ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
09/900593-12 & 09/086346-11 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van ambulancepersoneel en politieagent met een mes en breekijzer, met daaropvolgende schietincident

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van ambulancepersoneel en een politieagent. De feiten vonden plaats op 23 mei 2012 in Delft, waar de verdachte, onder invloed van medicijnen, met een breekijzer op een politieagent afstapte en met een machete dreigde naar ambulancepersoneel. De politieagent voelde zich zo bedreigd dat hij genoodzaakt was om zijn dienstwapen te gebruiken, wat resulteerde in een schietincident waarbij de verdachte gewond raakte. De officier van justitie eiste een langdurige gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte in een toestand van verlaagd bewustzijn handelde en volstond met een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, onder bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de schadelijke gevolgen van het schietincident voor de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan bedreiging en mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/900593-12 (dagvaarding I);
09/086346-11 (dagvaarding II) (gev.ttz)
Datum uitspraak: 13 maart 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting (na verwijzing van de zaak met parketnummer 09/086346-11 door de politierechter naar de meervoudige kamer) het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [datum] 1971 te [plaats],
adres: [adres verdachte].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 februari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.A. Willemse, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. A.C.M. Walkate, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met versnelde pas en opgeheven breekijzer op die [slachtoffer 1] is afgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te Delft [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met versnelde pas en opgeheven breekijzer op die [slachtoffer 1] afgelopen;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te Delft (ambulancepersoneel) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een machete (kapmes) getoond en/of met een machete (kapmes) stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of (daarbij) met stemverheffing gezegd dat zij de woning moesten verlaten, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Ten aanzien van dagvaarding II:
hij op of omstreeks 5 februari 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een kopstoot (tegen en/of in het gezicht) heeft gegeven en/of meerdere malen, althans een maal, in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 februari 2011 te Delft opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]), een kopstoot (tegen en/of in het gezicht) heeft gegeven en/of meerdere malen, althans een maal, in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
3.1.1 Ten aanzien van de feiten van dagvaarding I1
3.1.1.1 Feit 1
Op 23 mei 2012 omstreeks 23:05 uur heeft de centrale meldkamer van de politie een melding ontvangen van personeel van een ambulance. Dit ambulancepersoneel vroeg om assistentie, omdat zij in de woning gelegen aan [adres] (de rechtbank begrijpt: [adres]) door een bewoner waren bedreigd met een mes. Meerdere verbalisanten zijn ter plaatse gegaan, te weten agent [verbalisant 1] en aspirant [verbalisant 2], de hoofdagenten [verbalisant 3] en [slachtoffer 1] en aspirant [verbalisant 4]. Aldaar heeft men de voordeur van genoemde woning benaderd, en wel zodanig dat [slachtoffer 1] een positie rechts van de voordeur innam en [verbalisant 3] links daarvan stond. Achter [verbalisant 3] stonden [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 4]. Nadat [slachtoffer 1] had geroepen dat de deur moest worden geopend en de voordeur was geopend, werd een man - dit bleek later verdachte te zijn - in de deuropening gezien met een opgeheven breekijzer in zijn handen. Verdachte kwam zonder iets te zeggen de woning uitlopen en liep met versnelde pas op [slachtoffer 1] af. [slachtoffer 1] liep daarop snel achteruit om de afstand tot verdachte te vergroten en riep meermalen: "Laat vallen dat wapen." Verdachte bleef doorlopen met het opgeheven breekijzer, totdat hij binnen armbereik van [slachtoffer 1] kwam. Op dat moment heeft [slachtoffer 1] zijn dienstwapen gebruikt en een schot gelost, waardoor verdachte is geraakt en ten val is gekomen.2
3.1.1.2 Feit 2
[slachtoffer 3], ambulancechauffeur, en zijn collega [slachtoffer 4], verpleegkundige, zijn eerder die avond, rond 22.55 uur, naar aanleiding van een melding naar [adres] in Delft gegaan. De melding betrof een zelfmoordpoging middels medicijnen. Ter plaatse troffen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een man aan - naar later bleek was dit verdachte -, liggend onder een deken op het bankstel. Nadat [slachtoffer 4] verdachte, die niet reageerde toen hij werd aangesproken, een pijnprikkel had gegeven, heeft [slachtoffer 3] hem, toen hij ging bewegen, zijn ogen opende en aanspreekbaar was, gevraagd hoe het met hem ging. Hierna sprong verdachte plotseling op van de bank en begon te schreeuwen dat men zijn huis uit moest. Toen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] daarop aanstalten maakten om hun spullen te pakken, rende verdachte naar het keukenblok en pakte daar uit een soort foedraal een groot rimboemes, een machete, en hield dat mes omhoog. De afstand tussen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en verdachte bedroeg op dat moment ongeveer een meter. Hierop hebben [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en de eveneens aanwezige buurman van verdachte de woning in alle haast verlaten.3
