ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/09/434432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor wijziging verblijfplaats van minderjarigen in pleegzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor de wijziging van de verblijfplaats van twee minderjarigen die in een pleeggezin verblijven. Het verzoek is ingediend door het LJ&R, dat als voogd optreedt namens Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De pleegmoeder en haar partner hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partner van de pleegmoeder de minderjarigen feitelijk al langer dan een jaar verzorgt en heeft hem als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft de veiligheid van de minderjarigen in het pleeggezin beoordeeld, waarbij naar voren kwam dat er meldingen van huiselijk geweld waren, maar dat deze niet zijn bevestigd door onderzoek van het AMK. Ook is er een hennepkwekerij aangetroffen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot een gevaarlijke situatie voor de minderjarigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de pleegmoeder en haar partner de stellingen van het LJ&R gemotiveerd hebben weersproken en dat er geen zorgen zijn over het welzijn van de minderjarigen in het pleeggezin. De rechtbank oordeelt dat de verzochte wijziging van de verblijfplaats niet in het belang van de minderjarigen is, aangezien zij zich goed hebben ontwikkeld in het pleeggezin en er geen actuele zorgen zijn over hun veiligheid. De rechtbank wijst het verzoek van het LJ&R af en bepaalt dat de beschikking van kracht is voor een termijn van zes maanden.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank de belangen van de minderjarigen vooropstelt. De rechtbank benadrukt dat organisatorische problemen van het LJ&R niet opwegen tegen het belang van de minderjarigen bij het behoud van hun vertrouwde woonomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-69
Zaaknummer: C/09/434432
Datum beschikking: 15 april 2013
Vervangende toestemming wijziging verblijfplaats
Beschikking op het op 27 december 2012 ingekomen verzoek van:
[LJ&R],
hierna: LJ&R,
gevestigd Amsterdam,
optredend namens Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: BJZ), de voogdes.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de pleegmoeder],
de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. L.M.J. Duijverman te Den Haag.
en
[de partner van de pleegmoeder],
de partner van de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats].
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdformaat,
gevestigd te Rijswijk.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F2-formulier met bijlagen d.d. 17 januari 2013 van de zijde van de pleegmoeder;
- de brief met bijlagen d.d. 22 januari 2013 van de zijde van LJ&R;
- de fax met bijlage d.d. 11 maart 2013 van de zijde van de LJ&R;
- de fax met bijlagen d.d. 12 maart 2013 van de zijde van de LJ&R;
- de brief d.d. 13 maart 2013 van de zijde van de pleegmoeder;
- het verweerschrift d.d. 13 maart 2013 van de zijde van de pleegmoeder;
- de fax met bijlage d.d. 15 maart 2013 van de zijde van de LJ&R;
- het F9-formulier met bijlagen d.d. 15 maart 2013 van de zijde van de pleegmoeder.
Op 18 maart 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door
mr. J. Brandt als rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen namens het LJ&R
mevrouw M. Lomartire, gezinsvoogdes, alsmede mrs. M. Blonk en M. E. Goverts, juridisch medewerkers. Voorts zijn verschenen de pleegmoeder met haar advocaat en de partner van de pleegmoeder, bijgestaan door mevrouw F. Burnham-Veldhuizen (tolk Engels). Tot slot is verschenen mevrouw E. van Leer namens Stichting Jeugdformaat.
Verzoek en verweer
In het licht van de toelichting op het verzoek ter terechtzitting en de in het geding gebrachte mandaat- en instemmingsverklaring van de zijde van BJZ begrijpt de rechtbank het verzoek aldus dat het ertoe strekt dat aan BJZ als voogdes van de minderjarigen op grond van artikel 1:336a lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vervangende toestemming zal worden verleend om de verblijfplaats van na te noemen minderjarigen te wijzigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de te geven beschikking.
De pleegmoeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - worden besproken.
Feiten
- Uit [de moeder] zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- De biologische vader van de minderjarigen is onbekend.
- De minderjarigen verblijven sinds juni 2010 (met instemming van de moeder) in het netwerkpleeggezin van de pleegmoeder.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 17 augustus 2011 is vastgesteld dat de moeder vanwege een verblijf in het buitenland is geschorst in het ouderlijk gezag over de minderjarigen. BJZ is benoemd tot tijdelijk voogdes over de minderjarigen. BJZ heeft de uitvoering van de voogdij gemandateerd aan de directeur van het LJ&R.
