ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
09/748001-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van 575 kilogram cocaïne met leidende rol van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de invoer van 575 kilogram cocaïne. De verdachte had een leidende rol in deze drugshandel, die zich uitstrekte van Nederland naar Antwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk deze grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, wat in strijd is met de Opiumwet. De tenlastelegging omvatte de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012, waarin de verdachte en zijn medeverdachten verschillende ontmoetingen en telefoongesprekken hebben gehad over de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim door het ontbreken van een bevel tot stelselmatige observatie, maar dit leidde niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de maatschappelijke impact van de drugshandel in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/748001-11
Datum uitspraak: 4 maart 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1967 te [plaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 en 20 juli 2012, 15 oktober 2012, 9 januari 2013 en 15 en 18 februari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Patist en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012 te [plaats] en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, via de Westerschelde, in elk geval via de Nederlandse wateren, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 575 kilogram, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 4 april 2012 te [plaats] en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 575 kilogram, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
* een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
* zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
* een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
* een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne
* een of meer (vracht)auto('s) gehuurd en/of bestuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne.
3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Op 14 november 2011 is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen verdachte. In het kader van dit onderzoek is verdachte in de periode van november 2011 tot en met 4 april 2012 een aantal malen geobserveerd. Vast staat dat door de officier van justitie met betrekking tot verdachte geen bevel stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is afgegeven. Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De raadsman heeft betoogd dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie omdat met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Dit betoog wordt verworpen. Een zo vergaande sanctie als door de raadsman bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank niet op zijn plaats. Uit het dossier blijkt zonneklaar dat verdachte van aanvang aan als verdachte is aangemerkt. Het heeft er voorts alle schijn van dat sprake is geweest van een kennelijke vergissing van de zijde van de officier van justitie. Uit het dossier blijkt immers dat onder het parketnummer dat is gekoppeld aan de strafzaak van verdachte een bevel tot stelselmatige observatie is afgegeven. Dit bevel blijkt echter te zijn gesteld op naam van de medeverdachte [medeverdachte 1] en niet op naam van verdachte. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het begrijpelijk dat de officier van justitie er - achteraf ten onrechte - van is uitgegaan dat hij tegen verdachte een bevel tot stelselmatige observatie had afgegeven. Aldus is geen sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Dat de officier van justitie bij de inzet van de overige dwangmiddelen niet heeft gecontroleerd of het bevel tot stelselmatige observatie op de juiste naam (die van verdachte) was afgegeven, maakt het voorgaande niet anders.
4. Bewijs1
4.1 Inleiding
Naar aanleiding van een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politie Haaglanden van 14 november 2011, waarin wordt gemeld dat in opdracht van [verdachte] een container "coke" naar de haven van Antwerpen wordt verscheept2, is het openbaar ministerie een omvangrijk opsporingsonderzoek gestart. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van diverse opsporingsmiddelen, zoals de stelselmatige observatie van personen en het afluisteren van telefoongesprekken.
In het kader van voormeld onderzoek heeft de politie waargenomen dat verdachte [medeverdachte 1] op 2 april 2012 met een vrachtauto de grens met België is gepasseerd.3 Vervolgens heeft hij telefonisch contact met zijn echtgenote. In dat telefoongesprek leest zijn echtgenote hem een e-mail voor die betrekking heeft op een container die zich aan boord van het schip Santa Rosanna bevindt. In de e-mail wordt medegedeeld dat de container in de Antwerpse haven opgehaald kan worden.4
Uit nader onderzoek door de Belgische autoriteiten blijkt dat het gaat om een veertigvoets container die dertien stootkussens bevat met een totaalgewicht van 19.903 kilogram. Deze container is vervoerd door het containerschip Santa Rosanna5. Dit schip is vanuit Guayaquil (Ecuador) op 28 maart 2012 via Ameland richting Hoek van Holland gevaren, waar het van 29 maart 2012 (13:06 uur) tot 30 maart 2012 (02:31 uur) heeft gelegen. Vervolgens is de Santa Rosanna op 30 maart 2012 via Middelburg en Terneuzen (over de Westerschelde) naar de haven van Antwerpen gevaren en is daar op 30 maart 2012 aangekomen.6 Op de vrachtbrief (bill of lading) die hoort bij de genoemde container staat als verzender Soltin S.A. uit Guayaquil vermeld en als ontvanger [bedrijf]. De container is op 30 maart 2012 aangegeven door expediteur [bedrijf].7
