ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
JE RK 13-369 C/09/436837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met toetsingsmoment

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor de uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Het verzoekschrift was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Rijnland, en betrof een minderjarige die feitelijk verbleef in een gesloten jeugdzorginstelling. De kinderrechter had eerder op 14 februari 2013 een advocaat aan de minderjarige toegewezen en op 25 september 2012 al een machtiging verleend voor een eerdere opname in een gesloten jeugdzorginstelling.

Het verzoek strekte tot een machtiging voor de duur van zes maanden, maar de advocaat van de minderjarige, mr. J.P.C.M. van Es, en de ouders verzochten om een kortere termijn van drie maanden. De kinderrechter overwoog dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen had, die een opname noodzakelijk maakten. De kinderrechter besloot uiteindelijk de machtiging te verlenen voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid om de behandeling van het verzoek aan te houden tot een nader te bepalen zitting, zodat er een toetsingsmoment kan plaatsvinden.

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de instemming van de gezaghebbende ouders en de noodzaak van de uithuisplaatsing, waarbij hij ook verwijst naar relevante wetgeving, zoals artikel 29b van de Wet op de Jeugdzorg. De beschikking is gegeven in aanwezigheid van de griffier, A.J. Fioole, en de ouders en de minderjarige waren ook aanwezig tijdens de zitting. De kinderrechter heeft de machtiging verleend tot 26 juni 2013, met de opdracht om de betrokken partijen opnieuw op te roepen voor de vervolgprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-369
Zaaknummer: C/09/436837
Datum beschikking: 11 maart 2013
Machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg
Beschikking op het op 8 februari 2013 ingekomen verzoekschrift van:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Rijnland (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [datum] 2000 te [plaats A]. Brazilië,
kind uit het huwelijk van:
[de heer B],
de vader,
en
[mevrouw C],
de moeder,
beiden wonende te [plaats D]
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, te weten [instelling] te [plaats E].
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de verklaring van Bureau Jeugdzorg d.d. 6 februari 2013 dat een situatie als bedoeld in
artikel 29b, derde lid, van de Wet op de Jeugdzorg zich voordoet;
- de instemmingsverklaring d.d. 7 maart 2013 van een gedragswetenschapper als bedoeld
in artikel 29b, vijfde lid, van de Wet op de Jeugdzorg, die de jeugdige met het oog daarop
kort tevoren heeft onderzocht;
- het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland d.d. 6 februari 2013 met de
daarbij behorende aanvraag;
- een faxbericht van de zijde van Bureau Jeugdzorg d.d. 8 maart 2013 met bijlagen.
Op 11 maart 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [d[de heer F] en de heer [de heer G] namens Bureau Jeugdzorg;
- de vader;
- de moeder;
- de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.P.C.M. van Es.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 14 februari 2013 de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Gravenhage bevolen een advocaat aan de minderjarige toe te voegen.
Bij beschikking d.d. 25 september 2012 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven van 26 september 2012 tot 26 maart 2013.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de termijn van het indicatie-besluit.
Mr. Van Es en de vader hebben verweer gevoerd tegen de duur waarvoor de machtiging, wordt verzocht, welk verweer hierna -voor zover nodig- zal worden besproken.
Beoordeling
De heer [de heer F] heeft ter terechtzitting mondeling gepersisteerd bij het verzoek en hij heeft hiertoe verwezen naar de inhoud van het verzoek en de overige door Bureau Jeugdzorg overgelegde stukken.
Het verzoek strekt tot het verlenen van de machtiging voor de duur van zes maanden.
De minderjarige heeft meegedeeld niet uit [instelling] weg te willen.
Mr. Van Es heeft verzocht om de machtiging voor maximaal 3 maanden te verlenen.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er tot op heden nog geen aanvang is gemaakt met de behandeling van de minderjarige, terwijl een behandeling noodzakelijk is. Nu [instelling] heeft aangegeven dat zij de minderjarige niet de noodzakelijke behandeling kunnen geven, dient er met voortvarendheid gekeken te worden naar een vervolgplek met individuele behandel-mogelijkheden en zal de minderjarige zodra dit mogelijk is doorgeplaatst moeten te worden.
Mr. Van Es heeft hierbij gewezen op artikel 5 EVRM en artikel 37 van het Kinderrechten-verdrag, waaruit volgt dat een gesloten plaatsing een uiterste maatregel is en dat hier slechts voor de kortst mogelijke duur gebruik van mag worden gemaakt.
De vader heeft meegedeeld, dat de moeder en hij het standpunt van mr. Van Es dat het verlenen van de machtiging voor een duur van zes maanden te lang is delen en ook graag willen dat de machtiging nu niet voor meer dan drie maanden zal worden verleend.
Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat zij het CCE (Centrum voor Consultatie en Expertise) hebben gevraagd om advies te geven bij het vinden van een goede instelling waar de minderjarige kan worden geplaatst en waar hij de behandeling kan krijgen die noodzakelijk is, omdat [instelling] aangeeft, dat zij niet de goede plek voor de minderjarige is, maar ook geen alternatief geven. De vader heeft voorts meegedeeld, dat in de week na de zitting een gesprek hierover tussen [instelling], het CCE en de ouders zal plaatsvinden en dat hij van mening is dat, als er snel een andere plek voor de minderjarige voorhanden zal zijn, men niet zes maanden moet blijven aanmodderen.
De kinderrechter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het verzoek tot machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg de instemming heeft van de gezaghebbende ouders. Nu derhalve sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29b, tweede lid, onder c, van de Wet op de Jeugdzorg, is een ondertoezichtstelling van de minderjarige niet vereist.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
De kinderrechter zal de machtiging, conform het verzoek van de advocaat van de minderjarige en de ouders, verlenen voor de duur van drie maanden en de behandeling van het verzoek voor het overige aanhouden tot een nader te bepalen zitting, zodat alsdan een toetsingsmoment kan plaatsvinden.
Gelet op het vorenstaande zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 26 maart 2013 tot 26 juni 2013, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 6 februari 2013;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een terechtzitting op een nader te bepalen datum en tijdstip vóór 26 juni 2013;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- de minderjarige;
- mr. J.P.C.M.van Es, advocaat van de minderjarige, .
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Ghrib, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2013, in tegenwoordigheid van A.J. Fioole als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.