- Bij brief van 4 december 2012 heeft Stichting Jeugdformaat het pleegzorgcontract met de pleegmoeder beëindigd. De pleegmoeder heeft deze beslissing aangevochten.
Beoordeling
De moeder is niet als belanghebbende aangemerkt, nu zij als gevolg van een verblijf in het buitenland is geschorst in het ouderlijk gezag en er daarnaast thans geen contact plaatsvindt tussen de moeder en de minderjarigen.
Nu ter terechtzitting is komen vast te staan dat de partner van de pleegmoeder de minderjarigen feitelijk al langer dan een jaar (mede) heeft verzorgd, komt ook aan hem het blokkaderecht als bedoeld in artikel 1:336a lid 1 BW toe. De rechtbank heeft de pleegvader om die reden aangemerkt als belanghebbende. Zij vat het ter terechtzitting namens de pleegmoeder gevoerde verweer op als een verweer mede namens haar partner.
Nu de pleegmoeder en haar partner niet instemmen met de door het LJ&R gewenste wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen, kan het LJ&R worden ontvangen in het verzoek tot vervangende toestemming. Op grond van het bepaalde in artikel 1:336a lid 2 BW dient de rechtbank te beoordelen of inwilliging van het verzoek in het belang van de minderjarigen is te achten.
Het LJ&R heeft ter onderbouwing van haar verzoek allereerst aangevoerd dat in september 2012 een melding is gedaan van huiselijk geweld in het gezin van de pleegmoeder. Daarenboven is bij een naar aanleiding van deze melding afgelegd bezoek van de politie in het huis van de pleegmoeder een wietplantage aangetroffen. Tot slot heeft het LJ&R gesteld dat de partner van de pleegmoeder een strafrechtelijk verleden heeft. Om deze reden komt hij waarschijnlijk niet in aanmerking voor een verklaring van geen bezwaar, die op grond van artikel 2 lid 2 Regeling Pleegzorg is vereist. Gelet op het ontbreken van die verklaring heeft Stichting Jeugdformaat het pleegzorgcontract beëindigd en komt het gezin niet langer in aanmerking voor pleegzorgbegeleiding. Al het vorenstaande in aanmerking genomen, en mede nu het LJ&R niet de mogelijkheden heeft de pleegzorgbegeleiding van Stichting Jeugdformaat over te nemen, kan het LJ&R de veiligheid van de minderjarigen in het pleeggezin niet langer waarborgen.
De pleegmoeder en haar partner hebben de stellingen van het LJ&R gemotiveerd weersproken.
Op grond van de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen ter terechtzitting staat het volgende vast.
Naar aanleiding van de melding huiselijk geweld heeft het AMK een onderzoek verricht, waaruit niet van enig huiselijk geweld in het pleeggezin is gebleken. Ook de door de gezinsvoogd gecontacteerde buren en instanties hebben geen zorgen geuit over het welzijn van de minderjarigen in het gezin van de pleegmoeder en haar partner. Vast staat dat de zorgmelding is gedaan door een buurvrouw waarmee de pleegmoeder een zeer slechte verstandhouding heeft. Desgevraagd heeft de gezinsvoogd ter terechtzitting verklaard dat zij geen aanleiding heeft te veronderstellen dat de minderjarigen lichamelijk of anderszins gevaar lopen in het pleeggezin.
Ten aanzien van de gestelde hennepkwekerij is gebleken dat de partner van de pleegmoeder in verband met zijn lichamelijke klachten zeven wietplanten in zijn bezit had voor eigen gebruik. De partner van de pleegmoeder heeft in dit verband onbetwist gesteld dat hij ervan uitging dat een vrijstelling bestond voor het in bezit hebben van vijf planten per volwassene in een gezin, en dat hij - er inmiddels mee bekend dat de wettelijke limiet is gesteld op vijf planten per huishouden - zich thans houdt aan de regels. In het licht van de door de pleegmoeder in het geding gebrachte stukken stelt de rechtbank vast dat naar aanleiding van de overschrijding van de norm geen strafvervolging heeft plaatsgevonden. Ook in deze omstandigheid acht de rechtbank de veiligheid van de minderjarigen niet aangetast.