Op 3 april 2012 is de lading van de container door de federale gerechtelijke politie van Antwerpen op verzoek van de Nederlandse autoriteiten onderzocht. Nadat bij de scan van de container onregelmatigheden werden geconstateerd, is de container geopend en zijn de stootkussens nader onderzocht en ontmanteld. In vijf van de dertien stootkussens werden in totaal 575 pakketten met daarin een wit samengeperst poeder aangetroffen. Het netto gewicht van het poeder bedroeg 1,00 kilogram per pakket, derhalve gaat het in totaal om 575 kilogram netto. Van de 575 pakketten zijn 61 monsters genomen.8 Van deze monsters heeft het Nederlands Forensisch Instituut middels een steekproef 33 monsters onderzocht en daaruit is gebleken dat al deze monsters cocaïne bevatten.9 Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gaat om 575 kilogram cocaïne.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen de cocaïne in Nederland heeft ingevoerd of, als dat niet bewezen kan worden, dat hij die invoer samen met anderen heeft voorbereid of bevorderd.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie is verdachte de opdrachtgever van het in de inleiding besproken drugstransport. Hij maakt hierbij gebruik van andere personen en bedrijven die meer op de voorgrond treden. Zo fungeerde medeverdachte [medeverdachte 1] als transporteur, regelde medeverdachte [medeverdachte 2] de contacten met Zuid-Amerika, onderhield medeverdachte [medeverdachte 3] het contact tussen verdachte en [medeverdachte 1] en zorgden medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor een legale ontvangstpartij van de bewuste container met cocaïne. Uit de verschillende tapgesprekken en observaties blijkt dat de verdachten onderling nauw en bewust samenwerkten om de container met cocaïne binnen te halen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat, indien het ontbreken van het bevel tot stelselmatige observatie niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, het ontbreken hiervan in ieder geval moet leiden tot bewijsuitsluiting van de observaties en alles wat daaruit is voortgevloeid. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de voor verdachte belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] door [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 februari 2013 op essentiële punten is ingetrokken. Uit het dossier blijkt voorts niet dat verdachte enige (uitvoerings-)handeling heeft verricht met betrekking tot de container met cocaïne en ook de afgeluisterde telefoongesprekken belasten hem niet. Er is geen sprake van nauwe en bewuste samenwerking zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Bewijsuitsluiting?
Op zichzelf is het juist dat door het ontbreken van het bevel stelselmatige observatie sprake is van onrechtmatige bewijsgaring. Bewijsuitsluiting kan, als op grond van artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, echter uitsluitend aan de orde komen indien een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Door het ontbreken van het bevel ex artikel 126g Sv is een inbreuk gemaakt op het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit op zichzelf levert echter niet zonder meer een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces op.10
Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat verdachte in de periode van 14 november 2011 tot en met 4 april 2012 in totaal vijf keer is geobserveerd - namelijk op 14 december 2011, 28 en 29 februari 2012 en 3 en 4 april 2012 - terwijl het daarvoor benodigde bevel ontbrak. Met uitzondering van 4 april 2012, ging het om observaties van ontmoetingen van verdachten met derden die plaatsvonden in of bij openbare gelegenheden. Op 4 april 2012 is in de avonduren vanaf geruime afstand gezien dat verdachte met drie of vier (op dat moment niet herkende) personen heeft verbleven in een woning en vervolgens met drie personen in een auto is gestapt en weggereden.
Nu het gaat om een beperkt aantal observaties, die bovendien in de regel op of aan de openbare weg hebben plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte dat het ontbreken van het bevel zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het verweer wordt, voor zover daaraan door de verdediging het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting is verbonden, mitsdien verworpen.
4.4.2 Betrokkenheid verdachte
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie in eerste instantie verklaard dat hij alle informatie met betrekking tot de container met cocaïne kreeg van medeverdachte [medeverdachte 3]. Daarna heeft hij tegenover de politie verklaard dat (ook) verdachte hem de informatie over de container met de cocaïne en de wijze waarop deze was verpakt, heeft gegeven.11 Ter zitting heeft hij vervolgens als getuige verklaard dat hij de informatie over de container van [medeverdachte 3] of verdachte heeft gekregen maar dat hij niet meer weet of hij met verdachte over cocaïne heeft gesproken.12
Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat [medeverdachte 1] niet expliciet met verdachte over de cocaïne heeft gesproken, bevat het strafdossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs dat verdachte daadwerkelijk bij de invoer van de container met cocaïne betrokken is geweest. In dit verband wordt het volgende overwogen.
