in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/406943 / HA ZA 11-2641 van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker,
1. [B],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam,
en in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/09/408751 / HA ZA 11-2801 van
1. [B],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDPROM II B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande,
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C09/418290 / HA ZA 12-543 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDPROM II B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande,
eisers,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LANSINGERLAND,
zetelend te [plaatsnaam],
gedaagde,
advocaat mr. I.J.M.I. Souren te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [A], [B] c.s. (in mannelijk enkelvoud), Nedprom en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure in de gevoegde zaak 11-2641
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 november 2011,
- de akte overlegging producties van 16 november 2011, met 9 producties,
- de conclusie van antwoord, met 24 producties, tevens verzoek tot voeging
met de zaak 11-2801,
- de incidentele conclusie van antwoord tot referte in het voegingsincident,
- het tussenvonnis in het incident van 22 februari 2012, waarin de zaken 11-2641 en 11-2801 zijn gevoegd, alsmede een compartie van partijen is bevolen,
- de akte houdende producties 10 en 11 van 4 december 2012,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2012, met de daarin vermelde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de hoofdzaak 11-2801
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 september 2012, met 9 producties,
- de conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met 4 producties,
- de incidentele conclusie van antwoord tot referte in het vrijwaringsincident,
- het tussenvonnis in het vrijwaringsincident van 21 maart 2012, waarin het Nedprom is toegestaan om de Gemeente in vrijwaring te dagvaarden, alsmede een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2012, met de daarin vermelde stukken.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De procedure in de vrijwaringszaak 12-543
3.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring van 24 april 2012, met 11 producties,
- de conclusie van antwoord in vrijwaring, met 2 producties,
- het tussenvonnis van 18 juli 2012, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2012, met inbegrip van de brief van mr. Jongsma-de Valck (zijdens de Gemeente) van 4 december 2012, met 6 aanvullende producties.
3.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
4. De feiten
in de gevoegde zaak 11-2641, in de hoofdzaak 11-2801 en in de vrijwaringszaak 12-543
4.1. In februari 1972 heeft de, inmiddels overleden, echtgenoot van [A] een perceel grond verworven in [woonplaats], thans behorend tot de Gemeente, en daarop een bungalow laten bouwen, waarin hij samen met [A] is gaan wonen. Zij is daar nog altijd woonachtig.
4.2. Volgens de leveringsakte van 8 februari 1972 gaat het om een perceel grond nabij de [straat 1] te [woonplaats] langs de [straat 2], deel uitmakende van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam], [sectie X], [nummer 1] een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte van ongeveer acht are twaalf centiare, te weten ter lengte langs de vaart van plusminus vijfentwintig en ter breedte tot het hart van de aldaar gelegen sloot van ongeveer tweeëndertig en een halve meter. In de leveringsakte is voorts opgenomen:
“Partijen verklaarden, dat deze verkoop en koop is geschied voor de prijs van zevenendertig gulden vijftig cent (f 37,50) per centiare of, berekend naar voormelde oppervlakte voor de prijs van dertigduizendvierhonderdvijftig gulden (f 30.450,-).”
“In geval van verschil tussen de werkelijke en de hierbovenopgegeven grootte, zal verrekening van de koopprijs plaatshebben naar de maatstaf van zevenendertig gulden vijftig cent (f 37,50) per centiare, van hetgeen na de kadastrale uitmeting door de landmeter van het kadaster, mocht blijken te veel of te weinig te zijn betaald.
4.3. Blijkens de kadastrale tekening van 28 februari/8 maart 1972 heeft de landmeter in aanwezigheid van de heer [A] de kadastrale oppervlakte van het perceel grond op een kleiner deel bepaald dan de omschrijving in de akte. De rode kadastrale belijning betreft een rechthoekig perceel, waarnaast een trapeziumvormig stuk grond (eindigend in het midden van een sloot) resteert, dat in de procedure door partijen ook wel wordt aangeduid als: “de Sniep”, met een oppervlakte van 176 m². Dit stuk grond maakt volgens de tekening onderdeel uit van het toenmalige perceel[nummer 1] (het perceel dat toebehoorde aan de naastgelegen manege en waaraan het stuk grond van [A] is onttrokken).
