid door de stichting doordat zij [eiser] meerdere malen heeft geschorst en opgezegd, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin sprake. Nadat de voorzieningenrechter het schorsingsbesluit van 28 maart 2012 om formele redenen had geschorst, heeft de stichting opnieuw geschorst, conform de statuten en het vonnis van de voorzieningenrechter. De stichting heeft eveneens naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter opnieuw voorwaardelijk opgezegd voor het geval de eerste opzegging in rechte geen stand zou houden.
4.16. Aan de stelling van [eiser] dat de stichting zijn goede naam ernstig heeft aangetast en in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld, gaat de kantonrechter voorbij. [eiser] heeft deze stelling onvoldoende nader onderbouwd gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door de stichting.
4.17. Ten slotte heeft [eiser] gesteld dat hij door de opzegging is geconfronteerd met verlies van inkomen. [eiser] verwacht niet meer aan het werk te komen doordat de stichting zijn goede naam heeft aangetast. [eiser] heeft geen werkloosheidsuitkering aangevraagd omdat hij van mening is dat zijn inkomensderving voor rekening moet komen van de stichting. De kantonrechter overweegt dat de gevolgen van het niet aanvragen van een werkloosheidsuitkering voor rekening zijn van [eiser] zelf. Of [eiser] inmiddels weer inkomsten uit arbeid heeft, kan thans in het midden blijven. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat hij niet meer aan het werk zal komen in het licht van de gemotiveerde betwisting door de stichting onvoldoende heeft onderbouwd en neemt aan dat ten tijde van de ingangsdatum van de opzegging verwacht kon worden dat [eiser] in staat zou zijn om, niet alleen als imam maar ook in een andere functie, binnen redelijke tijd een inkomen te verdienen dat (nagenoeg) gelijk is aan het salaris dat hij laatstelijk verdiende bij de stichting. Bovendien heeft de stichting het salaris van [eiser] doorbetaald tot en met augustus 2012.
4.18. De kantonrechter komt gezien de hiervoor geschetste omstandigheden tot het oordeel dat de gevolgen van de opzegging voor [eiser] niet dermate ernstig zijn in vergelijking met het belang van de stichting bij de opzegging dat de opzegging kennelijk onredelijk is. De vorderingen van [eiser] zullen derhalve worden afgewezen.
4.19. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De beslissing over de kosten zal worden aangehouden totdat is beslist over de vordering in reconventie.
In reconventie:
4.20. Beoordeeld dient te worden of [eiser] zich niet als goed werknemer heeft gedragen als bedoeld in artikel 7:611 BW c.q. de stichting als werkgever opzettelijk schade heeft berokkend als bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW dan wel een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens de stichting door de eer en goede naam van de stichting aan te tasten met controversiële optredens en uitspraken, door zijn geheimhoudingsplicht te schenden en de media voortdurend in te lichten over het ontstane conflict, en door het sluiten van illegale islamitische huwelijken.
4.21. De stichting stelt dat zij door het optreden van [eiser] een slechte naam en reputatie heeft gekregen. [eiser] heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden en de media voortdurend ingelicht over het ontstane conflict. De stichting stelt verder dat gebleken is dat [eiser] in weerwil van een uitdrukkelijk verbod hiertoe islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk heeft gesloten, hetgeen strafbaar is. De stichting wijst erop dat [eiser] tegenover de verslaggever van Trouw in augustus 2012 heeft erkend dat hij dergelijke huwelijken heeft gesloten. Inmiddels heeft de stichting hiervan aangifte gedaan en is [eiser] op 31 oktober 2012 door de politie terzake van deze verdenking verhoord.
4.22. [eiser] betwist dat sprake is geweest van controversiële optredens en uitspraken anders dan in de jaren 2006, 2007 en 2008 waar het toenmalige bestuur van de stichting achter stond. Hij betwist eveneens zijn geheimhoudingsplicht te hebben geschonden. Illegale huwelijken heeft hij evenmin gesloten. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat in de gevallen die aan de orde zijn in het proces-verbaal van het verhoor van de politie, geen sprake is geweest van een huwelijksakte maar van een akte die slechts inhoudt dat man en vrouw met elkaar mogen omgaan. De bestuursleden waren van het afgeven van dergelijke akten op de hoogte en waren daarmee akkoord.
4.23. Zoals hiervoor onder 4.7. al is overwogen, moet worden vastgesteld dat [eiser] zich jegens derden waaronder de Wereldomroep heeft uitgelaten over het conflict met het bestuur en aldus in strijd heeft gehandeld met de geheimhoudingsplicht die is opgenomen in artikel 8 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen. In zoverre heeft [eiser] zich niet als goed werknemer gedragen. Door daarbij de bestuursleden met dictators te vergelijken, is eveneens sprake van aantasting van hun eer en goede naam en daarmee tevens van aantasting van de eer en goede naam van de stichting. Met deze uitlating heeft [eiser] zich evenmin als goed werknemer gedragen. Voor zover komt vast te staan dat [eiser] illegaal islamitische huwelijken heeft gesloten, nadat uitdrukkelijk door partijen was afgesproken dat hij dit niet meer zou doen, moet worden geconcludeerd dat dergelijk gedrag evenmin gedrag als goed werknemer is.
4.24. In het interview met Trouw op 19 augustus 2012 heeft [eiser] verklaard dat hij in een enkele keer in noodsituaties islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk heeft gesloten. Het bestuur zou daarvan hebben geweten. Ook blijkens het proces verbaal van verhoor door de politie heeft [eiser] verklaard dat hij in enkele gevallen huwelijksakten heeft afgegeven. De stichting heeft een brief overgelegd van de gemeente Breda inzake een voorgenomen huwelijk met daarbij een onvertaalde Arabische akte die een door [eiser] voorafgaand opgemaakte huwelijksakte zou zijn. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van de stichting kan de kantonrechter, gelet op het verweer van [eiser], thans niet beoordelen of al dan niet van het afgeven van huwelijksakten nadat uitdrukkelijk door partijen was afgesproken dat hij dit niet meer zou doen, sprake is geweest en of het bestuur van de afgifte van de akten op de hoogte is geweest.
4.25. De kantonrechter stelt de stichting in de gelegenheid om bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen, voor zover mogelijk aan de hand van (zo nodig door een beëdigd vertaler vertaalde) stukken, dat sprake is geweest van het sluiten door [eiser] van islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk nadat tussen partijen uitdrukkelijk was afgesproken dat dit niet meer zou gebeuren en zonder medeweten van het bestuur.
4.26. In dit stadium kan de kantonrechter nog niet beoordelen of verwijzing naar de schadestaatprocedure moet plaatsvinden of dat zij de eventuele schadeomvang in deze procedure kan vaststellen. De stichting krijgt eveneens de gelegenheid om zich bij akte, voor zover mogelijk aan de hand van (zo nodig door een beëdigd vertaler vertaalde) stukken, uit te laten over de schade die zij heeft geleden als gevolg van het gedrag van [eiser].
4.27. Vervolgens zal [eiser] de gelegenheid krijgen om hierop bij akte te reageren.
4.28. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal iedere inhoudelijke beslissing in reconventie worden aangehouden.
- wijst de vorderingen af;
- houdt een beslissing over de kosten aan tot het eindvonnis in reconventie;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 17 april 2013 voor akte aan de zijde van de stichting als bedoeld in de onderdelen 4.25. en 4.26;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2013.