Het genoemde mes, met een lengte van ongeveer 40 centimeter, is kort hierna in de deuropening van de woning aangetroffen.4 5
3.1.2 Ten aanzien van het feit van dagvaarding II6
Op 5 februari 2011 heeft verdachte een bekende die hem hielp met de verhuizing naar [adres] te Delft, te weten [slachtoffer 2], een kopstoot gegeven7 8, waardoor deze hevige pijn heeft ondervonden en een bloedende wond in het gezicht heeft opgelopen.9 10
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
3.2.1 Ten aanzien van de feiten van dagvaarding I
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren, dat verdachte de onder 1 primair en 2 (met uitzondering van het met een machete maken van stekende bewegingen) ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2.2 Ten aanzien van het feit van dagvaarding II
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit, nu uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat een enkele kopstoot - de rest van de tenlastegelegde handelingen kunnen volgens de officier van justitie niet bewezen worden verklaard - niet gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling. De officier van justitie heeft daarom gevorderd, dat de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
3.3 Het standpunt van de verdediging
3.3.1 Ten aanzien van de feiten van dagvaarding I
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit bepleit. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij zich van de gebeurtenissen van deze avond niets kan herinneren. Er kan nergens uit worden afgeleid, dat verdachte het opzet had om [slachtoffer 1] daadwerkelijk met het breekijzer te slaan. Hooguit kan de subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De raadsvrouw heeft daarnaast betoogd, dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het strafverzwarende element van het bedreigen van een politieagent, nu [slachtoffer 1] zich niet kenbaar heeft gemaakt als politieagent en uit het dossier niet volgt, dat verdachte het opzet had om [slachtoffer 1] in zijn hoedanigheid van politieman te willen bedreigen.
De raadsvrouw heeft voorts vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging, nu uit het dossier niet duidelijk is geworden, dat de bedreiging gericht was tegen het ambulancepersoneel. Er waren ook nog anderen in de woning aanwezig. Bovendien bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het feit dat verdachte stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt.
3.3.2 Ten aanzien van het feit van dagvaarding II
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld, dat, nu verdachte dit bekend heeft, alleen bewezen kan worden, dat verdachte [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven. Voor het slaan en stompen, waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard, is geen steunbewijs in het dossier aanwezig. Dit moet leiden tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, omdat - conform het standpunt van de officier van justitie - uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat een enkele kopstoot niet als een poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1 Ten aanzien van de feiten van dagvaarding I
3.4.1.1 Feit 1
Niet ter discussie staat, dat verdachte met een breekijzer in zijn handen zodanig snel op verbalisant [slachtoffer 1] is afgelopen, dat deze zich genoodzaakt voelde eveneens snel achteruit te lopen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit gedrag als een poging tot zware mishandeling dan wel als een bedreiging gekwalificeerd dient te worden. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte het breekijzer niet alleen boven zijn hoofd heeft gehouden, maar dit ook iets naar achteren heeft bewogen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van die gedraging zou kunnen worden afgeleid, dat verdachte voornemens was om [slachtoffer 1] met het breekijzer te slaan. In die zin heeft verdachte wellicht een begin van uitvoering gegeven aan zijn poging [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Deze poging is niet voltooid, omdat verdachte door [slachtoffer 1] werd neergeschoten.
Aan verdachte is evenwel slechts ten laste gelegd, dat hij met versnelde pas en opgeheven breekijzer op [slachtoffer 1] is afgelopen. In deze feitelijke omschrijving ontbreekt bovengenoemd begin van uitvoering, waardoor de gedraging zou kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. De wel in de tenlastelegging vermelde gedragingen, die bewezenverklaard zullen worden, passen derhalve meer bij de conclusie dat - naar de uiterlijke schijn - verdachtes opzet was gericht op het bedreigen van [slachtoffer 1].
De rechtbank zal verdachte daarom van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken. De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw met betrekking tot de wetenschap van verdachte over de hoedanigheid van [slachtoffer 1] en daarmee het ontbreken van opzet daarop niet. De hoedanigheid van degene die wordt bedreigd is, anders dan bij een (poging tot zware) mishandeling, geen wettelijke strafverzwarende omstandigheid. In die zin kan het onderdeel 'hoofdagent van politie' in de bewezenverklaring als een geobjectiveerd element worden beschouwd. Dat element kan in een op te leggen straf al dan niet worden verdisconteerd onder de noemer 'omstandigheden waaronder het feit is begaan'.