4.4. [B] c.s. heeft blijkens de koopovereenkomst van 18 december 2009 van Nedprom gekocht:
“Een perceel grond bestemd voor de bouw van een woning met toebehoren, ter grootte van circa 889 m², gelegen nabij de [straat 3] te [plaatsnaam], gemeente Lansingerland, kadastraal bekend Gemeente [plaatsnaam] [sectie X] [nummer 2] gedeeltelijk; zoals dat perceelsgedeelte schetsmatig is aangegeven op een aan deze akte gehechte tekening en aangegeven met kavel nummer 13”.
4.5. Blijkens de leveringsakten van 16 en 17 augustus 2011 is de grond in twee delen aan [B] c.s. geleverd, nadat bleek dat de verkochte grond van 889 m² voor 613 m² door Nedprom in eigendom was verkregen van de heren [D], terwijl Nedprom via de Gemeente eigenaar was geworden van het in geschil zijnde stuk grond van 176 m². In de leveringsakte van 17 augustus 2011 is hierover het volgende opgenomen:
“d. Ter uitvoering van de Koopovereenkomst is op zestien augustus tweeduizend elf een akte van levering verleden voor mij, notaris, bij welke akte zijn geleverd:
een ter plaatse afgepaald perceelsgedeelte grond bestemd voor de bouw van een woning met toebehoren, gelegen nabij de [straat 3] te [plaatsnaam], uitmakende een gedeelte ter grootte van ongeveer acht are negenentachtig centiare, of ter zodanige grootte als na kadastrale opmeting zal blijken van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] [sectie X] [nummer 2], alsmede een perceelsgedeelte water ter grootte van ongeveer vierentwintig centiare, of ter zodanige grootte als na kadastrale opmeting zal blijken van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] [sectie X] [nummer 2] (…).
e. Heden is gebleken dat een gedeelte van de onder d. nader omschreven registergoederen, zijnde een perceelsgedeelte grond en water, gelegen nabij de [straat 1] te [plaatsnaam], uitmakende een aaneengesloten gedeelte ter grootte van ongeveer een are zesenzeventig centiare grond en ongeveer dertien centiare water, geen deel uitmaken van het genoemde perceel kadastraal genummerd [2], maar van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] [sectie X] [nummer 3], welke laatstgenoemde perceelsgedeelten eigendom zijn van Nedprom.
f. Ter nadere uitvoering van de Koopovereenkomst wenst Nedprom hierbij de onder e nader omschreven perceelsgedeelten bij deze akte te leveren aan Koper.”
4.6. Omstreeks 18 augustus 2011 heeft de zoon van [A] zich tot [B] c.s. gewend met de mededeling dat het perceel grond van circa 176 m² eigendom is van [A]. [B] c.s. hebben zich tegen deze stellingname verweerd.
en voorts in de vrijwaringszaak 12-543
4.7. De Gemeente heeft blijkens een leveringsakte van 8 februari 2000 het hiervoor onder 4.3 en 4.5 (e) als de Sniep beschreven stuk grond als onderdeel van het perceel [4] (de toenmalige manege) geleverd gekregen van de heer [E] en mevrouw [F].
4.8. Blijkens een leveringsakte van 1 september 1981 hebben de heer [E] en mevrouw [F] het perceel [4] (toen genummerd: [3,5]) gekocht van de heer en mevrouw [G]. In 1971, voor de bouw van de woningen, waaronder die van [A], werd dit perceel kadastraal aangeduid als [5].
4.9. Nedprom heeft blijkens een akte van verdeling en levering registergoederen het hiervoor onder 4.3 en 4.5 (e) als de Sniep beschreven stuk grond op 20 juli 2011 geleverd gekregen van de Gemeente.