4.4.2.1 De proefzending
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij geld had geleend en dat, toen hij dat niet kon terugbetalen, [medeverdachte 3] met het voorstel kwamen dat hij containers op zou halen, de ene keer met gewone handel en de andere keer met drugs. De containers met legale handel waren bedoeld om het vertrouwen te winnen van de expediteur. Voorafgaand aan de container met cocaïne heeft hij, aldus [medeverdachte 1], zes containers in Antwerpen opgehaald. In één container hadden (als proefzending) verdovende middelen moeten zitten. Het zou gaan om een tasje met drugs dat voorin de container zou zitten. Er bleek echter niets in de container te zitten.13 Hij is vervolgens met de container naar huis gereden en heeft de volgende dag, in aanwezigheid van zowel [medeverdachte 3] als verdachte de container nogmaals geopend. Verdachte heeft hem toen, gekscherend, gevraagd of hij "het misschien gestolen had".14
Deze verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in het dossier. Voorafgaand aan de container met cocaïne zijn door (werknemers van) [medeverdachte 1] inderdaad zes containers getransporteerd vanuit de haven van Antwerpen naar de loods in [plaats].15 De container waarin volgens [medeverdachte 1] de proefzending had moeten zitten, blijkt een container met dekens te zijn geweest die op 7 december 2011 is aangekomen in de haven in Antwerpen.16 Op 12 december 2011 is deze container gecontroleerd door de douane. In de container zijn geen drugs aangetroffen.17 Ondanks het feit dat deze container vol zat met grijze dekens18, wordt vervolgens tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 13 december 2011 telefonisch besproken dat "er niks in zit"19. Verder bespreken [medeverdachte 1] (DV) en [medeverdachte 3] (VB) over deze container die dag het volgende:
8:56 uurDVNiet goed hè?VBWat dan? DVEr zit niks in.VBDat meen je niet...Heb je hem al open daar?DVJa, dat nu de helft van de dekens daar laten liggen...Er zit helemaal niks in. VBNou, mooi klaar mee. Nee, dat schiet echt niet op. Nee, ik spreek je later. 9:03 uurVBLaat hem maar staan...Komt beter uit, laat hem daar maar effetjes, kom maar gewoon met de trekker naar huis. DVJa maar we zijn hier weg...VBNou ja, goed, neem hem dan maar mee terug. 12:38 uurVBDoe hem gewoon binnen en laat hem maar gewoon dicht hoor (...) Ja, dan hoor je dat later wel van mij, goed.
Uit een observatie op de loods van [medeverdachte 1] blijkt vervolgens dat verdachte op 14 december 2011 diens loods bezoekt.20
4.4.2.2 De container met 575 kilo cocaïne
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een week voordat hij deze container moest ophalen, van [medeverdachte 3] hoorde dat er drugs in zouden zitten. De drugs zouden op de scan niet zichtbaar zijn. Op 2 april 2012 is hij naar Antwerpen gereden om die container op te halen. 21
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat verdachte [medeverdachte 5] op 2 april 2012 betalingen moet doen om ervoor te zorgen dat de container wordt vrijgegeven. 22 [medeverdachte 5] heeft in overeenstemming hiermee verklaard dat hij met betrekking tot deze container in beeld is gekomen toen er aanbetalingen moesten worden gedaan voor de container bij de expediteur. Voorts heeft hij verklaard dat hij van verdachte de papieren en € 5.500,00 contant heeft gekregen.23 Nadat de problemen met betrekking tot de betaling zijn opgelost, blijkt de container door de scan te moeten, zodat [medeverdachte 1] de container die dag in ieder geval niet mee zal krijgen. Daarop heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact met [medeverdachte 3] waarin hij aangeeft dat hij naar huis gaat. Vervolgens wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3] en in dat gesprek zegt [medeverdachte 3]: "Ik heb hem gesproken, hij komt je halen, je kan je auto laten staan. Hij komt je halen, die sigaar, dan ken je het gelijk doorspreken. (...) Die is onderweg, die zal zo bij je zijn die zit daar in de buurt."24 Uit het dossier blijkt dat verdachte wordt aangesproken met de bijnaam "de sigaar".25 Uiteindelijk wordt [medeverdachte 1] niet door verdachte maar door [medeverdachte 5] opgepikt. Er vindt een ontmoeting plaats tussen verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in een chauffeurscafé bij Moerdijk, waarna [medeverdachte 1] door verdachte en [medeverdachte 4] thuis afgezet wordt.
