ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7226
Rechtbank Den Haag
Vervangende toestemming voor wijziging verblijfplaats van minderjarigen in pleegzorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor de wijziging van de verblijfplaats van twee minderjarigen die in een pleeggezin verblijven. Het verzoek is ingediend door het LJ&R, dat als voogd optreedt namens Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De pleegmoeder en haar partner hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partner van de pleegmoeder de minderjarigen feitelijk al langer dan een jaar verzorgt en heeft hem als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft de veiligheid van de minderjarigen in het pleeggezin beoordeeld, waarbij naar voren kwam dat er meldingen van huiselijk geweld waren, maar dat deze niet zijn bevestigd door onderzoek van het AMK. Ook is er een hennepkwekerij aangetroffen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot een gevaarlijke situatie voor de minderjarigen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de pleegmoeder en haar partner de stellingen van het LJ&R gemotiveerd hebben weersproken en dat er geen zorgen zijn over het welzijn van de minderjarigen in het pleeggezin. De rechtbank oordeelt dat de verzochte wijziging van de verblijfplaats niet in het belang van de minderjarigen is, aangezien zij zich goed hebben ontwikkeld in het pleeggezin en er geen actuele zorgen zijn over hun veiligheid. De rechtbank wijst het verzoek van het LJ&R af en bepaalt dat de beschikking van kracht is voor een termijn van zes maanden.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank de belangen van de minderjarigen vooropstelt. De rechtbank benadrukt dat organisatorische problemen van het LJ&R niet opwegen tegen het belang van de minderjarigen bij het behoud van hun vertrouwde woonomgeving.