ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8150
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verjaring van de vordering op de Staat en onrechtmatige daad van De Raad
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de gedaagde partijen, De Raad Vastgoed B.V. en de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot schadevergoeding van € 25.000,- als gevolg van de ontruiming van een pand dat hij als woning in gebruik had. De ontruiming vond plaats op 28 augustus 2007, na een politie-inval in verband met een verdenking van overtreding van de Opiumwet. [eiser] stelde dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door zijn goederen te vernietigen of aan anderen mee te geven.
Tijdens de comparitie van partijen op 11 februari 2013 is de zaak besproken, waarbij [eiser] werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A.R. Schuckink Kool, en de gedaagden door respectievelijk mr. D.G. Lasschuit en mr. drs. M. Hallers. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [eiser] op de hoogte was van de ontruiming en de betrokkenheid van de Staat, maar dat hij zijn vordering pas in 2012 heeft ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering op de Staat was verjaard, aangezien er meer dan vijf jaar was verstreken zonder dat [eiser] enige stuitingshandeling had verricht.
Wat betreft de vordering tegen De Raad, oordeelde de kantonrechter dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat De Raad een onrechtmatige daad had gepleegd. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] tegen De Raad af en verklaarde hem niet ontvankelijk in zijn vordering tegen de Staat. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de procedure, die aan de zijde van beide gedaagden waren begroot op € 800,- per partij. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.