Op 3 april 2012 wordt [medeverdachte 1] door [medeverdachte 3] naar Antwerpen gereden en vinden opnieuw pogingen plaats om de container van het haventerrein af te krijgen. Eerst zijn er problemen met de pincode.26 In dit verband heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact met [medeverdachte 3] waarbij hij zegt: "Vraag eens of het een 20 of een 40 voeter is". Als [medeverdachte 3] dat vraagt, is op de achtergrond de stem van verdachte27 te horen, die zegt: "Ja big problem" en in antwoord op de vraag van een onbekend gebleven persoon in de Spaanse taal: "Ja fourty foot, want het is 20 ton". Daarop antwoord [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1]: "Hij denkt 40" waarbij op de achtergrond verdachte nog zegt: "Is meer dan 20 ton, dat kan toch niet anders".28 Deze constatering van verdachte is juist, want uit de bill of lading blijkt dat het gewicht van de stootkussens 19,903 kilo bedraagt.29
[medeverdachte 5] lost de problemen met de pincode op, maar vervolgens blijkt dat men de container kwijt is.30 [medeverdachte 1] geeft telefonisch tegenover [medeverdachte 3] aan dat hij er klaar mee is en dat hij naar huis gaat. [medeverdachte 3] zegt daarop tegen hem: "Hé [medeverdachte 1], stop je even bij de Wouwse Plantage, dan zijn wij daar ook". Als [medeverdachte 1] aangeeft dat hij daar al voorbij is, dat hij niet wil eten en dat hij naar huis wil, zegt [medeverdachte 3]: "Ik heb hier mensen bij mij, er moet toch even, dat begrijp je toch wel, zeg nou gewoon waar je bent", waarop [medeverdachte 1] antwoordt: "Ok eten, ja dan moeten we even in de haven kijken waar we kennen eten". Een stem die wordt herkend als de stem van verdachte31 noemt "Kanters" maar daar wil [medeverdachte 1] niet naar toe, waarna verdachte de eerste benzinepomp richting Rotterdam voorstelt.32
Uit een observatie blijkt dat daarna op het terrein van Texaco aan de Rijksweg A29 een ontmoeting plaatsvindt tussen verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Vervolgens wordt geobserveerd dat verdachte bij eetcafé Westgaag een ontmoeting heeft met onder meer medeverdachte [medeverdachte 6].33
Op 4 april 2012 word gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een op een kettingzaag gelijkend voorwerp uit een bestelbus halen en daarmee de loods in [plaats] binnengaan. Ook wordt een blauw doosje uit de bus gehaald. Bij de latere doorzoeking van de loods blijkt dat het gaat om de verpakking van een slijptol.34 [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat verdachte samen met [medeverdachte 3] de bestelbus met het gereedschap heeft opgehaald en dat de slijptol nodig was om de verdovende middelen uit de stootkussens te halen.35 Uit het dossier blijkt dat het openen van de stootkussens behoorlijk "moeilijk en tijdrovend is" en dat daarvoor inderdaad zwaar materieel nodig is.36
Die avond wordt voorts gezien dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 4] naar Aalsmeerderbrug rijdt en daar twee of drie anderen in een woning ontmoet. Vervolgens vertrekken zij met twee anderen in de auto terug richting Den Haag.37 Als deze auto wordt aangehouden, blijken verdachte en [medeverdachte 4] achterin de auto te zitten en is medeverdachte [medeverdachte 6] de bestuurder van de auto. Op de bodem van de auto wordt aan de bijrijderszijde een zwarte aktetas aangetroffen met daarin - behalve persoonlijke documenten op naam van [medeverdachte 6] - een groene map.38 In die map zitten de volgende documenten:
* een zogeheten statusformulier, dat betrekking heeft op de container met stootkussens met het kenmerk FSCU4802657 en waarop staat vermeld: 'container geblokkeerd' en 'risicoanalyse drugs';
* een uitdraai van een aangifte bij de Belgische overheidsdiensten van de container met kenmerk FSCU4802657;
* een vrachtbrief (bill of lading) gericht aan [bedrijf] behorend bij de container met kenmerk FSCU4802657.39
In de fouillering40 van [medeverdachte 6] worden verder nog de volgende documenten aangetroffen:
* een tweede, recenter, statusformulier, waarop over de container met kenmerk FSCU4802657 onder meer staat vermeld: 'gescand op 3 april 2012 om 13:42 uur, nog fysiek te verifiëren, verdacht voor cocaïne'41;
* een e-mailwisseling tussen '[medeverdachte 4]' (waarin gebruik wordt gemaakt van het adres [bedrijf]@gmail.com) en een medewerker van het bedrijf [bedrijf] over de container met kenmerk FSCU480265742.