5. Het geschil
in de gevoegde zaak 11-2641
5.1. [A] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) primair voor recht verklaart, dat het in geschil zijnde stukje grond, de Sniep, met een oppervlakte van circa 176 m² [de rechtbank leest hier: wordt] (omgrensd door de door het kadaster aangegeven zogenaamde kadastrale grens aan de zuidzijde, de openbare weg aan de westzijde, de denkbeeldige lijn die vanaf die openbare weg loopt naar de [straat 2], exact in het midden van de voormalige gedempte sloot aan de noordzijde en de [straat 2] aan de oostzijde);
subsidiair, dat van de Sniep, een deel, dat aan de noordzijde wordt begrensd door de coniferenhaag en het verlengde daarvan (in plaats van de denkbeeldige lijn) aan de zuidzijde door de zogenaamde kadastrale grens, aan de westzijde door de openbare weg en aan de oostzijde door de [straat 2] door verjaring eigendom is geworden van eiseres en wijlen haar echtgenoot, als eigenaren van het perceel, kadastraal bekend Gemeente [plaatsnaam], [sectie X], nr. [6];
2) [B] c.s. veroordeelt om binnen 30 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis op eerste verzoek van notaris mr. J.D. Wienen te Pijnacker of een andere door de rechtbank benoemde notaris, mee te werken aan het verlijden en bij het kadaster doen inschrijven van een notariële akte, waarbij geconstateerd wordt dat de Sniep, althans het subsidiair omschreven deel daarvan, door verjaring eigendom is geworden van eiseres, met bepaling dat de kosten van deze akte geheel, of bij helfte, ten laste komen van [B] c.s.;
3) en bepaalt dat [B] c.s. hoofdelijk ten gunste van [A] een dwangsom verbeuren van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij niet aan de sub 2 gevorderde veroordeling zouden voldoen;
met hoofdelijke veroordeling van [B] c.s. in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
5.2. [A] legt aan haar vordering primair ten grondslag dat zij op grond van de leveringsakte de Sniep reeds vanaf 1972 in eigendom heeft gekregen. Subsidiair stelt zij dat de Sniep door verjaring haar eigendom is geworden.
5.3. [B] c.s. voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.4. [B] c.s. vordert samengevat en onder de voorwaarde dat blijkt dat [A] eigenaresse is van de Sniep zoals hiervoor onder 4.3 en 4.5 (e) omschreven, veroordeling van Nedprom tot betaling van € 100.000,-, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de beslagkosten.
5.5. [B] c.s. legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij van Nedprom een stuk grond van 889 m² heeft gekocht. Na de levering heeft [A] aan hem meegedeeld dat zij eigenaresse is van een deel daarvan ter grootte van 176 m². Indien komt vast te staan dat zij inderdaad eigenaresse is van dat stuk perceel, is Nedprom beschikkingsonbevoegd geweest ten aanzien van dat stuk grond en kan zij niet aan de op haar rustende leveringsverplichting jegens [B] c.s. voldoen. Op grond van art. 6:74 BW is Nedprom aansprakelijk voor de schade die [B] c.s. daardoor lijdt.
5.6. Nedprom voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak 12-543
5.7. Nedprom vordert samengevat dat de Gemeente wordt veroordeeld om aan Nedprom te betalen al hetgeen waartoe Nedprom in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten en nakosten, in het voorkomende geval vermeerderd met rente, met veroordeling van de Gemeente in de (buitengerechtelijke) kosten van de vrijwaring, inclusief nakosten.
5.8. Nedprom legt aan haar vordering ten grondslag dat indien in de hoofdzaak de vorderingen van [B] c.s. worden toegewezen, dit zou impliceren dat Nedprom ten tijde van de levering aan [B] c.s. niet beschikkingsbevoegd zou zijn geweest. In dat geval betoogt Nedprom, moet het ervoor worden gehouden dat ook de Gemeente, van wie zij de Sniep in juli 2011 geleverd heeft gekregen, ten tijde van de levering aan Nedprom beschikkingsonbevoegd was en derhalve jegens Nedprom toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen en derhalve verplicht is de schade die Nedprom daardoor lijdt te vergoeden.