De partner van de pleegmoeder heeft meer dan 20 jaar geleden in Australië een moord gepleegd, is daarvoor veroordeeld en is in Nederland gedetineerd geweest.
Op het moment waarop de minderjarigen bij de pleegmoeder gingen wonen, verbleef haar partner - met wie zij ruim 11 jaar een relatie heeft - deels bij haar in huis en deels in het buitenland. Het LJ&R was op dat moment niet bekend met het verleden van haar partner. Toen de partner van de pleegmoeder medio 2011 praktisch fulltime in het gezin ging wonen, hebben de pleegmoeder en haar partner het LJ&R op de hoogte gesteld van het verleden van de partner. Omdat de partner wellicht niet in aanmerking komt voor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de Regeling Pleegzorg, maar hij op dat moment elders stond ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie en die vraag daarom niet actueel was, hebben het LJ&R en Stichting Jeugdformaat besloten de situatie voorlopig te gedogen. Om de veiligheid van de minderjarigen te garanderen, zijn video-observaties ingezet en onverwachte bezoeken afgelegd. Daaruit zijn geen zorgen naar voren gekomen.
Begin juli 2012 heeft de partner van de pleegmoeder te kennen gegeven dat hij zich graag op het adres van de pleegmoeder wil inschrijven. Nu de pleegvader (in ieder geval vooralsnog) niet beschikt over een verklaring van geen bezwaar en de pleegzorgplaatsing daarom niet voldoet aan de daarvoor geldende regels, heeft Stichting Jeugdformaat het pleegzorgcontract opgezegd. Een en ander is de directe aanleiding voor het verzoek van het LJ&R.
In het licht van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het verleden van de partner van de pleegmoeder voor het LJ&R tot nu toe geen doorslaggevende rol heeft gespeeld voor de continuering van de pleegzorgplaatsing, zolang de partner formeel stond ingeschreven op een ander adres. De betrokkenheid van de partner in het gezin van pleegmoeder is voor LJ&R in elk geval toen niet als gevaarzettend voor de minderjarigen geoordeeld.
Het is niet gesteld en evenmin is het de rechtbank gebleken, dat de minderjarigen nu gevaar lopen door de aanwezigheid van de partner van de pleegmoeder in het pleeggezin. Gebleken is dat de partner van de pleegmoeder de minderjarigen goed verzorgt en dat er geen zorgen bestaan over zijn opvoedcapaciteiten. Hetzelfde geldt overigens voor de pleegmoeder. Het verzoek is derhalve niet gegrond op de stelling dat de minderjarigen gevaar lopen door hun verblijf in het pleeggezin, maar is veeleer ingegeven door de organisatorische problemen waarmee het LJ&R wordt geconfronteerd als gevolg van de beëindiging van het pleegzorgcontract door Stichting Jeugdformaat.
Vast staat dat de minderjarigen beschadigde kinderen zijn die thans feitelijk drie jaar in het gezin van de pleegmoeder verblijven en zich daar goed ontwikkeld hebben. Nu niet ter discussie staat dat er nu geen zorgen bestaan over het welzijn van de minderjarigen in het pleeggezin, is de rechtbank van oordeel dat de verzochte wijziging van hun verblijfplaats niet in het belang van de minderjarigen. De door het LJ&R gestelde organisatorische problemen bij handhaving van de huidige situatie wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van de minderjarigen bij het behoud van hun vertrouwde woonomgeving. In dit verband acht de rechtbank mede redengevend dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat de pleegzorgbegeleiding al geruime tijd heeft bestaan uit één bezoek van de pleegzorgmedewerker per maand en het leggen van contacten met hulpverleners voor de minderjarigen, en dat niet ter discussie staat dat de pleegmoeder zo nodig zelf de benodigde hulpverlening zal inschakelen.
De rechtbank zal de in artikel 1:336a lid 3 BW bedoelde termijn bepalen op zes maanden vanaf heden, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige een kortere termijn vordert.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af;
bepaalt de termijn gedurende welke deze beschikking van kracht is op zes maanden na heden tot uiterlijk 15 oktober 2013.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Boone en J. Brandt, kinderrechters, bijgestaan door P.J. Kolenbrander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2013.