Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Zaaknummers: AWB 13/725 (voorlopige voorziening)
AWB 13/723 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2013
[eiser], geboren op 7 maart 1995 en van Somalische nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde mr. I.J.M. Oomen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D.P.A. van Laarhoven.
Verweerder heeft verzoeker op 1 oktober 2010 schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om hem op 25 oktober 2010 over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft hiertegen op 2 oktober 2010 een bezwaarschrift ingediend en tegelijkertijd bij deze rechtbank een voorlopige voorziening verzocht.
Bij uitspraak van 19 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, AWB 12/31357, het verzoek toegewezen en verweerder verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist.
Op 11 december 2012 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de feitelijke overdracht kennelijk ongegrond verklaard.
Op 7 januari 2013 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingediend.
Op 21 januari 2013 heeft verzoekers gemachtigde de gronden van het beroep, respectievelijk de voorlopige voorziening nader aangevuld.
Verweerder heeft op 28 januari 2013 de stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 februari 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting is proces verbaal opgemaakt dat bij de stukken is gevoegd.
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. De voorzieningenrechter doet daarom met toepassing van het bepaalde in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
2. Aan het voorliggende verzoek is een besluitvormings- en beroepsprocedure vooraf gegaan over verzoekers aanvraag van 9 juni 2009 van een verblijfsvergunning op asielgerelateerde gronden. Verweerder heeft bij besluit van 7 september 2009 deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Verzoeker heeft beroep tegen dit besluit ingesteld bij deze rechtbank. Vervolgens hebben partijen tot in hoogste instantie geprocedeerd over de vraag of verweerder verzoekers aanvraag aan zich had dienen te houden en zelf inhoudelijk had dienen te beoordelen op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid van Verordening (EG) 343/2003tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, de zogeheten Dublinverordening (hierna: Vo 343/2003). Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 30 juli 2012 nr. 201100583/1/V4 in laatste instantie beslist, kort weergegeven, dat de rechtsgevolgen van verweerders besluit van 7 september 2009 in stand worden gelaten. Hiermee is in rechte komen vast te staan dat verweerder gerechtigd is verzoeker op grond van het bepaalde in Vo 343/2003 over te dragen aan de autoriteiten van de bevoegde lidstaat, in dit geval Italië.
3. Het beroep richt zich blijkens het gestelde in de aanvullende gronden tegen de effectuering van verweerders besluit van 3 september 2009 en daarmee tegen een handeling als bedoeld in artikel 72 Vw. De vraag is of verzoeker in zijn beroep kan worden ontvangen.
4. Aanvankelijk stond de overdracht van verzoeker aan de Italiaanse autoriteiten gepland voor 25 oktober 2012. Vanwege de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 oktober 2012 is de overdracht geannuleerd. Op 22 januari 2013 heeft verweerder schriftelijk meegedeeld voornemens te zijn verzoeker op 4 februari 2013 over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. Bij schrijven van 30 januari 2013 heeft verweerder laten weten de geplande overdracht te hebben geannuleerd.
De vraag is welk belang verzoeker nog heeft bij een rechterlijk oordeel in het onderhavige geschil.
5. Ter zitting heeft verweerders procesgemachtigde verklaard dat geen overdracht voor verzoeker is geagendeerd en dat niet bekend is wanneer verzoeker feitelijk zal worden overgedragen. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijk beoordeling van het verzoek. Ook al is op dit moment van feitelijke overdracht geen sprake, verweerder heeft niet definitief afgezien van een overdracht. Het belang van verzoeker is er in gelegen dat het oordeel van de voorzieningenrechter kan worden betrokken bij toekomstige acties van verweerder om verzoeker alsnog over te dragen waardoor stapeling van procedures kan worden voorkomen.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of er procesbelang is, moet worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling kan aan herhaling van het bestreden feit in de toekomst een procesbelang worden ontleend . In het voorliggende geval is de toepassing van die jurisprudentie echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet opportuun. Daarvoor is de vraag of er reden bestaat om verweerder te verbieden tot feitelijke overdracht van verzoeker aan de Italiaanse autoriteiten over te gaan te zeer verbonden met de feiten en omstandigheden zoals die gelden op het (voorgenomen) moment van overdracht en de situatie waarin verzoeker dan verkeert. Van belang is met name de omstandigheid dat verzoeker op 7 maart a.s. de leeftijd van 18 jaar bereikt waardoor een geheel andere situatie ontstaat. De problemen rond de overdracht van de voogdij en ook de kwestie rond de registratie als meerderjarige of minderjarige zullen vanaf dat moment in een geheel ander daglicht komen te staan. Bovendien is gebleken dat verzoeker inmiddels voor zijn psychische klachten wordt behandeld. Ook de vraag wat dat – mogelijk - betekent voor de toekomstige overdracht van verzoeker aan de Italiaanse autoriteiten kan alleen worden beantwoord aan de hand van de situatie op het (voorgenomen) moment van overdracht.
7. Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat verzoeker op dit moment geen belang heeft bij het door hem gevraagde verbod op uitzetting. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Nu in de hoofdzaak is beslist, is er geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wijst de voorzieningenrechter dan ook af.
8. De voorzieningenrechter ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn beroep;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
Aldus gedaan door mr. A.E,M. Effting - Zeguers als rechter in tegenwoordigheid van
mr. S. Kriekaard als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2013
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.