5.9. De Gemeente voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De beoordeling
in de gevoegde zaak 11-2641
6.1. [A] heeft primair gesteld dat zij de Sniep reeds in 1972 in eigendom heeft verkregen. Dit betoog faalt. Uit de onder 4.2 en 4.3 weergegeven leveringsakte en kadastrale tekening uit 1972 blijkt namelijk dat hoewel het perceel grond ruimer was omschreven, het aantal vierkante meters grond dat werd gekocht bepalend was voor de grensaanduidingen van het perceel. Gesteld noch gebleken is dat [A], hoewel zij daartoe op grond van de leveringsakte gerechtigd was, de prijs voor de extra vierkante meters alsnog aan de toenmalige verkoper, de heer [G], heeft voldaan. De conclusie luidt derhalve dat de Sniep geen onderdeel uitmaakt van het door [A] in 1972 gekochte perceel grond, kadastraal aangeduid met nummer [6].
6.2. Het subsidiaire betoog van [A] luidt dat zij de Sniep heeft verkregen doordat zij gedurende veertig jaar te goeder trouw het onafgebroken bezit heeft gehad van dit stuk grond en dus door verjaring heeft verkregen. [B] c.s. heeft dit betwist.
6.3. Bij de beoordeling van het beroep van [A] op verkrijgende verjaring, oordeelt de rechtbank in de eerste plaats dat van goede trouw geen sprake is geweest. De omstandigheid dat [A] bij de kadastrale meting in 1972 heeft kunnen constateren dat de uitmeting een kleiner perceel aanwees en de niet bestreden stelling van [B] c.s. dat volgens een notariële akte tot levering, ingeschreven in de openbare registers, Nedprom eigenaar was van de Sniep, staat aan het beroep op goede trouw in de weg. Dat laat onverlet dat onder het huidig Burgerlijk Wetboek (BW) op grond van de artikelen 3:105 lid 1 BW en 3:306 BW en artikel 95 Overgangswet een bezitter met ingang van 1 januari 1993, ook al was deze niet te goeder trouw, na een bezit van twintig jaar een beroep toekomt op verkrijgende verjaring.
6.4. Voorwaarde voor verkrijging door extinctieve verjaring is in de eerste plaats dat sprake is van bezit. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van art. 3:107 e.v. BW. Deze maatstaven komen in de kern neer op de vraag of de bezitter zich naar verkeersopvatting op kenbare wijze de feitelijke macht over de strook grond heeft verschaft met de pretentie rechthebbende te zijn. De enkele wil om als rechthebbende op te treden is niet voldoende voor het zijn van bezitter. Het komt er op aan dat uit de uiterlijke omstandigheden een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden, zodanig dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn.