4.4.2.3 Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat:
* verdachte aanwezig is in de loods te [plaats] als de container waar de proefzending cocaïne in had moeten zitten geopend wordt;
* hij op de hoogte is van het feit dat uit die container een tasje waarin de verdovende middelen zouden moeten zitten, is verdwenen, getuige zijn vraag aan [medeverdachte 1] of hij ([medeverdachte 1]) het gestolen heeft;
* verdachte op de hoogte is van en bemoeienis heeft met het transport van de container met de 575 kilo cocaïne, getuige de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] dat hij van verdachte de papieren en het geld heeft gekregen om te zorgen dat de container werd vrijgegeven door de expediteur;
* verdachte parate kennis heeft van de problemen met de container en de inhoud van deze container getuige het hiervoor weergegeven telefoongesprek op 2 april 2012 waarin hij aangeeft dat sprake is van een "big problem" en dat het gewicht van de lading 20 ton bedraagt;
* [medeverdachte 1] blijkens tapgesprekken met [medeverdachte 3] de problemen met betrekking tot het vrij krijgen van deze container moet bespreken met verdachte;
* medeverdachte [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk, zowel op 2 als op 3 april 2012, als blijkt dat hij de container niet meekrijgt, ontmoetingen heeft met verdachte;
* verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] gezorgd heeft voor zwaar materieel waarmee de cocaïne uit de stootkussens kan worden gehaald;
* verdachte, als blijkt dat het afhalen van de container op problemen stuit, zowel op 3 als op 4 april 2012 ontmoetingen heeft met medeverdachte [medeverdachte 6];
* medeverdachte [medeverdachte 6] bij hun aanhouding op 4 april 2012 e-mailverkeer en statusformulieren over de container met de cocaïne in zijn bezit heeft;
* verdachte met betrekking tot geen van de overige zes containers die [medeverdachte 1] vanuit Antwerpen heeft getransporteerd - en die volgens [medeverdachte 1] legale handel bevatten en waarvan het de bedoeling was om daarmee het vertrouwen van de douane te winnen - contact heeft onderhouden met [medeverdachte 1] tijdens die transporten.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alleen betrokken is geweest bij de invoer van de container maar ook wist dat daarin een grote hoeveelheid cocaïne zou zitten. Uit de hiervoor weergegeven tapgesprekken blijkt immers zonneklaar dat [medeverdachte 3] ondergeschikt was aan verdachte, zodat zijn wetenschap met betrekking tot de cocaïne afkomstig moet zijn geweest van verdachte. Hierbij past ook dat verdachte op de beslissende momenten in de buurt was en opdrachten gaf (onder meer dat en waar men elkaar moest ontmoeten). Hij had niet alleen ten opzichte van [medeverdachte 3] maar ook ten opzichte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] een leidende, aansturende rol. Aldus is tussen hen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de invoer van de container.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de periode van 20 maart 2012 tot en met 4 april 2012 te [plaats] en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, via de Westerschelde, in elk geval via de Nederlandse wateren, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 575 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de man is die het grote geld verdient aan de drugshandel. Hij heeft ervoor gezorgd dat hij grotendeels buiten beeld bleef door anderen als katvangers in te zetten. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de enige passende straf voor dit soort feiten.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen specifiek verweer gevoerd met betrekking tot de hoogte van een eventueel op te leggen straf.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is betrokken geweest bij de invoer van 575 kilo cocaïne. Een dergelijke hoeveelheid cocaïne kan alleen maar bestemd zijn voor verdere verspreiding en handel, al dan niet in Nederland. Hierbij gaat het om handel die gepaard gaat met criminaliteit en overlast, die niet in de laatste plaats wordt veroorzaakt door verslaafden aan cocaïne die vermogens- en geweldsdelicten plegen om hun verslaving te kunnen bekostigen.
Bij deze invoer heeft verdachte een leidende rol gehad. Het gaat verder om een partij cocaïne die een groothandelswaarde had van ongeveer 20 miljoen euro en een straatwaarde van 50 miljoen euro. Het is niet aannemelijk dat verdachte de aankoop van deze partij alleen heeft kunnen regelen, laat staan alleen heeft kunnen financieren. Hij moet deel hebben uitgemaakt van een groter netwerk dat hiervoor wel de financiële mogelijkheden èn de contacten met de afnemers van de cocaïne had. Wat daar verder van zij, geldelijk gewin lijkt bij verdachte de enige drijfveer te zijn geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor dit soort misdrijven is veroordeeld.