3.4.1.2 Feit 2
Niet ter discussie staat, dat verdachte, toen hij in het bijzijn van de medewerkers van de ambulancedienst weer aanspreekbaar was geworden, heeft geschreeuwd "get out of my house" en vervolgens een mes heeft gepakt.
De rechtbank dient de volgende vragen te beantwoorden:
a) Was de bedreiging met het mes (mede) gericht tegen het ambulancepersoneel?
b) Zo ja, heeft verdachte ook stekende bewegingen gemaakt met het mes?
Ad a)
Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt, dat verdachte, nadat hij had geschreeuwd tegen de aanwezigen dat zij zijn huis uit moesten gaan en een mes had gepakt, met dat mes vlak voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], op een afstand van ongeveer één meter, stond. Uit deze gedragingen, ook in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt genoegzaam dat verdachtes dreigementen in ieder geval ook gericht waren tegen de beide ambulancemedewerkers. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een mes heeft bedreigd.
Ad b)
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het maken van stekende bewegingen met het mes. Alleen [slachtoffer 4] heeft verklaard, dat verdachte stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt. [slachtoffer 3] en [getuige 1] hebben daarover niets verklaard, terwijl zij beiden wel over het tonen van het mes door verdachte hebben verklaard. De rechtbank acht derhalve niet overtuigend bewezen, dat verdachte die stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
3.4.2 Ten aanzien van het feit van dagvaarding II
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen zoals vermeld onder 3.1.2 wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het slaan en/of stompen van [slachtoffer 2], nu er in het dossier geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die dat gedeelte van de aangifte van [slachtoffer 2] ondersteunen.
De rechtbank zal verdachte van de poging tot zware mishandeling vrijspreken, nu uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat het geven van een enkele kopstoot niet zonder meer gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van de feiten van dagvaarding I:
Feit 1 subsidiair:
hij op 23 mei 2012 te Delft [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met versnelde pas en opgeheven breekijzer op die [slachtoffer 1] afgelopen;
Feit 2:
hij op 23 mei 2012 te Delft (ambulancepersoneel) [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een machete getoond en daarbij met stemverheffing gezegd dat zij de woning moesten verlaten;
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit van dagvaarding II:
hij op 5 februari 2011 te Delft opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer 2], een kopstoot in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden wordt opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd, dat de rechtbank bij haar uitspraak de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarbij een geheel voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een verplichte behandeling bij De Waag. De raadsvrouw heeft erop gewezen, dat verdachte fysiek niet in staat is een taakstraf uit te voeren. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering gevangenneming wordt afgewezen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan bedreiging van twee ambulancemedewerkers met een mes. De rechtbank acht dit een ernstig feit, niet alleen omdat de ambulancemedewerkers voor hun leven hebben gevreesd, maar bovenal omdat de ambulancemedewerkers ter plaatse waren om verdachte te helpen. Niet uitgesloten kan worden, dat de ambulancemedewerkers door deze ervaring nog enige tijd hinder zullen ondervinden in de uitoefening van hun werkzaamheden. De rechtbank betrekt wel in haar overwegingen dat verdachte, die door de ambulancemedewerkers uit zijn slaap werd gewekt, zich aanvankelijk waarschijnlijk niet heeft gerealiseerd dat de ambulancemedewerkers er juist ten behoeve van hem waren.
De ambulancemedewerkers hebben naar aanleiding van de bedreiging de politie ingeschakeld. De politie is ter plaatse gekomen en heeft verdachte gevraagd de deur open te doen. Verdachte is hierop zijn woning uitgekomen en is met een opgeheven breekijzer op één van de politieagenten afgestormd. Deze kon op enig moment geen kant meer op en voelde zich zo bedreigd, dat hij geen andere uitweg zag dan verdachte met zijn dienstwapen neer te schieten. Getuige zijn slachtofferverklaring heeft de politieagent gevreesd voor zijn leven en heeft deze gebeurtenis hem stress en ongemak bezorgd, zowel op het werk als thuis. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een behulpzame kennis. Naast pijn en letsel heeft de mishandeling, getuige de slachtofferverklaring, kennelijk ook emotionele gevolgen voor het slachtoffer gehad. Ook dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte. Hieruit volgt dat verdachte in 2008 weliswaar nog met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging dan ook geen rekening houden ten nadele van verdachte.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 31 augustus 2012. Uit dit rapport volgt, dat verdachte, mede door zijn beperkte frustratietolerantie en impulscontrole, zijn zelfbeheersing makkelijk kan verliezen in geval van spanningsopbouw.