6.5. [A] stelt dat het bezit van de Sniep hieruit voortvloeit dat de Sniep altijd onderdeel is geweest van haar tuin. Zij voert daartoe aan dat er, min of meer, doch niet geheel, grenzend aan de (inmiddels door [B] c.s. gedempte) sloot een coniferenhaag is geplaatst, die aan de linkerzijde van de sloot een breedte van circa 20 cm overlaat en aan de rechterzijde van de sloot een breedte van circa 2 meter. Daarnaast bevinden zich op de strook: een sceptic tank (sinds 1972), een zevental berken (sinds 1975) en overigens: een deel van het gazon, een composthoop, enkele boompjes en struiken, een vlierbes en een reeks bodembedekkers. De rechtbank acht deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van bezit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zoon van [A] namens haar op de comparitie heeft verklaard dat de coniferenhaag circa 12 jaar geleden (volgens [B] c.s. was dit minder dan tien jaar geleden, namelijk nadat de heer [A] was overleden) is geplaatst, ter vervanging van de knotwilgen die vroeger langs de sloot stonden. Dat [A] deze knotwilgen heeft geplant is gesteld noch gebleken. Uit de verklaringen van partijen op de comparitie blijkt voorts dat voorzover de sceptic tank daadwerkelijk ligt in de strook grond en niet in het perceel van [A], deze niet zichtbaar is. Het gebruik van de Sniep over een langere periode bestaat derhalve uit de omstandigheid dat – veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid daarvan – door [A] beplanting (waaronder 7 berken) is aangebracht en een composthoop. De rechtbank is van oordeel dat dit gebruik zich naar verkeersopvattingen ook verdraagt met gebruiksaanspraken zonder dat de eigendom wordt gepretendeerd. Ook behoeften de rechtsvoorgangers van [B] c.s. daaruit niet te begrijpen dat zij als gevolg van dit gebruik het bezit van de strook verloren. Dat geldt temeer nu op de comparitie niet is bestreden dat de sloot uitsluitend werd onderhouden door de heer [D], de buurman van het perceel aan overzijde van de sloot en niet door [A], terwijl bij eigendomspretentie van de Sniep het onderhoud van de sloot voor de hand had gelegen.
6.6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bewuste strook niet tot de eigendom van [A] is gaan behoren.
6.7. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 260,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.164,00
6.8. [B] c.s. heeft verzocht om bij afwijzing van de vordering van [A], [A] om redenen van billijkheid tevens te veroordelen in de voor rekening van [B] c.s. komende kosten in de hoofdzaak, hetgeen – naar de rechtbank uit het petitum afleidt – tevens impliceert een veroordeling in de voor rekening van [B] c.s. komende kosten in de vrijwaringszaak. [B] c.s. beschouwt de hoofdzaak ten opzichte van de onderhavige gevoegde zaak als een vrijwaringszaak.
6.9. De rechtbank wijst het verzoek van [B] c.s. om de proceskosten van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak naar de gevoegde zaak door te schuiven af. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 28 oktober 2011, LJN BQ6079, NJ 2012/213, heeft geoordeeld en onlangs bij arrest van 1 maart 2013, LJN BY6760 heeft bevestigd, bestaat er geen grond voor het doorschuiven van de proceskosten van de vrijwaringszaak naar de hoofdzaak en kan de afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak dan ook niet leiden tot een veroordeling in de proceskosten van de vrijwaringszaak. De Hoge Raad heeft er daarbij op gewezen dat het aanhangig maken van een vrijwaringsgeding niet nodig is, omdat de vrijwaringsvordering ook geheel los van de hoofdzaak kan worden ingesteld, en dat de gewaarborgde kosten kan besparen door daarmee te wachten totdat in de hoofdzaak een veroordelend vonnis tegen hem is verkregen. Verder is overwogen dat de eiser in de hoofdzaak door het doorschuiven van kosten geconfronteerd wordt met een kostenpost (a) waarop hij niet behoefde te rekenen, (b) waarop hij geen invloed kan uitoefenen (omdat hij geen partij is in het vrijwaringsgeding) en, (c) waarvoor geldt dat deze van aanzienlijke omvang kan zijn. Deze argumenten, die de grondslag vormen voor het oordeel dat niet (langer) om redenen van billijkheid de kosten van de zaak in vrijwaring mogen worden doorgeschoven naar de hoofdzaak, maken dat voor het doorschuiven van kosten van de hoofdzaak naar onderhavige gevoegde zaak, ook al heeft de hoofdzaak het karakter van een vrijwaringszaak, eveneens geen grond bestaat.