Gelet op de enorme hoeveelheid cocaïne acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel passend en geboden. Hiervoor is reeds geoordeeld dat door het ontbreken van een bevel tot stelselmatige observatie van verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De daaruit voortvloeiend schending van de privacy van verdachte heeft, zoals hiervoor overwogen, niet geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting maar dient naar het oordeel van de rechtbank wel te leiden tot strafvermindering.
Alles in aanmerking nemende acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
8. De in beslag genomen goederen
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen goederen, zoals die staan opgenomen op de ten name van verdachte staande lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (onder de nummers 1 tot en met 15 en 20).
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de bij die wet behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar en 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de ten name van verdachte staande lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 15 en nummer 20 opgenomen goederen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met kenmerk 26119820Z (onderzoek 'Swan') van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Zuid-Nederland, met bijlagen. Het proces-verbaal met bijlagen is onderverdeeld in de volgende - afzonderlijk doorgenummerde - dossiers: algemeen dossier (hierna: AD), zaaksdossier 01 (ZD01), zaaksdossier 02 (ZD02), BOB-dossier (BOB), verdachtendosssiers (V), aanvulling algemeen dossier (AAD) aanvulling zaaksdossier 01 (AZD01) aanvulling zaaksdossier 02 (AZD02) en een aantal niet-doorgenummerde bijlagen.
2 Proces-verbaal RCIE Haaglanden, ZD02, p. 67.
3 Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 130.
4 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 20.
5 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 157.
6 Geschrift, te weten een routeschema van de Santa Rosanna, ZD02, p. 174-177.
7 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 157; geschriften, te weten een bill of lading en een aangifteformulier, ZD02, p. 139-140.
8 Eerste aanvullend proces-verbaal van vaststelling, AZD02, p. 158-160; proces-verbaal van bevindingen, p. 144-145.
9 Geschrift, te weten een rapport opgesteld door NFI-deskundige forensische drugsanalyse ing. A.G.A. Sprong, ZD02, p. 170-172.
10 Hoge Raad, 21 december 2010, LJN BL7688.
11 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], V02, p. 51 en p. 69.
12 Getuigenverklaring [medeverdachte 1], proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2013.
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], V02, p 38 en 46-47.
14 Getuigenverklaring [medeverdachte 1], proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2013.
15 Proces-verbaal van relaas, ZD01, p. 7, 23, 24, 40 en 41.
16 Proces-verbaal van relaas, ZD01, p. 7.
17 Proces-verbaal van relaas, ZD01, p. 8.
18 Proces-verbaal van relaas, ZD01, p. 8.
19 Proces-verbaal van relaas, ZD01, p. 9 en 10.
20 Proces-verbaal van observeren met als bijlage een proces-verbaal van bevindingen, ZD01, p. 84-85.
21 Getuigenverklaring [medeverdachte 1], proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2013.
22 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 20-21.
23 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5], V05, p. 71-72.
24 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 21.
25 Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 70; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 48; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5], V05, p. 50.
26 Getuigenverklaring [medeverdachte 1], proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2013.
27 Verklaring verdachte zoals opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting 15 februari 2013.
28 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 26-27.
29 Geschrift, te weten een bill of lading, ZD02, p. 140.
30 Getuigenverklaring [medeverdachte 1], proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2013.
31 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], V01, p. 48.
32 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 32-33.
33 Proces-verbaal van observeren, ZD02, p. 183-184.
34 Proces-verbaal bevindingen, bijlage 1 bij de brief van de officier van justitie d.d. 5 februari 2013.
35 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], V02, p. 69 en 70.
36 Fotobijlage bij onderzoek Container FSCU 480265 42G1, ZD02, p. 159.
37 Proces-verbaal van observeren, ZD02, p. 200.
38 Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 484.
39 Geschriften, te weten een statusformulier, een uitdraai van aangifte en een vrachtbrief, ZD02, p. 504-506.
40 Proces-verbaal van relaas, ZD02, p. 57 en 58.
41 Geschrift, te weten een statusformulier, ZD02, p. 510.
42 Geschriften, te weten een e-mailwisseling, ZD02, p. 474-481.