Het recidiverisico wordt op hooggemiddeld geschat. Naast het voorkomen van overbelasting acht de reclassering het van belang dat het traject dat verdachte reeds op vrijwillige basis bij De Waag heeft ingezet, wordt voorgezet om grip te krijgen op zijn denk- en gedragspatroon. Ook is het in dat kader wenselijk om de mogelijkheden van een medicamenteuze behandeling te onderzoeken, omdat dit verdachte wellicht kan ondersteunen bij zijn impulsbeheersing. De reclassering ziet voor zichzelf een rol weggelegd in het coördineren van de lopende hulpverleningstrajecten, om overvraging te voorkomen.
Geadviseerd wordt verdachte een meldingsgebod en een behandelverplichting bij De Waag of soortgelijke instelling op te leggen. Verdachte heeft aangegeven zich daarin te kunnen vinden.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch onderzoek van drs. W.J.L. Lander van 17 september 2012, opgesteld naar aanleiding van de feiten van dagvaarding I. Uit dit rapport volgt, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van ADHD. Daarnaast is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken en cannabisafhankelijkheid, zij het deels in remissie.
De psycholoog heeft geen duidelijke uitspraak kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte omdat er geen delictscenario kan worden vastgesteld nu verdachte het gebeuren zich kennelijk niet meer kan herinneren. Het verband tussen de diagnose ADHD, de antisociale persoonlijkheidstrekken en het ten laste gelegde is daarom niet duidelijk aan te geven.
De kans op recidive is volgens de psycholoog evenmin duidelijk aan te geven, maar kan vanwege de problematiek, waarmee verdachte kampt, als matig tot hoog worden beoordeeld. De psycholoog acht het daarom van belang dat de behandeling bij De Waag wordt voortgezet en dat verdachte door de reclassering wordt begeleid ten behoeve van zijn psychosociale problematiek.
Bijzondere opmerkingen met betrekking tot de ernst van de feiten
De ernst van de door verdachte op 23 mei 2012 gepleegde bedreigingen van personen met een publieke taak betekent in beginsel dat het opleggen van een gevangenisstraf geboden is. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier is duidelijk geworden, dat verdachte op de avond van 23 mei 2012 meerdere Temazepam- en/of Oxazepam-tabletten heeft ingenomen en dat hij hierop in een klaarblijkelijk diepe slaap is geraakt. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben verklaard dat verdachte aanvankelijk in het geheel niet op hen reageerde, maar dat hij kort daarna plotseling opsprong en begon te schreeuwen en dreigen. [slachtoffer 1] heeft verklaard, dat hij zag dat verdachte een vreemde blik in zijn ogen had, alsof hij bezeten was of onder invloed van verdovende middelen.
Uit het toxicologisch onderzoek volgt, dat in het bloed van verdachte de werkzame stoffen van (onder meer) oxazepam en temazepam zijn aangetroffen. Deze zogenaamde benzodiazepinen hebben in het algemeen een angstremmende, kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking, maar in 1% van de gevallen kunnen paradoxale reacties optreden, zoals rusteloosheid, prikkelbaarheid, agressie, psychosen en hallucinaties. De NFI-deskundige heeft in dit geval niet kunnen vaststellen of dergelijke paradoxale reacties zich bij verdachte hebben voorgedaan.
Evenwel ziet de rechtbank zich geconfronteerd met de verklaring van verdachte dat hij zich van het gebeuren op 23 mei 2012 niets kan herinneren. Verdachte komt hierin naar het oordeel van de rechtbank oprecht over. Mede gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] over de blik in de ogen van verdachte en zijn volstrekt onberekenbare gedrag, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte klaarblijkelijk heeft gehandeld in een toestand van een verlaagd bewustzijn.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat de bedreigingen waren gericht tegen de slachtoffers in hun specifieke hoedanigheid. Aannemelijker lijkt te zijn dat verdachte zou zijn uitgevallen tegen iedereen die zich op dat moment in zijn omgeving bevond, hulpverlener of niet. Dat wordt bevestigd door het feit dat de buurman, met wie verdachte kennelijk op goede voet stond, samen met het ambulancepersoneel de woning is ontvlucht, en dat de vrouw van verdachte even later met hun kind de woning heeft verlaten, terwijl verdachte op dat moment de woning overhoop haalde. Het feit dat verdachte werknemers met een publieke taak heeft bedreigd, hoe ernstig dat op zichzelf genomen ook is, zal de rechtbank verdachte gelet op zijn bewustzijnstoestand niet extra aanrekenen, in die zin dat dit een zwaardere of hogere straf tot gevolg heeft.