6.10. Nu de vordering van [A] in de gevoegde zaak zal worden afgewezen, zal [A] ook worden veroordeeld in de kosten van het voegingsincident aangezien deze kosten zijn veroorzaakt door het instellen van de vordering in de gevoegde zaak en [B] c.s. voldoende recht en belang had bij het voegingsincident. De kosten van het voegingsincident worden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat (1 salarispunt à € 452,00).
in de hoofdzaak 11-2801
6.11. [B] c.s. heeft zijn vordering jegens Nedprom tot schadevergoeding van € 100.000,- verbonden aan de voorwaarde dat in rechte komt vast te staan dat [A] de Sniep in eigendom heeft. Zoals hiervoor is geconcludeerd, is van eigendomsverkrijging door [A] van de Sniep geen sprake, zodat de vordering van [B] c.s. in de onderhavige procedure reeds om die reden zal worden afgewezen.
6.12. Nu [B] c.s. in het ongelijk wordt gesteld, blijven de door hem zelf gemaakte kosten, inclusief de beslagkosten, te zijnen laste. Daarnaast zal [B] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Nedprom worden begroot op:
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat 2.840,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.584,00
6.13. Het betoog van Nedprom dat zij aanspraak heeft op een volledige proceskostenveroordeling omdat het handelen van [B] c.s. als misbruik van procesrecht moet worden gekwalificeerd, wordt verworpen. Daarvan is volgens rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 6 april 2012, LJN BV7828 (Duka/Achmea) pas sprake:
“als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.”
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de onderhavige procedure tegen Nedprom door [B] c.s. ook op andere wijze had kunnen worden aangevangen, acht de rechtbank het instellen van de procedure tegen Nedprom niet onrechtmatig. [B] c.s. zag zich immers na levering geconfronteerd met de stelling van [A] dat het door Nedprom aan hem verkochte en geleverde stuk grond, ten dele niet zijn eigendom was geworden. Dat [B] c.s. Nedprom wegens verkoop en levering van een betwist stuk grond in een procedure heeft betrokken, acht de rechtbank dan ook niet ontoelaatbaar. Dat de vordering van [B] c.s. jegens Nedprom op voorhand geen kans van slagen had, is evenmin aangetoond. Dat zou eerst het geval zijn, wanneer het beroep van [A] op eigendomsverkrijging van de Sniep kansloos zou zijn geweest, hetgeen – nu de kans van slagen van dit beroep mede afhing van een feitelijke waardering – niet zonder meer het geval was. Het verzoek van Nedprom om [B] c.s. in de volledige proceskosten te veroordelen zal daarom worden afgewezen.
in het vrijwaringsincident
6.14. Nu de vordering van [B] c.s. in de hoofdzaak zal worden afgewezen, zal [B] c.s. ook worden veroordeeld in de kosten van het incident tot vrijwaring aangezien deze kosten zijn veroorzaakt door het instellen van de vordering in de hoofdzaak en Nedprom voldoende recht en belang had bij het incident tot vrijwaring. De kosten van het vrijwaringsincident worden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat (1 salarispunt à € 452,00).
in de vrijwaringszaak 12-543
6.15. Nu de rechtbank de vordering van [B] c.s. jegens Nedprom in de hoofdzaak zal afwijzen, dient ook de vordering in vrijwaring te worden afgewezen en dient Nedprom als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente gerezen, welke worden begroot op € 1.789,- aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat (2 salarispunten à € 452,00), derhalve in totaal € 2.693,-.
in de zaak gevoegde zaak 11-2641
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] c.s. tot op heden begroot op € 1.164,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3. veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.4. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. veroordeelt [A] in de kosten van het voegingsincident, aan de zijde van [B] c.s. begroot op € 452,00 aan salaris advocaat,
in de hoofdzaak 11-2801
7.6. wijst de vorderingen af,
7.7. veroordeelt [B] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Nedprom tot op heden begroot op € 4.584,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag nadat dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
7.8. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in het vrijwaringsincident
7.9. veroordeelt [B] c.s. in de kosten van het vrijwaringsincident, aan de zijde van Nedprom begroot op € 452,00 aan salaris advocaat,
in de vrijwaringszaak 12-543
7.10. wijst de vorderingen af,
7.11. veroordeelt Nedprom in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 2.693,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag nadat dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
7.12. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.?