Ook houdt de rechtbank, zonder zijn rol in het ontstaan ervan te bagatelliseren, rekening met de voor verdachte schadelijke gevolgen van het schietincident. Na een ziekenhuisopname in kritieke toestand heeft verdachte immers langdurig moeten revalideren, terwijl nog niet is uitgesloten dat hij in enige mate met blijvend invaliditeit zal worden geconfronteerd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval worden volstaan met een werkstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, verdachte wel in staat tot het uitvoeren van een op hem toegesneden taakstraf. Uit het reclasseringrapport en het psychologisch onderzoek - dat de rechtbank ten aanzien van de problematiek waarmee verdachte kampt ook op het feit van dagvaarding II van toepassing acht - volgt, dat verdachte begeleiding van de reclassering en behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling nodig heeft om het recidiverisico, dat thans hooggemiddeld is, terug te dringen. De rechtbank zal daarom aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden, dat verdachte zich dient te melden bij de reclassering en dat hij zich moet laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling, met name voor zijn agressieproblematiek, emotieregulatie en impulscontrole.
Nu verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, zal de rechtbank het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen, wat tevens een afwijzing van de vordering gevangenneming inhoudt.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen
Er hebben zich drie benadeelde partijen gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding:
- [slachtoffer 1] voor een bedrag van € 800,00;
- [slachtoffer 4] voor een bedrag van € 800,00;
- [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 502,25.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle vorderingen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld:
- dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
- dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
- dat vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor zover die betrekking heeft op materiële schade dient te worden afgewezen en zover die betrekking heeft op immateriële schade gematigd dient te worden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht de vordering, die betrekking heeft op een vergoeding ter zake van immateriële schade geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 400,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 23 mei 2012, nu de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1].
7.3.2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op een bedrag van
€ 220,00 als vergoeding van het eigen risico, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding. Niet duidelijk is geworden, of de benadeelde partij het eigen risico uitsluitend en alleen heeft moeten betalen, omdat zij gebruik heeft moeten maken van de diensten van een psycholoog en niet ook vanwege het gebruik maken van andere medische zorg of behandelingen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 200,00 wegens de eigen bijdrage voor een EMDR-therapie, toewijzen. De vordering is voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een vergoeding ter zake van immateriële schade, eveneens geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 380,00.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 580,00.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 580,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4].
7.3.3. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op schade aan een bril, de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Noch uit het dossier noch uit het voegingsformulier kan de rechtbank afleiden, dat de bril als gevolg van de kopstoot beschadigd is geraakt. In zoverre is de vordering onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een vergoeding ter zake van immateriële schade geleden als gevolg van het bij dagvaarding II subsidiair bewezenverklaarde feit, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 150,00. Voor het overige zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 5 februari 2011, nu de immateriële schade met ingang van die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het bij dagvaarding II subsidiair bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 5 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 5 genummerde voorwerp (een mes) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36b, 36c, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 en bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 van dagvaarding I:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit van dagvaarding II:
mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (zestig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 (twee) uren per dag;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij de reclassering zal melden, hetzij op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, hetzij - indien dat zo wordt afgesproken - op zijn woonadres, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [slachtoffer 1] een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
- [slachtoffer 4] een bedrag van € 580,00;
- [slachtoffer 2], een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige en de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
- € 400,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1];
- € 580,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4];
- € 150,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 respectievelijk 11 respectievelijk 3 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 5 genummerde voorwerp, te weten:
5. 1.00 STK Mes Kl: zwart, COLD STEEL;
wijst af de vordering gevangenneming van verdachte;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mrs W.N.L. Donker en M.L. Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W. Gunnewegh, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2013.
Mr. Donker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1561 2012120126, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 01 t/m 147), hierna te noemen Dossier I.
2 Proces-verbaal van aanhouding, Dossier I, blz. 19-20.
3 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], Dossier I, blz. 38-40.
4 Proces-verbaal van bevindingen, Dossier I, blz. 72.
5 Proces-verbaal van bevindingen, Dossier I, blz. 100.
6 Zie voetnoot 1, met dien verstande dat waar wordt verwezen naar dossierpagina's, het hier betreft de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1581 2011026603, van de regiopolitie Haaglanden (doorgenummerd blz. 1 t/m 24), hierna te noemen Dossier II.
7 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], Dossier II, blz. 13.
8 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2013, proces-verbaal van die terechtzitting.
9 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], Dossier II, blz. 13.
10 Een geschrift, zijnde een medische verklaring d.d. 5 februari 2011, opgesteld door [huisarts], huisarts te Delft, Dossier II, blz. 20.